Naar het overzicht
van stukken over WATEREN
Als je een waardeel in een ongescheiden marke bezit, heb je
inspraak in wat er met die marke gaat gebeuren, bijvoorbeeld als
er sprake van is om grond aan de koloniën te verkopen. Johannes
van den Bosch loert er op zulke waardelen in handen te krijgen om
het grondbezit van de Maatschappij uit te breiden, dus die 'R.H.
Beenen te Diever' is in 1822 dus een bondgenoot.
Jan Beenen en zijn gezin komen in de boeken van de Maatschappij
voor het eerst voor in het personeelsregister 1828-1834 met invnr
997 op folio 61. Gemeld wordt dat hij is geboren 9 februari 1783
en van de gereformeerde godsdienst, met als gezegd laatste
woonplaats Groot Wateren, en dat hij 23 augustus 1831 is
aangesteld als 'opzigter bij den landbouw'.
In het eerste mapje (1832) van de overzichten van het personeel
met invnr 1007 wordt de functie genoemd 'Opziener te Groot en
Klein Wateren'. In de kantlijn staat iets dat ik niet kan lezen.
In het tweede mapje (1833) wordt als aanstellingsdatum genoemd 13
februari 1832, maar dergelijke tegenstrijdigheden zijn schering en
inslag in deze administratie en negeren we gemakshalve.
Vervolgens zit de permanente commissie een tijd te puzzelen tot
welke categorie koloniebewoners de familie Beenen gerekend moet
worden. Blijkbaar zijn ze daar maart 1832 uit en hebben ze op 19
maart 1832 bij agendapunt N2 besloten dat de opzichter Beenen en
zijn gezin moeten worden geadministreerd als arbeidershuisgezin,
want op 3 april 1832, invnr 124 scan 88, schrijft de directeur der
koloniën dat hij heeft gehandeld overeenkomstig dat besluit en
'dat de opziener bij het Instituut als arbeider aldaar zal worden
geregistreerd, gelijk ik het huisgezin van Jan Beenen als zoodanig
van kolonie no 2 bij dat etablissement heb doen overschrijven'.
Arbeidershuisgezinnen zijn oorspronkelijk de gezinnen die wonen
aan de buitenkant van de gestichten te Veenhuizen, zie algemene
opmerkingen over de categorie op deze pagina.
Maar rond deze tijd worden ook sommige gezinnen die zijn gevestigd
op de Ommerschans bij die categorie ingedeeld. En dus ook in
Wateren.
Volgens invnr 997 worden ze pas per juli 1833 'in de sterkte der
arbeidershuisgezinnen' opgenomen, maar dat negeren we weer. Voor
zover ik kan nagaan blijft de familie Beenen gewoon wonen waar ze
voorheen al woonden. Of die woning eigendom is van de Maatschappij
kan ik niet achterhalen, maar ze staan NIET in de
bevolkingsadministratie van Wilhelminaoord (waar Wateren
administratief onder valt).
Dan het loon. Dat bedraagt volgens de genoemde personeelsregister drie gulden per week en dat is zeer magertjes, dus Jan Beenen moet er andere bronnen van inkomsten bij hebben om in leven te blijven en die zullen komen van zijn eigen boerenbedrijfje. Bovendien blijkt uit invnr 135 scan 822 dat 'een der kinderen van Jan Beenen' tijdelijk als schaapherder is 'geëmployeerd voor ƒ 1,54 per week' tot de directeur in april 1833 een andere schaapherder aanstelt.
De directeur der koloniën vindt dat er iets aan dat loon moet gebeuren en doet dat zonder op toestemming van de permanente commissie te wachten. Op 25 oktober 1834, invnr 152 scans 317-318, reageert hij op aanmerkingen die de permanente commissie 30 september 1834 N49 heeft gemaakt op de begroting:
Omtrent de 49e aanmerking neem ik de vrijheid hier aan te merken, dat men zich bij UWEdG vergist met betrekking tot het salaris van den opziener te Groot Wateren, als hetwelk op ƒ 4:- voor de zomer en ƒ 3:- voor de wintermaanden s weeks is bepaald geworden.
De toevoeging van ƒ 1:- gedurende de afgeloopen wintermaanden, evenwel, is door mij goedgekeurd, om de door den Adjunct-Directeur opgegeven reden, zonder dat daartoe vooraf UWEdG toestemming is gevraagd geworden, dat, vergeten of verzuimd is, welke toestemming ik dus de eer heb UWEdG bij dezen alsnog te vragen, voor de op handen wintermaanden.
Het vee, bij Jan Beenen gesteld, is te talrijk, dan, dat hetzelve door zijne vrouw alleen zou kunnen worden opgepast, waarom bij dit huisgezin steeds een kolonist moet worden ingedeeld, waarvoor dat meerdere dan gerekend zou worden in vergoeding te strekken, ofschoon buiten dat bezwaar voor den opziener, ƒ 4.- s weeks het geheele jaar door, niet bovenmatig kan genoemd worden.
De permanente commissie gaat hier blijkbaar mee akkoord, want bij
het gezin van Jan Beenen in het personeelsregister 1835-en-verder
met invnr 998 staat genoteerd: 'ƒ 3.- . Het salaris in het
register der beambten 1834 met ƒ 1 verhoogd, 27 nov 1834 N21'.
Dan de gezinssamenstelling zoals die in de Maatschappij-registers
staat. Het wijkt zoals gebruikelijk weer extreen af van de
wiewaswie-gegevens dus die heb ik er tussen haakjes achter gezet:
● Jan Beenen, geboren 9 februari 1783, is getrouwd met
● Jantje Dirks, geboren 20 december 1791. Op het moment
van inschrijving hebben ze de volgende kinderen:
● Hendrik Beenen, geboren 21 mei 1817 (wiewaswie: 28 mei
1818),
● Jantien Beenen, geboren 17 december 1819 (volgens
wiewaswie heet zij Lammigjen en is zij geboren 26 januari 1815).
en
● Dirk Beenen, geboren 4 februari 1827 (dit scheelt maar
een dag: 5 februari 1827).
De jaren erop gaat het zo zijn gangetje met de opziener Beenen en
zijn gezin. Op een overzicht van de bevolking van Wateren op 1
september 1835, invnr 163 scan 9, staat Beenen onder de
ambtenaren.
Bij de beschrijving op 1 december 1836, invnr 178 scans 15-17,
van de schade die is aangericht door de zware storm van 29
november 1836, loopt Instituteur Van Wolda ook de woningen in
Groot Wateren langs. 'Het huis en de alleenstaande schuur van den
opziener Beenen' en een ander huis 'hebben slechts hier en daar
kleine openingen in het dak bekomen, die met eenig riet te
herstellen zijn'.
Maar dan, op 8 mei 1837, overlijdt Jan Beenen. De
Maatschappij zit weer even te puzzelen want ze met de rest van de
familie aanmoet, maar dan meldt invnr 998: 'Weduwe Beenen en gezin
ontslagen en onder de arbeiders huisgezinnen gevestigd 16 Oct
1837, zie 15 aug 1837 N2'.
Ze staan nu geadministreerd op scan 48 van het register van
arbeidersgezinnen met invnr 1574. Ze zijn gevestigd in woning 60
van het eerste gesticht te Veenhuizen, ze zijjn geplaatst voor
rekening van de Maatschappij en ze zijn daar aangekomen op 16
oktober 1837 vanuit Wateren.
Uit invnr 190 scan 354, een brief van de directeur dd 20 december
1837, blijkt dat er geen verstrekkingen aan de weduwe zijn gedaan,
dus ze hebben niet de koloniale kleding en huisraad ontvangen die
gezinnen bij aankomst in de koloniën normaal krijgen.
Het is blijkbaar niet naar de zin van de weduwe. Ze krijgt voor
elkaar dat ze met haar gezin op 4 mei 1838 terug mag naar
Wateren en nu komen ze wel in een woning van de Maatschappij, de
enkele dagen ervoor vrijgekomen hoeve 1 van Doldersum en Wateren.
Ze staan nu in het bevolkingsregister van Wilhelminaoord 1836-1840
met invnr 1355 op scan 95: 'Weduwe Beenen en kinderen van Veenh. 1
den 4 Mei 1838' en 'Gevestigd voor rekening der P.C.'
Het belang voor de Maatschappij bij die overplaatsing is dat ze
nu een adres hebben (of denken te hebben) waar ze kwekelingen kan
plaatsen die al werkende verder worden opgeleid tot boerenknecht.
Een gekend probleem van Groot Wateren is dat er veel en veel meer
werk is dan er arbeidskrachten ter plaatse zijn.
Meteen op de dag dat ze verhuizen, 4 mei 1838, komt de eerste
ingedeelde in huis:
● Arie Schouten, geboren 14 januari 1819 te Koog aan de
Zaan. Hij is een ex-kwekeling en hij verdwijnt alweer als hij 1
september 1838 in militaire dienst gaat.
De volgende ingedeelde komt rechtstreeks uit het Instituut, op 13
november 1839 komt in huis de kwekeling
● Johannes Jobse, geboren 17 juni 1819 te Middelburg. Aan
de indeling komt een einde als op 15 augustus 1840 wordt
geconstateerd dat hij van verlof is achtergebleven.
Ook de volgende komt rechtstreeks uit het Instituut:
● Jan Jans de Ruiter, geboren 6 februari 1818 te Nije
Haske, komt 10 oktober 1840 inwonen. De inschrijving van het gezin
loopt door op scan 99 van invnr 1356 en daar staat dat hij op 7
april 1841 het gezin en de koloniën met ontslag verlaat..
Als arbeidershuisgezin staat de weduwe op de lijsten waarop wordt
bijgehouden of kolonisten schuld hebben aan de Maatschappij. Dat
is bij haar nooit het geval, ze staat altijd positief:
invnr 223 scan 237 |
31 december 1838 | ƒ 23,26 |
invnr 223 scan 237 | 31 december 1839 | ƒ 37,07½ |
invnr 280 scan 597 |
1 juli 1843 |
ƒ 25,52½ |
invnr 295 scan 872 |
1 juli 1844 | ƒ 31,29 |
invnr 309 scan 732 | 30 juni 1845 |
ƒ 41,28½ |
invnr 325 scan 190 | 30 juni 1846 | ƒ 52,86½ |
Het is mogelijk dat dochter Jantien/Lammigjen bijverdient als wasmeid voor het Instituut, zie halverwege deze pagina.
En de familie heeft te maken met de kolonie-administratie. Op 30
maart 1841, invnr 242 scan 336, draagt de directeur voor ontslag
voor de oudste zoon van de weduwe Hendrik. met de opmerking:
'daarbij kunnen er andere jongelieden bij die weduwe worden
ingedeeld'. Hendrik vertrekt 31 mei 1841.
Op een lijst dd 13 januari 1843, invnr 273 scan 135, van
kolonistenkinderen die 16 jaar worden en waarvoor een geboorteakte
moet worden aangevraagd, staat ook Dirk Beenen.
Maar er is ook sprake van irritatie, want op de nota van het verhandelde door de directeur met de Instituteur op 24 juni 1844, invnr 294 scan 301, staat:
7. De wed. Beenen voor de laatste maal te vermanen om zich van alle verkoop van sterken drank en ook van coffij, aan vreemdelingen volstrekt te onthouden, op straffe van onvermijdelijke verwijdering van haar huisgezin van daar, welke vermaning haar heden door den Directeur zelven gegeven is, wordende de Instituteur uitgenoodigd, gestreng op haar te doen toezien.
in de kantlijn noteert de permanente commissie dat de weduwe met
een hoeve is 'begunstigd' en dat de Maatschappij geen enkele
verplichting aan haar heeft.
Met de volgende indelingen loopt het niet zo lekker.
● Willem Eerhart, geboren 26 januari 1824 te Groningen,
komt 15 augustus 1842 over uit het Instituut, maar gaat 28 januari
1843 naar een andere hoeve.
● Karel Middelhoff, geboren 11 november 1827 te Haarlem,
komt 27 juli 1844 over uit het Instituut, maar keert daar 30
oktober 1845 naar terug.
● Antoine Nicolaas Fortanier, geboren 30 mei 1826 te
Delft, komt uit een hoeve te Wilhelminaoord op 6 augustus 1846 en
gaat naar het Instituut op 9 januari 1847.
● En dan Jeronimus Augustus Johannes Kummel, geboren 17
februari 1828 te Amsterdam. Hij komt uit het Instituut op 9
januari 1847 en hij deserteert op 11 april 1847. Hij wordt 16
april teruggebracht en bij de tuchtzaak
geeft hij als reden voor zijn vlucht 'dat, te Groot Wateren
ingedeeld geweest zijnde bij de Wed. Beenen, hij onderscheidenen
keren verzocht had, naar het Instituut te worden terug geplaatst,
uit hoofde hij het bij die Weduwe niet goed had'.
Kortom, het loopt niet lekker. En dan is het eind voorspelbaar.
Op 19 mei 1847, invnr 339 scan 378, schrijft de directeur aan de Instituteur:
In antwoord op Uwe brieven van 12 en 17 dezer N67 en 68, meld ik UwEd dat het huisgezin van de Karper den laatsten dezer maand naar Groot Wateren kan worden overgebragt, ter vervanging van de weduwe Beenen, die voor dien tijd verlangt te vertrekken, in plaats van zich in een ander huisgezin te laten indeelen, nu zij, niet zonder haar toedoen, geheel zonder kinderen geraakt is en daarbij geen ingedeelden houden kan, kunnende haar de uitgezette pootaardappelen worden vergoed.
Diezelfde dag geeft de directeur kennis hiervan aan de
adjunct-directeur van de vrije koloniën, invnr 339 scan 375, en
schrijft hij aan de permanente commissie, invnr 337 scans 573-574.
In die laatste brief schrijft hij dat de weduwe na de dood van
haar man 'uit medelijden op de hoeve gelaten is'.
De directeur blijkt in deze brief een hele andere opvatting te hebben over de samenstelling van het gezin Beenen dan hierboven geschetst (en in genealogieën voorkomend). Hij schrijft dat er geen kinderen meer in huis zijn,
zijnde er eerst een zoon elders gaan dienen, later eene dochter in het huwelijk getreden, dit voorjaar weer een zoon in militaire dienst getreden, van welke men niet gelooft, dat hij zal terug komen, terwijl de laatste, jongste dochter nu is gaan dienen'.
Die laatste dochter ken ik niet. Het komt wel vaker voor dat de
directeur er helemaal naast zit bij de gezinssamenstelling van
kolonisten. In het stamboek staat alleen dat Dirk op 8 mei 1847 in
militaire dienst gaat en dat Jantien de kolonie in mei 1847 zonder
toestemming blijkt te hebben verlaten.
De vrouw, weinig gedaan hebbende, om hare kinderen in het belang der Maatschappij bij zich te houden, was ook zeer tegen ingedeelden, die voor den arbeid in Groot Wateren zoo noodig waren. Ook viel er nu en dan, nog wel meer op haar aan te merken.
De directeur heeft haar aangezegd dat nu de kinderen uit huis
zijn ze niet alleen in de woning kan blijven en dat ze bij een
gewoon kolonistengezin zal worden ingedeeld, waarop zij te kennen
heeft gegeven dan liever te vertrekken.
De permanente commissie behandelt dit 27 mei 1847 bij agendapunt
9 en gaat waarschijnlijk geheel akkoord met de voorstellen.
Op 31 mei 1847 schrijft de directeur aan de Instituteur,
invnr 339 scan 401: 'Ingevolge autorisatie der P. C. van van 27
dezer No 9 magtig ik Ued om aan de Wed. Beenen te Groot Wateren
ontslag te verleenen'. Ze vertrekt als laatste van het gezin
Beenen op 1 juni 1847 van de kolonie.