Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Johannes Hermanus Brinkman is volgens de kolonieadministratie
geboren op 23 september 1816 te Rotterdam als
onecht kind van Susanna Catharina Brinkman, die op 20 augustus
1826 te Utrecht overlijdt.
Voor die tijd al, op 4 april 1825 is Johannes Hermanus
Brinkman door de 'Commissie van Oppertoezigt over het Algemeen
Armbestuur te Rotterdam' in de kolonie ondergebracht op basis van
het contract A32 (zie hier een
uitleg over A-contracten en hier de lijst ervan). De
plaatsing is te vinden in het designatieregister over 1824/1825, zie
bij nummer 73.
Johannes Hermanus Brinkman is te vinden in het register van alle
op contract geplaatste koloniebewoners met invnr 1389 op scan 54
onder nummer B136. Daar staat hij als 'Roomsch'. Hij begint in
Willemsoord en staat in het bevolkingsregister van die kolonie met
invnr 1358 als ondergebracht bij kolonist Van Dinter. Hij
wordt per 2 oktober 1827 overgeplaatst naar een grote
hoeve bij Veenhuizen.
In het hoevenaarsregister met invnr 1581 (daarvan zijn geen
scans) staat hij als ingedeeld bij hoevenaar Hazelhof op
folio 5. Dit gezin is hervormd, maar ook hier staat achter de naam
van Johannes Hermanus 'Roomsch'. Hij schrijft een brief die
ongedateerd is, maar die op 23 februari 1835 in handen van
de directeur komt. Uit de brief wordt geciteerd op pagina 250 van
De kinderkolonie en hij levert ook de kop van de paragraaf.
Als een verdoold schaap dwaal ik hier rond, ten aanzien van geloofsbelijdenis.
Ik heb geheel geen lust om Roomsch te worden daar mijne moeder gereformeerd was, en ik daar bij geweest ben, op twee maanden na, tot ik in de koloni kwam, en buiten dien ik heb geheel geene geneigdheid om Roomsch te worden, en dominee van Rinteln wil wel, maar durft mij tot zijn onderwijs niet toelaten dus WelEdelGestrenge Heer roep ik de hulp van UWelEdelGestrenge in om mij in dit opzigt te helpen; en te bemiddelen dat ik spoedig het onderwijs van dominee Rinteln mag genieten, om eenmaal als lidmaad der protestantche kerk aangenomen te worden waarnaar ik zeer verlang.
UWelEdelGestrenges Ond. Dienstwillige Dienaar
J. Brinkman
De directeur der koloniën stuurt de brief mee als hij erover
schrijft aan de permanente commissie op 3 maart 1835 in
een brief met nummer N399. Dat heb ik niet bekeken, want ik vond
de brief van Johannes Hermanus zo mooi dat ik de rest niet hoefde
te weten, maar de brief van de directeur moet tussen de scans in
het begin van invnr 157 zitten.
Als het gezin van Hazelhof op 3 september 1836 met
ontslag weggaat, invnr 1582 folio 14 (geen scans), wordt Johannes
Hermanus Brinkman 'opgenomen n de sterkte der Weesen', dus
ondergebracht in het kindergesticht. Dat duurt niet lang, hij
verlaat de koloniën met ontslag op 26(?) oktober 1836.
Dirk Duin volgt nog
Maria Hendrika Dumans is geboren 15 augustus 1809
te Utrecht, en Klaas Dumans is geboren 15 mei 1813,
ook te Utrecht. Zij zijn onechte kinderen van ene mevrouw Dumans.
Zij worden op 7 april 1822 in de vrije koloniën geplaatst
door de regenten van de Stadsaalmoezenierskamer in Utrecht.
Blijkbaar is hun moeder daarna overleden en hun grootvader,
Johannes Dumans, wonende in de Servetsteeg te Utrecht, heeft zich
tot de subcommissie van weldadigheid te Utrecht gewend. Die
subcommissie schrijft op 20 maart 1823, invnr 64:
Deze kinderen met namen Maria en Nicolaas Dumans, oud 14 en 8 jaren, zijn hoezeer hunne moeder en gantsche familje tot den hervormden godsdienst behoren, in de roomsch catholijke kerk gedoopt, en zulks alleen uit vrees en schaamte van zijde der moeder, uit hoofde het doopen der kinderen in een R.K. kerk als in het verborgen kan geschieden.
Genoemde dogter (de moeder van de kinderen wordt bedoeld) in geene gunstige omstandigheid verkerende, zijn opgemelde kinderen in de kolonie Willemsoord opgenomen en worden dezelve aldaar in de leer der R.C. kerk onderwezen.
De moeder dier kinderen intusschen overleden, en daardoor de reden waarom de doop in eene R.C. kerk heeft plaats gehad, opgehouden hebbende te bestaan, heeft genoemde Dumans (de grootvader wordt bedoeld), een achtenswaardig grijsaard, grootvader dier kinderen, zich tot ons gewend en zijne begeerte te kennen gegeven, dat gedachte kinderen in den hervormden godsdienst onderwezen mogten worden, te meer daar het oudste, een meisje van 14 jaren, zoodanig onderwijs bereids vóór haar vertrek naar gezegde kolonie, heeft genoten en zij ook hare begeerte ten dezen aanzien, bij eenen brief, aan ons overlegd, heeft uitgedrukt.
Maria Hendrika en Klaas Dumans worden 31 december 1824
overgebracht van de vrije koloniën naar het kinderetablissement in
Veenhuizen. Ze staan op de
lijst 1825-1828 van op particulier contract geplaatste
kinderen met de nummers 3 en 5 (als 'Dimans'). Maria Hendrika
Dumans verlaat met ontslag Veenhuizen op 25 juli
1827.
Klaas Dumans staat ook op de lijst van 1828-1829 en
op de lijst van
1829-1831. Hij verlaat Veenhuizen met ontslag op 14 oktober
1829.
Bernardus Hendriks staat niet in de wezenregisters omdat
hij op particulier contract geplaatst is. Hij komt bovendien aan
in de periode waarvan geen registratie van op particulier contract
geplaatste weeskinderen bewaard gebleven is. Zie hoe hij is
opgespoord op deze pagina.
Ik begin met een brief van de subcommissie van weldadigheid
Utrecht op 18 augustus 1835, invnr 162 scan 352:
N. 233
Utrecht den 18 Augustus 1835
Wij hebben de eer ter kennis van UWEden te brengen, dat op gedaan verzoek van HH Regenten der Aalmoezenierskamer te dezer stede vier armenkinderen zoo als zij op nevensgaande Stamlijst opgetekend staan, op den 21 dezer van hier zullen vertrekken en wij brengen tevens ter kennis van UWEden, dat wij ten gevolge Uwer Missive van den 10 dezer N11 de gedane aanvraag van de godsdienstige gezindheid, tot welke het kind B. Hendriks behoort, bij de Directie der Aalmoezenierskamer alhier herhaald hebben en dat wij hopen van op die wijs het verlangde antwoord te zullen erlangen.
De SubKommissie van Weldadigheid te Utrecht
J K van Golstein(?)
Secretaris
De subcommissie schrijft 'herhaald, dus blijkbaar was de
genoemde brief van de permanente commissie van 10
augustus 1835 N11 al een herinnering aan een eerder gestelde
vraag. Dan gebeurt er weer een tijd niks tot de permanente
commissie op 16 mei 1836 N4 nog maar een keer ernaar vraagt. Dan
pas komt er uitsluitsel, met een brief van de subcommissie Utrecht
op 2 juni 1836, invnr 172 scan 22:
N. 236
Utrecht den 2 Juni 1836
Ter beantwoording Uwer Missive, in dato den 16 Mei 1836 N4, hebben wij de eer ter kennis van UWEden te brengen, dat de godsdienstige gezindheid, in welke het kind Bernardus Hendriks behoort te worden opgevoed is de hervormde, zijnde het berigt deswegens niet vroeger ingezonden, omdat hetzelve ons eerst thans van de zijde van H.H. Regenten der Aalmoezenierskamer is toegekomen.
De SubKommissie van Weldadigheid te Utrecht
J K van Golstein(??)
Secretaris
Duidelijk. MAAR... in het register met invnr 1389 staat
achter zijn naam echt 'Roomsch'. Dus het is toch niet allemaal
goed doorgekomen.
Johanna Maria Kram staat met het weesnummer 1158
in het wezenregister 1831-1834 met invnr 1411 en in het
wezenregister 1835 en verder met invnr 1412.
Volgens die registraties is zij geboren 12 juli 1818 te Groningen,
welke stad haar op 13 mei 1833 bij het kindergesticht
heeft afgeleverd. Ze staat in de boeken als 'hervormd'.
Op 16 januari 1835 schrijft het ministerie van Binnenlandse Zaken over haar, invnr 155 en vul rechtsonder het scannummer 228 in. Uit de brief wordt geciteerd op pagina's 249-250 van De kinderkolonie:
Request van de Diaconie der Roomsch Catholijke Gemeente van Groningen, houdende verzoek dat het daarhenen gedirigeerd worde, dat de in de Koloniale Kindergestichten aanwezige wees Joanna Maria Kram, even als andere Roomsch Catholijke kinderen, mag worden opgevoed, en in het onderwijs dier godsdienst deelen, en zulks op grond, onder anderen, dat die wees aan bestuurderen zou hebben kennis gegeven, dat zij tot de Roomsch Catholijke Gemeente behoort, en dus wenscht bij de kinderen dier gemeente geplaatst te mogen worden en in het Roomsch Catholijk Godsdienstig onderwijs te mogen deelen.
Aan de Adressanten wordt te kennen gegeven, dat vermits het, bij onderzoek, gebleken is, dat de nevensbedoelde wees, die reeds den ouderdom van 16 ½ jaar heeft bereikt, in strijd met hun voorgeven, het verlangen heeft betuigd om te blijven bij het Hervormd Kerkgenootschap, waarbij zij ook reeds twee jaren vóór hare opzending naar de kolonien met hare moeder ter kerke ging, ten gevolge waarvan zij door de hervormde Diakonie is uitbesteed geworden, er geene redenen zijn om aan derzelver, met de keuze der belanghebbende persoon strijdend, verzoek eenig gevolg te geven.
Johanna Maria Kram verlaat op 30 mei 1838 het kindergesticht met ontslag. In de ontslagvoordracht ininvnr 1433 (daarvan zijn geen scans) wordt over haar gezegd: 'Is nog agterlijk in het lezen en schrijven, kan behoorlijk ?? en rekenen', maar ook: 'Zoo zij een dienst kan bekomen zal zij wel in staat zijn om in haar onderhoud te voorzien.' En in dit kader is vermeldenswaard dat er in de voordracht staat dat zij is aangenomen als lidmaar van de hervormde kerk.
Bregtje Pel staat met het weesnummer 1452 in het wezenregister 1835 en verder met invnr 1413, waarbij de klerk achter haar naam '(v)' gezet heeft om het geslacht aan te duiden. Volgens die inschrijving is zij geboren op 12 juni 1823 te Krommenie, welke plaats haar op 12 mei 1836 het kindergesticht binnenvoert. Daarbij is, volgens notities in de kantlijn van de navolgende brief, een stamlijst geleverd waarop staat dat Bregtje 'Roomsch' is.
Op 7 juni 1836 schrijft de directeur der koloniën in een
brief met nummer N1135 aan de permanente comissie, invnr 172 en
vul rechtsonder scannummer 110 in:
Frederiksoord, den 7e Junij 1836
Ik heb de eer UWEdg. hierbij in te zenden de stukken, rakende het personeel der Koloniën over de afgeloopene maand.
Nog is hierbij gevoegd Afschrift eener Missive van den Adjunct Directeur van het 1e Gesticht te Veenhuizen van den 19e Mei JL. N95a, omtrent de godsdienstige gezindheid van de wees Bregtje Pel N1452, welke op de stamlijst voorkomt als R. C. te zijn, terwijl zij zegt tot de gereformeerden te behooren, zullende het mij aangenaam zijn UWEdg welnemen hierover te mogen verstaan.
De Directeur der Koloniën
J. van Konijnenburg
Bijgevoegd is een brief van de adjunct-directeur van het eerste
gesticht Jannes Poelman aan de directeur der kolonien, gedateerd 19
mei 1836, door die directeur gekopieerd (Copie N95A) en
doorgezonden aan de permanente cmmissie, invnr 171 scan 333:
Veenhuizen den 19 Mei 1836
Ik heb Bregtje Pel N1452 voor mij doen komen, dewelke mij zegt, dat haar vader die ongeveer 6 Jaren overleden is de Roomsche Godsdienst beleed, zoo ook een harer zusters, dat hare moeder gereformeerd was in welken godsdienst zij door haar is opgeleid, want niettegenstaande zij nimmer eenig onderwijs heeft genoten is, zegt zij, altijd met hare moeder de gereformeerde godsdienst gaan bijwonen; ook heeft hare moeder van dat Kerkgenootschap bedeeling of onderstand genooten.-
Ik vermeen hiermede aan UWEd: verlangen, vervat in UWEd Missive van den 17e dezer N1018 te hebben voldaan.
De Adjunct Directeur
(get) J: Poelman
Voor Copie Conform
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg
De permanente commissie bespreekt dit in haar vergadering van 28
juni 1836 bij agendapunt N8, maar dat heb ik niet bekeken,
want daar zullen ze besloten hebben om hiervan melding te maken
aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat ministerie reageert
op 16 juli 1836, nvnr 173 scan 256
’s Gravenhage den 16 Julij 1836
7e Afd.
In antwoord op UWelEd: brief van den 28 Junij ll. N8, betrekkelijk de godsdienstige gezindheid waar in de wees Bregtje Pel, N1452, behoort te worden opgevoed, heb ik de eer UWelEd. te berigten, dat bij onderzoek gebleken is, dat het genoemde kind in de Hervormde Kerk te Krommenie is gedoopt, en de opgave, dat hetzelve tot de R. C. Kerk behoordt, abusivelijk is gedaan.
De meergemelde wees kan derhalve veilig in de Hervormde Kerk worden opgevoed.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
Bij afwezigheid van Zijne Excellentie
De Secretaris Generaal
C. Vollenhoven
Deze brief komt bij de permanente commissie aan de orde op 6
augustus 1836 bij agendapunt N5, invnr 451 (daarvan zijn geen
scans), met het navolgende resultaat:
’s Gravenhage, den 6 Aug 1836
DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
Gelezen den brief van den Minister van Binenl Z. dd. 16 Julij ll. N168 afd. 7
Nader gelet op den brief van den Directeur( in advies 28 Junij ll. N8)
Besluit
aan den Directeur te schrijven als volgt
In antwoord op het tweede gedeelte van UWEd brief dd. 7 Junij ll. N1135 hebben wij de eer UWEd te kennen te geven, dat het daarbij vermelde kind B. Pel N1452 bij onderzoek is gebleken tot de Hervormde Kerk te behooren waarin zij dus zal behooren te worden opgevoed.
De P.C.
In het wezenregister staat bij Bregtje dan ook 'hervormd'. Zij
verlaat Veenhuzen met ontslag op 12 april 1844.
Hendrik Jacobs Postma heeft weesnummer 1087 in het
register van het eerste gesticht met invnr 1571, in het
wezenregister 1829-1830 met 1410, in het wezenregister 1831-1834
met invnr 1411 en in het wezenregister 1835 en verder met invnr
1412.
Volgens die inschrijving is hij geboren op 14 januari 1817
te Grouw en is hij door Idaarderadeel naar het
kindergesticht gebracht op 18 oktober 1826.
Designatienummer 55/3. In het wezenregister wordt vermeld dat hij
'Doopsgezind' is.
Hendrik Jacobs Postma verlaat Veenhuizen met ontslag op 7
april 1837. Maar als hij zich te Grouw bij zijn
kerkgenootschap meldt doemen er problemen op. De predikant van
Veenhuizen Johannes van Rinteln schrijft er op 27 maart 1838
een brief over, invnr 193, die op sommige plekken moeilijk te
lezen is, maar bovendien voor niet-ingewijden in kerkelijke
kwestie überhaupt niet te volgen:
Veenhuizen, 27 Maart 1838
Ik heb de eer , in antwoord op Uw Missive van 21 dezer, N. 65, te berigten, dat, naar mijn oordeel, Hendrik Postma, als Wees alhier ontslagen, zonder bedenking, behoort tot het Kerkgenootschap der Doopsgezinden; & alleen dan uit de Algemeene of Gemeente Fondschen behoort te worden onderhouden, wanneer geen Kerkgenootschap der Doopsgezinden te Grouw mogt bestaan, ingevolge de verordeningen, aangehaald in het Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van Vriesland, van 31 Augustus 1837, N. 52/12.
Schoon genoemde H. Postma, zoo men wil, bij de Protestantsche Gemeente & niet bij de doopsgezinde Gemeente belijdenis heeft afgelegd, moet hij toch als lid dier Gemeente beschouwd worden, als oorspronkelijk daar toe behoorende.
Ik weet ook geen voorbeeld, dat men personen, oorspronkelijk tot dat Kerkgenootschap behoorende, & bij de Protestantsche Gemeente alhier aangenomen, & natuurlijk op afgelegde belijdenis gedoopt, gelijk hier bestendig met zulken plaats heeft, & ook het geval is met genoemden H. Postma, geweigerd heeft op behoorlijk bewijs van lidmaatschap van hier afgegeven, als zoodanig bij dat Kerkgenootschap aan te nemen.
Er bestaan ook enkele voorbeelden in ons Vaderland dat bij Hervormde Gemeenten menschen belijdenis deden & gedoopt werden die oorspronkelijk tot het Kerkgenootschap der doopsgezinden behoorden, maar verre verwijderd van plaatsen, waar eene Gemeente van dat Genootschap bestaat.
Deze werden evenwel, zonder bedenking, als lidmaten dier Gemeente erkend.
Indien mijn geheugen mij niet bedriegt, moet dat onder andere hebben plaats gehad te Vinkeveen, Provincie Utrecht, toen de Heer S.???? van Harderwijk, thans te Katwijk aan Zee, Provincie Zuid Holland, aldaar Predikant was.
In het Adres van Heeren Armvoogden te Grouw, aangeboden aan Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning, wordt, ten betoog, dat genoemde persoon niet zou behooren tot het Kerkgenootschap der Doopsgezinden, maar tot dat der Hervormden, & dat de eerste niet zouden verpligt zijn hem te onderhouden, velerlei aangemerkt, dat geen steek houdt & vrij onnaauwkeurig is.
Zoo vermengen zij Protestantsch met Protestantsch Hervormd, & merken aan, dat de Predikanten alhier uit het hervormde Kerkgenootschap oorspronkelijk zijn; dat laatste is waarheid, & mag misschien wel worden aangemerkt als een bewijs van liberaliteit bij de Predikanten van dat Genootschap, maar het gevolg, dat men daaruit wil afleiden, gaat ongelukkig niet op.
In België heetten de Gemeenten ook Protestantsche, schoon alle voor zoo verre ik weet, door Predikanten uit het Hervormde Kerkgenootschap oorspronkelijk bediend werden.
Toen, voor eenige jaren, de Gemeenten der Doopsgezinden & Remonstranten te Dokkum zich tot ééne Gemeente vereenigden, beriep men een leeraar uit de Hervormden, die hier ook diende, maar was zij daarom eene Doopsgezinde Remonstrantsche Hervormde Gemeente?
Zij was vereenigde Doopsgezinde Remonstrantsche.
Zoo is ook de Gemeente alhier eene Protestantsche Gemeente, waar het Evangelie verkondigd wordt, zonder op menschelijke formen(?) of bepalingen eenigzins acht te geven: het Evangelie is de eenige kenbron, terwijl ook Doop & Avondmaal worden bediend gelijk bij alle Protestanten.
Aan wetten & verordeningen van een bijtende(?) Kerkgenootschap is men hier niet gebonden.
Hier behoeft geen Heidelbergsche Catechismus te worden gepredikt, & men behoeft geene formulieren te gebruiken.
Den Lutheraan wordt, des begeerende, op zijn ziekbed het Avondmaal toegediend, & de doop zijnen kinderen aan huis.
Lutheranen, Doopsgezinden, Remonstranten zijn, gelijkelijk met de Hervormden, leden van den Kerkeraad.
Deze Gemeente mag dan wel Protestantsche heeten, maar in welke elk bij de belijdenis van zijn eigen Kerkgenootschap blijft, & zoo ook van hier gaande, tot zijn Kerkgenootschap terugkeert.
Te regt heeft dan ook de Hervormde Gemeente te Grouw iemand van hier vertrekkende, als tot hun behoorende, aangenomen; maar evenzeer had zij regt Hendrik Postma niet aan te nemen, als behoorende oorspronkelijk tot het Kerkgenootschap der doopsgezinden.
Ik begrijp ook niet, hoe men in het genoemd Adres heeft durven zeggen, dat in de aan H. Postma hier afgegeven Attestatie wel uitdrukkelijk vermeld wordt, dat de Kerkeraad alhier aan de Hervormde Gemeente te Grouw verzoekt dezen als lidmaat te erkennen enz. Naar den geest der Attestatie zou het juist moeten zijn: doopsgezinde.
Dat voorts allen, tot welk Kerkgenootschap ook oorspronkelijk behoorende, gelijkelijk worden onderwezen & aangenomen, zonder eenig onderscheid, & zonder dat iemand billijke reden tot aanstoot heeft, zal wel, in onzen tijd, naauwelijks behooren te worden opgemerkt.
En hier mede hoop ik nu, zoo niet geheel, dan ten minste eenigzins aan het oogmerk Uwer Missive te hebben voldaan.
De Predikant der Protestantsche Gemeente
Js van Rinteln
Hoe dit is afgelopen zou ik echt niet weten. Ik begrijp er niet
zo veel van.
Zie voor meer informatie over Cornelia Uithok onderaan de pagina met wezen uit de
plaats Loenen. Op 4 juli 1839 schrijft het ministerie van
Binnenlandse Zaken aan de permanente commissie, invnr 213 scan
115:
’s Gravenhage, den 4 Julij 1839
7e afdeeling
Ter gedeeltelijke beantwoording van UWelEdelens brief van den 26e April ll. N. 1a, heb ik de eer UWelEdelen te berigten dat de uitbesteders van het kind Cornelia Uithok, verlangen dat dezelve in de Hervormde godsdienstige belijdenis worde opgevoed, aan welk verlangen ik UWelEdelen verzoek wel te willen voldoen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
bij afwezigheid van Zijne Excellentie
De Secretaris Generaal
C. Vollenhoven
De permanente commissie heeft op de brief aangetekend dat ze dit
bespreekt op 11 juli 1839 onder agendapunt N26, waarbij ze
ongetwijfeld besluit de brief te kopiëren en aan de directeur der
koloniën te zenden.