Naar het overzicht
van stukken over WATEREN



Over de kwekeling Gerrit van Kampen worden vier jaar na zijn vertrek schokkende verhalen verteld

Gerrit van Kampen is 29 september 1821 geboren te Haarlem. Als vader staat genoteerd Hermanus van Kampen en als moeder Catharina Nisius, De vader overlijdt 7 juli 1833, of de moeder dan nog leeft weet ik niet, maar hoe dan ook komt Gerrit onder de hoede van de Haarlemse armenzorg.

Die levert hem iets meer dan drie weken later, op 30 juli 1833, af bij het kindergesticht te Veenhuizen op het Algemeen Contract met de Staat, Gerrit krijgt het weesnummer 2148.

Hij komt 2 maart 1835 naar het Instituut te Wateren, waar hij het kwekelingnummer 16 krijgt. Op 1 maart 1838 heeft hij ƒ 4,19 tekort op het kledingfonds (wat op zijn loon wordt ingehouden voor kleding minus wat echt aan hem uitgereikt wordt) en ƒ 4,55 op de spaarbank staan als tegoed op oververdienste (wat hij meer verdient dan hij kost), invnr 193 scan 84. Dat zijn redelijke cijfers.

Wel erkend, niet gewettigd

In 1840 moet hij opkomen voor de dienstplicht, maar de Maatschappij denkt dat hij vrijstelling heeft omdat een oudere broer al in dienst geweest is en schrijft daarover naar Haarlem. Afschrift van die brief moet zich bevinden bij 20 februari 1840 N1, invnr 498.

Die vrijstelling gaat echter niet door, want 24 februari 1840, invnr 224 scan 832, schrijven burgemeester en wethouders van Haarlem dat Gerrit...

tijdens deszelfs geboorte door deszelfs vader, Hermanus van Kampen, wel is erkend, maar nimmer door een opvolgend huwelijk is gewettigd, waardoor de opgegeven reclame volgens de Wet in geene aanmerking kan genomen worden.

Zo, afgehandeld! Die armoedzaaiers moeten niet denken dat ze ooit hun zin krijgen..

Maar blijkbaar heeft hij dit jaar nog niet de vereiste lengte of hij loot een gunstig nummer, want hij hoeft niet in dienst en blijft op het Instiuut.

Ontslag van de kolonie

Zoals gebruikelijk wordt hij in het jaar dat hij 20 wordt, dus het jaar erop, opgenomen op de ontslagvoordracht. Nadere informatie over zijn 'geestesontwikkeling', zijn plannen voor na het ontslag en de beoordeling daarvan door de directie is voor liefhebbers te vinden in de ontslagvoordracht in invnr 1434 (daarvan zijn geen scans).

Na ruggespraak met Haarlem vindt de gouverneur van Noord-Holland dat hij wel de koloniën uit mag, invnr 242 scan 40, en op 3 april 1841 vertrekt hij met ontslag. Vreemd genoeg meldt Insituteir Van Wolda in het overzicht van in 1841 ontslagen kwekelingen, invnr 261 scan 460, dat Gerrit van Kampen in militaire dienst is gegaan, maar gezien de driftige potloodaantekeningen van de permanente commissie op dat verslag zitten daar wel meer foutjes in.

Halfbroer

Vier jaar later komt er een brief in Frederiksoord, 23 januari 1845, invnr 301 scan 317, van ene J.v. Nisius, die vraagt wat er bekend is...

van het lot van mijnen halven broeder, genaamd Gerrit van Kampen, vader Jacobus Hermanus, moeder Catharina van Nisius, geboren te Haarlem den 29 september 1821.

De schrijver is hoornblazer bij het 4e bataljon van het 6e Regiment Infanterie en het betreft waarschijnlijk Johannes van Nisius, die Catharina van Nisius op 30 april 1815 in ongehuwde staat gebaard heeft. Er zullen familiezaken behandeld moeten worden, en daar moet Gerrit - 'zijne tegenwoordigheid dringend vereischt wordende en van zijn aanwezen in geen jaren iets vernomen hebbende' - blijkbaar bij zijn.

Noodlottig uiteinde

De directeur geeft de brief door aan Jan Hendrik Geraets, die sinds een jaar de Institeur te Wateren is, en die reageert 29 januari 1845, invnr 301 scan 319:

(...)
Een der oudere kweekelingen deelt daaromtrent het volgende mede:
Gerrit van Kampen is van hier naar Haarlem vertrokken, en bij een der fabrijken aldaar aan het werk gekomen; dat echter niet lang geduurd schijnt te hebben.
Hij leidde een ontuchtig leven, misbruik van sterken drank speelde daarin een hoofdrol; hij nam dienst naar de OostIndien en moet op reis derwaarts aan de gevolgen van zijne slechte levenswijze overleden zijn.

Nadere ophelderingen desaangaande zoude Nisius kunnen bekomen bij zekere weduwe van der Pek, bij wie van Kampen, tijdens zijn verblijf te Haarlem, in den kost moet zijn geweest; ook zou men zich te dien einde tot den heer van der Elst, te Haarlem, kunnen wenden die bovenstaand noodlottig uiteinde van van Kampen aan eenen voormaligen kweekeling moet hebben medegedeeld.

En die reactie stuurt de directeur op 1 februari 1845, 301 scan 315, door naar de permanente commissie, die de boodschap op 12 februari 1845 N7, invnr 562, overbrengt aan de hoornblazende halfbroer.

Bedelaarsgesticht

Het is sterk de vraag wat er van dit relaas klopt. Het klinkt mij in de oren als bij elkaar gefantaseerde roddel en achterklap, en het is erg slap van Jan Hendrik Geraets dat hij dit klakkeloos overpent.
In ieder geval voor wat betreft het overlijden heeft die meneer Van Elst uit zijn nek gekletst. Gerrit van Kampen die dus eigenlijk Gerrit Nisius heet, is niet op reis naar de Oost overleden, want hij wordt 29 augustus 1849, dus vierenhalf jaar na bovengenoemde 'noodlottige uiteinde', levend en wel vanuit Haarlem het bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnengebracht.

Hij heeft bedelaarsnummer 4981, hij is 1 meter 65 lang, heeft een ovaal gezicht, donkerblond haar, blauwe ogen en er is iets met zijn bovenlip maar men is vergeten te noteren wat dat is. Hij wordt 10 november 1849 overgeplaatst naar het hem bekende Veenhuizen en hij wordt twee jaar en acht maanden na zijn aankomst op 23 april 1852 ontslagen. Maar dan loopt het wel op zijn eind.

Hij zal 29 juli 1852 overlijden te Haarlem. Aangifte wordt gedaan door twee medewerkers van het plaatselijke gasthuis en er wordt een adres te Haarlem genoemd waar hij gewoond heeft. Of hij contact met zijn halfbroer gehad heeft, is niet bekend.