Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Van zijn aankomst wordt melding gemaakt op een lijst van aangekomen weeskinderen, invnr 212 scan 20 (zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn. Die lijst is opgemaakt door de onderdirecteur-binnen van het eerste gesticht, de jongere Textor, zie deze pagina.
Hij wordt ingeschreven in het te Veenhuizen bijgehouden stamboek
van weeskinderen én in het kopie-stamboek dat op het kantoor te
Den Haag wordt bijgehouden. De eerste is verloren gegaan, de
tweede is gescand: invnr 1412 scan 38.
Hij krijgt het weesnummer 183 en ze hebben er tussen haakjes een
(m) achter gezet omdat de klerken van de Maatschappij van
Weldadigheid niet goed weg weten met Noord-Nederlandse voornamen
en al diverse keren meisjes met zulke namen voor de militaire
dienst hebben opgegeven.
Het nummer 441 in de laatste kolom verwijst naar zijn
designatielijst, het formuliertje met zijn gegevens dat de
autoriteiten te Eenrum hem hebben meegegeven. Die lijsten zijn
niet gescand, maar die voor de periode 1839-1846 bevinden zich in
invnr 1422. Een geboorte-extract van Lubbert is te vinden in invnr
1424.
Daarnaast staat hij ook in het bevolkingsregister van de gemeente
Norg, zoek daarvoor via het Drents
Archief, maar dat is overgeschreven uit het stamboek dus
daar staat niets nieuws bij.
Na een kleine twee jaar in het gesticht is er een incident. Op 5
maart 1841 moet Lubbert voor de 'Raad van Tucht voor Weezen,
Vondelingen en Verlatene Kinderen bij het 1e Gesticht te
Veenhuizen' komen, zie het zittingsverslag.
Hij en een andere wees worden beschuldigd van 'ontvreemding van
Knopen van het fabrijk'.
Ze worden veroordeeld tot vier dagen in de strafkamer van het
gesticht en daarnaast moeten ze per persoon een boete betalen van
96 cent. Dat is de 'dubbelde vergoeding van het ontvreemde' dus ze
hebben per persoon voor 38 cent aan knopen gestolen en dat zijn
best een heleboel knopen.
Dan horen we een hele tijd niets, totdat de directeur der
koloniën Jan van Konijnenburg op 3 november 1843 schrijft
aan de permanente commissie, invnr 281 scan 311:
Ik heb de eer UwHEdG., onder terugzending der stukken, ontvangen bij Marginale van den 25 October jl. N12, te berigten, dat er tegen het ontslag van den wees L.A. Bijlk, N183 geen bedenkingen bestaan, dat hij alleen kan reizen en daartoe het noodige geld bezit en dat de stand zijner rekening is, als volgt:
Schuld op kleeding ...................... ƒ 52.52½
en tegoed aan oververdiensten ... ƒ 18.69½
Dit kan interessant zijn.
Eerst even het spoor terug volgen: op 25 oktober 1843 bij
agendapunt 12 besluit de permanente commissie dus 'stukken' naar
de directeur te sturen, waarin om het ontslag van Lubbert Bijlk
gevraagd wordt. De directeur kent ook niet alle wezen, dus op 30
oktober 1843 schrijft hij aan de adjunct-directeur van het eerste
gesticht Jannes Poelman. Een kopietje daarvan staat in zijn
brievenoverzicht op invnr 283 scan 198:
Eindelijk gelieve UwEd mij in staat te stellen te berigten op nevensgaande marginale van 25 dezer N12, aangaande het ontslag van Lubbert Abels Bijlk N183.
En als Poelman daarop gereageerd heeft, schrijft de directeur de
hier boven al geciteerde brief naar Den Haag.
Maar dan: Een wees kan pas uit het kindergesticht ontslagen
worden als hij 20 jaar oud is (tenzij een jongen op zijn 19e in
dienst moet of als matroos heeft getekend, maar daar is hier geen
sprake van) en Lubbert is nog geen 20 jaar. Dus de genoemde
'stukken' bevatten hoogstwaarschijnlijk het aanbod van iemand om
Lubbert in huis te nemen en voor zijn onderhoud te zullen zorgen.
Die stukken kunnen zich bevinden bij 25 oktober 1843 N12 (invnr
545), maar waarschijnlijk zijn ze met de ontwikkelingen
meeverhuisd. Op de brief van de directeur is aangetekend dat die
behandeld wordt op 15 november 1843 N3 (invnr 546). Daar kunnen de
'stukken' ook zitten.
Wat ze die 15 november precies doen is bekend, ze vragen het ministerie van Binnenlandse Zaken om toestemming om Lubbert te ontslaan. Het ministerie reageert op 25 november 1843, invnr 281 scan 602. Het ministerie vindt het allemaal best. Die reactie wordt behandeld op 30 november 1843 N6 (ook invnr 546) en dat is de derde plek waar de 'stukken' opgeborgen kunnen zijn.
Tenzij... ze de stukken hebben teruggezonden aan de afzender en
dan hebben we pech gehad.
Volgens het kopie-stamboek verlaat Lubbert Abels Bijlk
Veenhuizen op 8 december 1843.
Veel verdere onderzoeksmogelijkheden zijn er niet, want ik heb de
indruk dat de jongeman goed gezond is dus in de vaak boeiende
invaliditeitsregisters hoeft niet gekeken te worden, en door zijn
plotselinge vertrek vallen de vaak nog boeiender ontslagregisters
ook af. Het enige dat ik nog kan bedenken zijn de bijlagen bij het
inspectierapport van juli 1840, die zich bevinden in invnr 1552.
Dat zijn vooral door de zaalopzieners opgestelde lijsten waaruit
kan worden afgeleid wie zijn zaalopziener is, wie zijn zaalgenoten
zijn en of hij in vergelijking tot die zaalgenoten een beetje
'rijk' is.
Maar verder denk ik dat er over zijn verblijf in Veenhuizen niets
op schrift is gesteld dat ook nog bewaard is gebleven.