Naar het overzicht
van stukken over WATEREN
Die levert hem iets meer dan drie weken later, op 30 juli 1833,
af bij het kindergesticht te Veenhuizen op het Algemeen Contract
met de Staat, Gerrit krijgt het weesnummer 2148.
Hij komt 2 maart 1835 naar het Instituut te Wateren, waar hij het
kwekelingnummer 16 krijgt. Op 1 maart 1838 heeft hij ƒ 4,19 tekort
op het kledingfonds (wat op zijn loon wordt ingehouden voor
kleding minus wat echt aan hem uitgereikt wordt) en ƒ 4,55 op de
spaarbank staan als tegoed op oververdienste (wat hij meer
verdient dan hij kost), invnr 193 scan 84. Dat zijn redelijke
cijfers.
In 1840 moet hij opkomen voor de dienstplicht, maar de
Maatschappij denkt dat hij vrijstelling heeft omdat een oudere
broer al in dienst geweest is en schrijft daarover naar Haarlem.
Afschrift van die brief moet zich bevinden bij 20 februari 1840
N1, invnr 498.
Die vrijstelling gaat echter niet door, want 24 februari 1840, invnr 224 scan 832, schrijven burgemeester en wethouders van Haarlem dat Gerrit...
tijdens deszelfs geboorte door deszelfs vader, Hermanus van Kampen, wel is erkend, maar nimmer door een opvolgend huwelijk is gewettigd, waardoor de opgegeven reclame volgens de Wet in geene aanmerking kan genomen worden.
Zo, afgehandeld! Die armoedzaaiers moeten niet denken dat ze ooit
hun zin krijgen..
Maar blijkbaar heeft hij dit jaar nog niet de vereiste lengte of
hij loot een gunstig nummer, want hij hoeft niet in dienst en
blijft op het Instiuut.
Zoals gebruikelijk wordt hij in het jaar dat hij 20 wordt, dus
het jaar erop, opgenomen op de ontslagvoordracht. Nadere
informatie over zijn 'geestesontwikkeling', zijn plannen voor na
het ontslag en de beoordeling daarvan door de directie is voor
liefhebbers te vinden in de ontslagvoordracht in invnr 1434
(daarvan zijn geen scans).
Na ruggespraak met Haarlem vindt de gouverneur van Noord-Holland
dat hij wel de koloniën uit mag, invnr 242 scan 40, en op 3 april
1841 vertrekt hij met ontslag. Vreemd genoeg meldt Insituteir Van
Wolda in het overzicht van in 1841 ontslagen kwekelingen, invnr
261 scan 460, dat Gerrit van Kampen in militaire dienst is gegaan,
maar gezien de driftige potloodaantekeningen van de permanente
commissie op dat verslag zitten daar wel meer foutjes in.
Vier jaar later komt er een brief in Frederiksoord, 23 januari 1845, invnr 301 scan 317, van ene J.v. Nisius, die vraagt wat er bekend is...
van het lot van mijnen halven broeder, genaamd Gerrit van Kampen, vader Jacobus Hermanus, moeder Catharina van Nisius, geboren te Haarlem den 29 september 1821.
De schrijver is hoornblazer bij het 4e bataljon van het 6e
Regiment Infanterie en het betreft waarschijnlijk Johannes van
Nisius, die Catharina van Nisius op 30 april 1815 in ongehuwde
staat gebaard heeft. Er zullen familiezaken behandeld moeten
worden, en daar moet Gerrit - 'zijne tegenwoordigheid dringend
vereischt wordende en van zijn aanwezen in geen jaren iets
vernomen hebbende' - blijkbaar bij zijn.
De directeur geeft de brief door aan Jan Hendrik Geraets, die
sinds een jaar de Institeur te Wateren is, en die reageert 29
januari 1845, invnr 301 scan 319:
(...)
Een der oudere kweekelingen deelt daaromtrent het volgende mede:
Gerrit van Kampen is van hier naar Haarlem vertrokken, en bij een der fabrijken aldaar aan het werk gekomen; dat echter niet lang geduurd schijnt te hebben.
Hij leidde een ontuchtig leven, misbruik van sterken drank speelde daarin een hoofdrol; hij nam dienst naar de OostIndien en moet op reis derwaarts aan de gevolgen van zijne slechte levenswijze overleden zijn.
Nadere ophelderingen desaangaande zoude Nisius kunnen bekomen bij zekere weduwe van der Pek, bij wie van Kampen, tijdens zijn verblijf te Haarlem, in den kost moet zijn geweest; ook zou men zich te dien einde tot den heer van der Elst, te Haarlem, kunnen wenden die bovenstaand noodlottig uiteinde van van Kampen aan eenen voormaligen kweekeling moet hebben medegedeeld.
En die reactie stuurt de directeur op 1 februari 1845, 301 scan
315, door naar de permanente commissie, die de boodschap op 12
februari 1845 N7, invnr 562, overbrengt aan de hoornblazende
halfbroer.
Het is sterk de vraag wat er van dit relaas klopt. Het klinkt mij
in de oren als bij elkaar gefantaseerde roddel en achterklap, en
het is erg slap van Jan Hendrik Geraets dat hij dit klakkeloos
overpent.
In ieder geval voor wat betreft het overlijden heeft die meneer
Van Elst uit zijn nek gekletst. Gerrit van Kampen die dus
eigenlijk Gerrit Nisius heet, is niet op reis naar de Oost
overleden, want hij wordt 29 augustus 1849, dus vierenhalf
jaar na bovengenoemde 'noodlottige uiteinde', levend en wel vanuit
Haarlem het bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnengebracht.
Hij heeft bedelaarsnummer 4981, hij is 1 meter 65 lang, heeft een ovaal gezicht, donkerblond haar, blauwe ogen en er is iets met zijn bovenlip maar men is vergeten te noteren wat dat is. Hij wordt 10 november 1849 overgeplaatst naar het hem bekende Veenhuizen en hij wordt twee jaar en acht maanden na zijn aankomst op 23 april 1852 ontslagen. Maar dan loopt het wel op zijn eind.
Hij zal 29 juli 1852 overlijden te Haarlem. Aangifte wordt gedaan
door twee medewerkers van het plaatselijke gasthuis en er wordt
een adres te Haarlem genoemd waar hij gewoond heeft. Of hij
contact met zijn halfbroer gehad heeft, is niet bekend.