Naar het overzicht
van stukken over WATEREN



Kwekeling Alexander Schonewald over geloofsbelijdenis: 'Ik heb altijd gedagt dat een mensch daarin zijn eigen kennen moest, maar het schijnt of men hier het tegen wil en dank moet doen.'

Veel organisaties vinden dat door hen uitbestede weeskinderen pas uit de koloniën mogen vertrekken als ze geloofsbelijdenis hebben gedaan. Het wordt beschreven in De kinderkolonie pagina 138-139, waarbij ook wordt geciteerd uit de hier afgedrukte brief van Alexander Schonewald van 24 mei 1829.

Alexander Schonewald is volgens de kolonie administratie geboren op 8 september 1804, maar het is sterk de vraag of dat klopt. Zijn moeder heet van voren Maria en van achteren iets als Glurenx of Glueneux of Gleneu of Gluneux of Gluenoux, en is vóór 1823 overleden. Zijn vader heet George Schönewald, oorspronkelijk afkomstig uit Oberkaufungen in Duitsland, en is een beroepsmilitair die in Oosterbeek is gelegerd.

Aankomst

Alexander Schonewald wordt in de vrije koloniën geplaatst door de Burgemeesteren van Den Haag op basis van contract A27 (zie een uitleg over A-contracten). Hij komt zondag 15 juni 1823 aan, tegelijk met het gezin van Martinus Haakmeester en bij dat gezin wordt hij ook ingedeeld.

Dat is op hoeve 47 van Frederiksoord. Er is uit die tijd alleen een stamboek dat in te slechte staat verkeert om in de studiezaal te raadplegen, maar dat ik wel een keer op foto heb gezet. Zie hier, waarbij de twee bovenste namen bij een ander gezin horen:


  
Vanaf 1 juni 1825 zijn er stamboeken bewaard gebleven. De familie Haakmeester en Alexander Schonewald wonen inmiddels op hoeve 50 en staan op scan 19 van het stamboek met invnr 1346. Na drie jaar, op 20 oktober 1826, wordt hij overgeplaatst naar hoeve 24 bij de kolonist Hopman, scan 10.

Naar het Instituut

Zoals daar vermeld wordt hij 27 november 1827 uitverkoren voor het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding. Hij staat in het stamboek van kwekelingen met invnr 1610, maar men is vergeten erbij te zetten welk kwekelingennummer hij heeft. Het in invnr 1346 genoemde nummer 2 is hier doorgestreept, want dat is al bezet.

Hij staat op een lijst dd 21 oktober 1828 van kwekelingen die vallen onder de herderlijke zorg van dominee Clinge van Vledder, invnr 94 scans 257-258. En hij behoort tot de "weeskinderen" die in december 1828 verklaren dat zij buiten de koloniën nog ouders in leven hebben, invnr 95 scan 333.

Discussie over ontslag

Op 28 april 1829 meldt het Stadsarmbestuur van 's Gravenhage dat ze van Alexander een verzoek om ontslag hebben ontvangen, invnr 96 scan 807. Dat wordt door de permanente commissie besproken op 7 mei 1829 N21. Die notulen daarvan zijn niet bewaard gebleven.

De permanente commissie schrijft hierover aan de directeur op 29 april 1829 N353, waarvan een afschrift voor de liefhebbers kan zitten in invnr 364 (hoewel veel brieven aan de directeur niet bewaard zijn). Daarop reageert de directeur op 8 mei 1829, invnr 97 scan 142 met de mededeling

Dat overigens het ontslag zal worden of is verleend aan Grietje Roos, Johanna Godet, Geertruij Romijn, Barend de Vos, Alexander Schonewald, Maria Rijnders, en Franciscus Bernard, als voldoende alle aan de vereischte bij de missive opgegeven;
en bestaan er geen de minste reden om den kwekeling van Wateren in den dienst der Maatschappij te houden.

Blijkbaar heeft er in de brief van de permanente commissie een vereiste voor ontslag gestaan en met het laatste doelt de directeur op de oorspronkelijke doelstelling van het Instituut om kwekelingen op te leiden voor een dienstverband met de Maatschappij.

Geliefde Zuster

De permanente commissie schrijft naar aanleiding hiervan aan Den Haag op 25 mei 1829 N460 en daarvan zal een afschrift in invnr 364 zitten. Er zullen van alle brieven bovendien aantekeningen zijn in het brievenboek, invnr 351. Maar ondanks dit alles is Alexander Schonewald nog steeds niet uit de kolonie weg!

Uit elkaar springend van ongeduld schrijft hij vanuit Wateren op 24 mei 1829, invnr 97 scans 317-319, aan zijn zuster die volgens de envelop 'Lowiza Wendeliena Schoonewald' heet, 'woonende op de Niuwe Haven Bij G: ter Laak’s Gravenhage'.

Wateren, den 24e Meij 1829

Geliefde Zuster

Ik heb dan uwen brief van den 4 mei ontvangen en daar uit verstaan als dat gij nog gezond waart, het doet mij Leed, daar ik weet dat mijn ontslag hier is, het niet bekomen kan, in de eerste plaats heb ik mijn Belijdenis des geloofs niet afgelegen om dat ik daar niet toe bekwaam ben, en als ik daar naar moet wachten, gewis nog wel een jaar 2 of 3 dan kan wachten.-

Ik heb altijd gedagt dat een mensch daarin zijn eigen kennen moest, maar het schijnt of men hier het tegen wil en dank moet doen.

En geliefde zuster, je kan mijnHeer Burgermeester of mijn Heer Kok het zeggen dat bij aldien ik er bekwaam toe was het dan nog nergens anders als in den Haag doen wilt, en er jongelingen genoeg van de Koloniën afgegaan zijn, zonder het Belijdenis des geloofs afgelegd te hebben.-

Geliefde Zuster gij moet het maar aan den Heer Kok zeggen dat hij voorleden jaar Jakob Willemsen enz. wel heeft ontslagen, en ook wel jonger als ik was.

Geliefde Zuster ik kan het UE niet genoeg melden hoe of het mij spijt dat ik nu niet weg kan maar gij moet als het UE blieft het zoo aan mijn Heer Kok zeggen, op het Stadshuis, dan kan hij dadelijk daar met zijn Edelachtb: den Heer Burgermeester daar over raadplegen en dan er ook vooral bij zeggen, dat ik in mijn 23e Jaar gaat dan kunnen zij het mij slegt weigeren, door die reden dat zij graag op willen houden om ’s Jaarlijks voor ons te betalen.

En naar mijn gedrag daar kunnen de Heeren informatie naar doen dat ik zoolang als ik op de kolonien verkeert hebt mij niet onbetamelijk hebt gedragen.

In hoop dat gij mij spoedig zal laten weten dat de Burgermeester hier natoe heeft geschreeven, en gij mij dan het laat wééten.

Zoo noeme ik mij met Broederlijke Liefde
A: Schoonewald

als gij mij spoedig weerom schrijft, dan moet gij bovën van de brief mijn naam zetten en dan aan den Heer K: Mulder Provincie Drenthe zetten
aan A: Schoonewald aan het Instituut te Wateren
Provincie Drenthe

B Sito antwoord terug wat de Heeren gezegd hebben.

Met 'Sito' bedoelt hij 'cito', wat Johannes van den Bosch regelmatig op zijn brieven zet en wat 'met spoed' betekent. Dat '23e jaar ingaan' klopt dus niet met de geboortedatum die aan het begin van deze pagina genoemd is. Poststempels op de brief zijn van Leiden 29 Mei en ’s Gravenhage 30 Mei.

En dan echt weg

Een lid van de permanente commissie heeft op de brief geschreven:

Den Dir vragen, waarom Schoonewald nu niet is ontslagen, terwijl bij zijn brief van den 8 Mei N 297 berigt bekomen is, dat hij reeds was ontslagen. Voorts dat hij belijdenis afgelegd hebbende of niet, hij als in 1808 geboren zou terstond moeten worden ontslagen.

Het wordt besproken op de vergadering van 8 juni 1829 bij agendapunt 31, invnr 929, maar waarschijnlijk was alles al in gang gezet. Op 15 juni 1829 verlaat Alexander Schonewald Wateren en de koloniën. Blijkbaae is een geloofsbelijdenis toch niet zo'n dwingende voorwaarde.
Volgens een overzicht van in 1829 ontslagen kwekelingen, invnr 104 scan 243, is hij daarna in Den Haag dienstbaar is. Hij is inderdaad 'bediende' als hij in 1835 getuige is bij het huwelijk van de hier boven al genoemde Louisa Wendelina Schönewald, maar hij overlijdt al in 1840 te Den Haag.