■ De eerste grondaankopen
in de buurtschap Veenhuizen beginnen 21 november 1822,
gaan door 22 en 23 november en 16 december
1822, waarna er wordt gepauzeerd.
■ Op 28 november maakt Johannes van den Bosch melding van die
grondaankopen en op 19 december 1822 zendt hij de
contracten naar Den Haag met een toelichting.
■ Op 18 februari 1823 stuurt Johannes van den Bosch
vanuit Drenthe zijn plannen voor de nieuw te stichten kolonie
Veenhuizen. Hij slaat opzienbarende nieuwe wegen in.
■ Op 7 april 1823 wil Johannes van den Bosch het bestek voor het
te bouwen gesticht zenden als men hem komt vertellen dat het nog
niet klaar is. dus wordt het 8 april 1823.
■ Volgens zijn reiskostendeclaraties
begint Johannes van den Bosch vanaf 10 april 1823
Veenhuizen te bezoeken, maar ik denk dat hij er eerder wel geweest
is.
■ Een transcriptie
van dat bestek staat elders op de site. Het is teruggevonden in
het Rijksarchief te Brussel, maar helaas, helaas, zonder de
bijbehorende bouwtekening.
■ Die dagen begint ook het werk aan de Kolonievaart. Op 8 april
vraagt directeur Visser toestemming te mogen beginnen met graven
en op 12 april 1823 volgt het contract.
■ Om Veenhuizen (en alle andere bouwprojecten) op orde te krijgen
wordt er 17 april 1823 een 'adjunct-directeur voor het
opzicht over de gebouwen' aangesteld: Jan van Lemel.
■ Johannes van den Bosch zit 'tot de oren toe in het werk' als
hij in een brief dd 19 april 1823 probeert zoveel mogelijk rond
de nieuwe kolonie Veenhuizen geregeld te krijgen.
■ De op zaterdag 10 mei 1823 plaats vindende openbare aanbesteding van het
eerste gesticht, verloopt niet geheel naar wens en er moet
onderhandeld worden.
■ Op een niet ingevulde datum in april en op 30 mei 1823
worden er weer 'boerenplaatsen'
gekocht in Veenhuizen, met 'alle daarbij behoorende hooi-, bouw-
en weidelanden'.
■ De directeur wordt 5 juni 1823 lyrisch en ontroerd als
hij de bedrijvigheid in het eerst zo rustige Veenhuizen ziet en
hij wil graag 'een steen
met mijn naam voorzien' plaatsen.
■ Op 15 en 16 september 1823 worden de volgende grondaankopen in
Veenhuizen gedaan. Het gaat vaak om bezittingen die door
overerving in diverse stukken zijn opgeknipt.
■ Op 18 september 1823 wordt besloten tot:
● de aanbesteding nog in dit jaar van den aanbouw in het volgende
vroege voorjaar van nog 2 instituten te Veenhuizen, zie hier;
● de aankoop van raapkoekenmeel en schapen, ter verkrijging van
mest voor de tot den winterkoornverbouw bestemde gronden te
Veenhuizen, zie hier;
● de uitbesteding van de bouw van 7 boerenwoningen te Veenhuizen
aan H. Wind, zie hier;
● het doen oprigten van vier hoofdgebouwen voor het etablissement
te Veenhuizen, als Turfschuur, Wasscherij, Bakkerij, Smeede- en
Hoedemakerij, volgens te maken plans, zie hier;
● maatregelen om de vervening in Veenhuizen ter hand te kunnen
nemen, zie
hier.
■ Op 14 november 1823 wordt wat er tot nu toe te Veenhuizen gebouwd is bij de Bataafsche Brandwaarborg Maatschappij te Katwijk tegen brand verzekerd.
■ De plannen van Johannes van den Bosch met Veenhuizen houden in
dat de gestichten deels bewoond worden door 'arbeidershuisgezinnen'.
Enkele algemene opmerkingen.
■ Op 8 november 1823 wordt vastgesteld hoe de plekken
voor arbeidershuisgezinnen toegewezen gaan
worden. De directeur wil dat ze niet allemaal tegelijk komen.
■ Ook op 8 november 1823 wordt vastgesteld het 'Concept
Besluit Huishoudelijke Inrichtingen voor het Instituut te
Veenhuizen'. Ik heb het in 2-en geknipt, er is een gedeelte dat
over de weeskinderen
gaat en een deel dat de arbeidersgezinnen
behandelt. Een latere, beter gecorrigeerde versie van het hele
besluit staat
hier.
■ Op 20 december 1823 komen de eerste
arbeidershuisgezinnen aan. Ze worden geadministreerd in het
stamboek van het eerste gesticht met invnr 1571, zie deze pagina.
■ Een dag eerder, 19 december 1823, is de bakkersbaas
Gerben Martens de Vries uit Workum aangekomen. Door
onduidelijkheden over zijn functie vertrekt hij na vier jaar.
■ De directeur der koloniën geeft op 26 december 1823
zijn eerste
indrukken van de nieuwe koloniebewoners. Hij denkt dat hun
transport ook efficiënter kan.
■ O ja, er moet ook nog een arts komen. In januari is er wat gedoe over de papieren van Harmen Smit, maar dan wordt hij de eerste geneesheer van Veenhuizen.
■ Op 19 februari 1824 komen de eerste weeskinderen aan in het kinderetablissement. Hier een overzicht van de aankomsten tot 1 juli 1825, met de plaatsen van herkomst.
■ Op 2 maart 1824 meldt de directeur de uitkomst van de aanbesteding van
het tweede en derde gesticht en een dag later wat er voor die
gebouwen al aan hout en stenen gekocht is.
■ Op 14 maart 1824 schrijft de directeur vooral over het
aftappen van water uit het
Elsmeer en de plek waar de sluis in het nieuwe kanaal (dus
de Kolonievaart) moet komen.
■ Op 31 maart 1824 worden tegen brand verzekerd
zes boerderijen bij het eerste gesticht te Veenhuizen plus de daar
bij gebouwde smederij, wasserij en bakkerij, mét plaatsbepaling.
■ O ja, er moet nog een geestelijk verzorger komen. Zijne
Majesteit koning Willem I stelt op 6 april 1824 een
jaarlijks bedrag van 1800 gulden ter beschikking als salaris voor
een in Veenhuizen aan te stellen dominee.
■ De komst van de eerste tweehonderd kinderen van het
Aalmoezeniershuis in Amsterdam op 21 augustus 1824 leidt
tot het ontslag van de over
hen aangestelde zaalopziener.
■ De permanente commissie realiseert zich 4 september 1824
dat ze iets vergeten is. Het terrein van de kolonie Veenhuizen
moet afgebakend met
jachtpalen!
■ September 1824 dreigt de eerste boekhouder van het
eerste gesticht de laan uit te vliegen, maar hij weert zich
manmoedig met een smeekschrift en diverse verklaringen.
■ Op 6 en 8 oktober 1824 komt Stephanus van
Roijen met een list 'betrekkelijk het vaarwater van de Heer
Feenstra'. Hij stippelt uit hoe ze het moeten spelen.
■ Op 12 oktober 1824 worden tegen brand verzekerd het tweede en derde gesticht te Veenhuizen, plus bij het eerste gesticht hooibergen, schapenhokken en wijkmeesterhuizen.
■ Op 3 november 1824 wordt het tweede gesticht gekeurd en
in orde bevonden. Er is iets met 'panneelluiken' en een gang
teveel, maar dat mag geen naam hebben.
■ Een op 22 november 1824 gesloten contract met de
eigenaren van het Leekster en Zevenhuizer Hoofddiep zal tot
irritatie van die eigenaren tot helemaal niks leiden. Zie ook bij
30 mei 1825.
■ Er wordt het hele jaar al gewerkt aan aankoop van de 'Appelscher Boeren
Veenen' en op 8 december 1824 meldt Stephanus van
Royen hoe groot dat gebied is.
■ De gedrukte circulaire van 23 december 1824 met de
verdeling van de plekken voor arbeidersgezinnen in het 2de en 3e
gesticht, levert veel commentaar vanuit Bolsward (moet nog
opgenomen worden).
■ De directeur der koloniën doet 28 december 1824 een
voorstel voor welke prijzen landbouwprodukten
van de hoevenaars worden overgenomen.
■ De directeur doet 6 januari 1825 slechts kort verslag van
'mijne bevinding te Veenhuizen'. Niet veel weeskinderen verdienen
de kost en het derde gesticht is afgebouwd.
■ Op 5 februari 1825 schrijft de directeur der koloniën
over de plannen om na
het eerste gesticht ook de andere gestichten te laten bewonen, met
veel gedoe met personeel.
■ O ja, er moet ook een onderwijzer komen. Ergens in 1824 is Harmen Abel Zwarts al
begonnen als eerste hoofdonderwijzer van Veenhuizen-1 en dat wordt
bekrachtigd met een besluit op 8 februari 1825,
■ Diezelfde dag, dus 8 februari 1825, beseft men ook dat
men het met één schoolmeester in dit gesticht niet gaat redden en
wordt besloten tot een
uitbreiding van het onderwijzend personeel.
■ De eerste correspondentie die ik heb over de bouw van twee kerken in Veenhuizen
is op 19 februari 1825. Het zal uitmonden in de verlening
van subsidies in april en mei an dit jaar, waarna de bouw kan
beginnen.
● De directeur der koloniën stuurt 5 maart 1825 een lijstje van boeken die ten behoeve van het onderwijs in ontvangst zijn genomen. Veel zedelijke prekerigheid zo te zien.
■ Een maand later, 12 maart 1825, is in het magazijn van
het tweede gesticht bijna 'al het nodige tot den ontvangst van
eene geheele bevolking
voorhanden'.
■ Op 15 en 17 maart 1825 vindt de laatste grondaankoop in
Veenhuizen plaats. Ook de meest versplinterde bezittingen zijn nu
in handen van de Maatschappij van Weldadigheid.
■ De directeur der koloniën zendt op 19 maart 1825 een
lijstje naar de permanente commissie van de mensen die tot hoevenaar bij het
eerste gesticht zijn aangesteld.
■ Pastoor Doorenweerd uit Kampen toont zich 25 april 1825
zeer ongelukkig dat roomse kinderen onder zijn handen zijn
weggerukt terwijl er in Veenhuizen geen pastoor
is.
■ Op 3 mei 1825 bij besluit N2 bepaalt de permanente
commissie de 'provisionele bestemming van het 3e Etablissement te
Veenhuizen ter opneming van bedelaars'. Ze bedoelen het tweede
gesticht dat ''voorlopig'' een bedelaarsgesticht
wordt.
■ Diezelfde dag, dus 3 mei 1825, bij besluit N3 bepaalt
de permanente commissie dat het eerste gesticht voortaan zal
moeten bestaan van de eigen
opbrengsten, zodat er geen geld meer bij hoeft.
■ Op 23 mei 1825 (de mannen) en 24 mei 1825 (de
vrouwen) worden een paar honderd bedelaars van de Ommerschans naar
het tweede gesticht te Veenhuizen gebracht. Welke er overgaaan
valt te zien in de laatste kolom van het
stamboek.
■ Op 9 mei stuurt de directeur de tekst voor de advertentie voor
de aanbesteding van de
roomse kerk en pastorie en op 26 mei 1825 stuurt hij
de resultaten van de aanbesteding.
■ Na een 'oculaire inspectie' noteren Johannes van den Bosch en
Stephanus Jacobus van Royen op 30 mei 1825 waarop gelet
moet worden als de vaart van Veenhuizen aangesloten wordt op
de vaart van Zevenhuizen en de Leek.
■ De directeur stuurt 30 juni 1825 de resultaten van de
aanbesteding van de protestantse
kerk en pastorie in Veenhuizen plus diverse andere kleine
bouwprojecten.
■ In dat besluit van 3 mei 1825 N3 wordt ook een
koloniewinkel in het eerste gesticht opgericht. Een OVERZICHT van alle
regelingen die in de loop der tijd voor de koloniewinkels in
Veenhuizen gelden.
■ De officiële winkel van het eerste gesticht. Een overzicht van de winkeliers
tot 1859: Anthonie le Clerc (1825-1830), Nicolaas Ludolphi
Hoevenaar (1830-1834), Hendrik Kienast (1834), Cornelis Albert
Brandt (1835-1837), Martinus van der Meij de Bie (1837-1856), Arie
Veldmeijer (vanaf 1856)
■ De officiële winkel van het tweede gesticht. Een overzicht van de winkeliers
tot 1859: Petrus Johannes Claassens (1825), Conelius Ajo Andrea
(1826), Wietze Jans Pakes (1827), Hermanus Dirk Henning
(1828-1831), Albertus de Jager (1831-1847), weduwe De Jager
(1847-1853), Albertus Cornelis de Jager (vanaf 1853)
■ De officiële winkel van het derde gesticht. Een overzicht van de winkeliers tot 1859: Herman Jurgens (1826-1837), Hendrik Steenbeek (1837-1847), Klaas Koster (vanaf 1847).
■ Nadat de vorige directeur het maar heeft laten waaien, gaat Van
Konijnenburg in 1830 de discussie over de
afdracht aan. Winkeliers hebben een salaris van 7 gulden per
week plus een deel (maar WELK deel??) van de winst.
■ De overige 'geadmitteerde' winkels te Veenhuizen. Een uitleg en
een overzicht (volgt).
■ De directeur vertelt de permanente commissie op 22 oktober
1825 over zijn ervaringen te Veenhuizen. Tegenvallende
landbouw, bankjes om de voeten te steunen en mutsen.
■ Op 2 december 1825 meldt de directeur drie zaken uit Veenhuizen:
ontslag van winkelier Klaassen, het vinden van een moordenaar
onder de bevolking en de export van turf.
■ Er is gebrek aan
petten, vooral in Veenhuizen. Waarnemend directeur Falck
onderzoekt 11 december 1825 de voor- en nadelen van
petten van zeehondenvel en van wol.
■ Rond 20 december 1825 raakt veldwachter Paulus van
Dompselaar in de
problemen tijdens een verlof en wendt hij zich tot 'Lieve
Doorlugtige Hoogheid' prins Frederik.
■ Ene Jacob Jans Vogelzang die een boerenplaats te Veenhuizen heeft verkocht, merkt
dat de koloniën slechts van betalen zijn. Dan maar, 21
december 1825, naar de rechter,
■ De directeur doet 17 februari 1826 het briljante
voorstel om getrouwde bedelaars in gezinsverband
te laten wonen in Veenhuizen. Het spaart nog geld uit ook!
■ Vanuit het land worden in het wilde weg groepen mensen naar
Veenhuizen gestuurd. Dat wordt chaos en in februari 1826
worden zulke groepen resoluut de toegang geweigerd.
■ Op 24 februari 1826 wordt de net afgebouwde katholieke kerk in gebruik genomen. Hier ook een (niet helemaal te begrijpen) beschrijving van de later afgebroken kerk en pastorie.
■ Op 16 maart 1826 worden tegen brand verzekerd
huizen voor onderdirecteurs en wijkmeesters en de protestantse en
rooms-katholieke kerken met de pastorieën.
■ Op zaterdag 22 april 1826 laat men de 'gelden voor de
lopende week' voor VH-1, 500 gulden, bezorgen door een
bedelaar-veldwachter. Die gaat er met de poet
vandoor.
■ Op 14 juni 1826 bepaalt de permanente commissie dat de
employés niet meer in de koloniale winkels mogen komen, maar
moeten winkelen bij
de onderdirecteurs-buiten.
■ De nieuw gebouwde protestantse
kerk wordt zondag 25 juni 1826 in gebruik genomen en
voortaan zal de godsdienstoefening 'plegtiger' en 'statiger' zijn.
Twee verslagen en een beschrijving van het gebouw.
■ Het contract
tussen de Maatschappij en het ministerie van Oorlog over de opname
van veteranen wordt 30 juni 1826 afgesloten.
■ Een pagina met
algemene opmerkingen over de militaire veteranen.
■ Bij het in juli 1826 overbrengen van bedelaars van de
Ommerschans naar Veenhuizen lopen er nog al veel weg. Het komt
door het lakse
personeel van de Ommerschans.
■ Bij het 'Jaarlijksch verslag, betrekkelijk het Schoolonderwijs
in de Kolonie der Maatschappij van Weldadigheid, van den 1 April
1825 tot den 1 April 1826', van 17 augustus 1826 wordt ook
Veenhuizen besproken.
● Uit een voorstel van de adjunct-directeur voor het onderwijs in
september 1826 blijkt dat de scholen in Veenhuizen voor de
verlichting al 'Engelsche
lampen' in plaats van kaarsen gebruiken
● Ook september 1826 wordt het muziekkorps van het derde gesticht te Veenhuizen in het leven geroepen door de hoofdonderwijzer Albert Schuurman.
■ Het ministerie van Binnenlandse Zaken maakt zich oktober
1826 zorgen dat de 'in de Noordelijke gewesten van dit land
heerschende
ziekte' ook in het kindergesticht te Veenhuizen zal
opduiken.
■ Op 19 oktober 1826 komen de eerste militaire veteranen
met hun gezinnen aan in Veenhuizen. Spoedig volgen er meer.
■ Johannes Thonhäuser solliciteert
op 24 oktober 1826 naar de positie van commandant van de
veteranen. Bij het inwinnen van referenties blijkt zijn
'wezenlijke ouderdom zeer betrekkelijk' te zijn.
■ De directeur doet 11 november 1826 verslag van de
gezondheidstoestand in Veenhuizen: rode loop, ontmoediging
bij de geneesheer en een amputatie wegens slagaderbreuk
■ Een zaalopziener snijdt december 1826 van uit twee
banen bestaande nieuwe lakens een halve baan af en maakt zo van
drie lakens vier lakens. Zie bij 'Braaksma' op deze pagina.
■ De 'Verordeningen nopens het schoolonderwijs',
die er 1 januari 1828 in werking treden, benadrukken het
belang van de scholen in de gestichten van wezen, en dus de
salariëring van de onderwijzers daar.
■ Dat blijkt ook uit het loongebouw van het onderwijzend personeel, zoals dat er vanaf 1 januari 1828 uit ziet..
■ Als opvolger van dokter Smit wordt op 1 april 1828
Pieter Limes aangesteld als arts voor Veenhuizen. Het duurt niet
lang. In september komen er brieven over ziekte en afwezigheid
en 1 november 1828 wordt hij alweer ontslagen.
■ Een begroting voor een 'verwerij' in de kolonie Veenhuizen, gedateerd 18 september 1828. Ik denk niet dat het uiteindelijk doorgegaan is.
■ Een 'kortelijke' rapportage van een bezoek aan Veenhuizen door de directeur op 19 september 1828, waarbij hij ook de looneisen van dokter Sasse overbrengt.
■ Burgemeester Tonckens van Norg vraagt zich 26 september
1828 af of de nieuw aan te leggen begraafplaats in
zijn plaats ook bewoners van Veenhuizen moet bergen.
■ 1 november 1828 verschijnt de derde arts in één jaar te Veenhuizen: Hendrik Frederik August Sasse is nog jong, maar de verwachtingen zijn hooggespannen, omdat hij 'van eene goede reputatie in Groningen jouisseerd'.
Over de crisis in de gezondheidstoestand van wezen in het 3de gesticht Veenhuizen in 1829 zijn zoveel stukken en rapporten dat ik er een apart overzicht van gemaakt heb. |
■ De directeur der koloniën doet op 10 januari 1829 verslag van een bezoek aan Veenhuizen, loopt diverse zaken langs, rapporteert een geweldincident en bespreekt met dokter Sasse een sollicitant.
■ Dominee Johannes Heersprink meldt op 29 januari 1829
een schreeuwend gebrek aan 'Kerk- en onderwijsboeken'. Meer dan de
helft van zijn catechisanten heeft geen 'vraagboeken'.
■ Net als begin januari schrijft de directeur der koloniën ook op 6 februari 1829 een verslag van zijn bezoek aan Veenhuizen, waarbij hij alle facetten van het leven daar langsloopt.
■ Op 16 februari 1829 sturen de 'kerkmeesters der Protestantsche gemeente te Veenhuizen' naar de permanente commissie de begroting voor de Hervormde Gemeente Veenhuizen in 1829.
■ Van het rapport van de directeur over Veenhuizen van 6 maart 1829 heb ik slechts fragmenten. De gezondheidstoestand is buitengewoon gunstig en waterzuiveringsapparaten zijn simpel te maken.
■ Op 12 maart 1829 stuurt de directeur wat stukken naar de permanente commissie waaruit blijkt dat er prenten gemaakt zijn en waarbij het oude tuchtreglement voor wezen naar Den Haag gaat.
■ Op 9 april 1829 een kort gehouden verslag van Veenhuizen. In het eerste gesticht is plaats gemaakt voor nieuw aankomende weeskinderen. Verder de koornmolen, het karnen en het vee.
■ De pastoor van Veenhuizen wil gezien de afstanden binnen zijn
parochie graag een paard,
maar de permanente commissie weigert 17 juni 1829 daarvoor
te betalen.
■ Twee employés van Veenhuizen beginnen op 6 en 9
september 1829 omstandig uit te leggen hoe verslingerd ze
zijn aan de jacht en waarom ze in de kolonie willen jagen.
■ Op 19 september 1829 wendt burgemeester Tonckens van
Norg zich tot Gedeputeerde Staten over de problemen met de in 1823
overhaast gegraven Kolonievaart.
■ Van september 1829 tot augustus 1831 werkt de veelbelovende Dordtse wees Pieter van der Koogh in het Veenhuizense onderwijs, maar dan gaat hij 'in schutterlijken dienst'.
■ Per 1 juni 1830 worden de geneeskundige dienst en de
heelkundige dienst van Veenhuizen van elkaar
afgescheiden. De eerste is daarbij de superieur van de
tweede.
■ Een verslag op
19 juli 1830 van het maandelijkse bezoek van de directeur
aan de kolonie Veenhuizen, dat bij het scannen nogal door elkaar
geraakt is.
■ Blijkbaar zijn er aparte washuizen gebouwd bij het tweede en
derde etablissement, want die worden op 14 augustus 1830
tegen brand
verzekerd.
■ Op 12 november 1830 wordt vastgesteld het Reglement
voor het
schoolonderwijs in de gestichten en regeling van het
godsdienstig onderwijs te Veenhuizen: één dag per week geen school
maar catechisatie.
■ Eind september 1831 wordt Hendrik Jacob Flierman aangesteld als onderwijzer bij het tweede gesticht te Veenhuizen en dat blijft hij tot in ieder geval 1859.
■ Bij het verslag op 9 april 1832 van zijn bezoek aan
Veenhuizen meldt de directeur dat de vaart watergebrek heeft en
de zaalopziener Van der Eijnde een koloniste heeft bezwangerd.
■ Johannes Hermanus Josephus le Roux is de volgende arts van het
kindergesticht Veenhuizen-1. Hij begint 1 augustus 1832,
maar net als zijn voorganger is het van korte duur. Hij
overlijdt 5 maart 1833.
■ Als de 2de onderwijzer van het derde gesticht augustus 1832
in militaire dienst gaat, kan er bezuinigd worden
op het loon van zijn opvolger. Die is pas negentien en behoort nog
tot de populatie der wezen.
■ Met het besluit van 27 augustus 1832 worden de 'klassen der Schoolonderwijzers', en daarmee hun salarissen, gewijzigd.
■ Februari 1833 meldt de directeur dat de in het derde
gesticht als arts werkzame Van Steenwijk ''door voortdurend
misbruik van sterken drank hoe langer zoo meer van zinnen
verward raakt'.
Van het besluit van 12 februari 1833, getiteld 'Nadere bepalingen nopens de bezoldiging der ondermeesters bij de gestichten', heb ik helaas geen transcriptie. Voor liefhebbers: invnr 971.
■ Op 1 mei 1833 N8 bepaalt de permanente commissie dat er
in het tweede gesticht een particuliere winkel
mag komen (te drijven door de weduwe van wijlen de arts van het
eerste gesticht Le Roux).
■ Sommige onderwijzers te Veenhuizen worden ontslagen, anderen nemen ontslag, maar bij mijn weten is Pieter Johannes Hijgenaar de enige die juni 1833 wegloopt.
■ In het jaarverslag over 1833 schrijft de directeur ook een stukje over 'de houtpoting en het houtgewas over 1833', waarin we kunnen lezen dat bij het 3e gesticht 31.000 elzen en 2.700 berken zijn gepoot.
■ Bij een verslag over Veenhuizen op 14 december 1833 maakt de directeur melding van de bevestiging van dominee Van Rinteln en de aanvaarding van zijn functie van de geneesheer Huët.
■ Een verslag over Veenhuizen van de directeur van 31 januari 1834 waarbij hij zijn aandacht vooral richt op het werk in de diverse 'fabrieken'. En op de hekken in het eerste gesticht.
■ Adjunct-directeur Poelman van het eerste gesticht heeft een beter voetpad laten
aanleggen voor kinderen die naar de kerk gaan. Zonder eerst te
vrage4n, maar het wordt 22 februari 1834 goedgekeurd.
■ Op 27 mei 1834 wordt alles wat er de afgelopen jaren te
Veenhuizen bijgebouwd is, tegen brand verzekerd. Een lange lijst
met veel
informatie over de inrichting van het terrein.
■ In het verslag
van de directeur van 13 juni 1834 lijkt hij wat
geïrriteerd dat er niet wat bijgebouwd wordt. 115 hangmatten
worden noodgedwongen door TWEE weeskinderen beslapen.
■ Dokter Amshoff doet verslag van de staat der gezondheid en ziekte in de kolonie Veenhuizen in de maanden april, mei en juni 1834. Met gedetailleerde beschrijvingen van de lijkopeningen.
■ Juni 1834 stromen bij de directeur de
klachten binnen over de geneesheer van het eerste gesticht
Huët, waarop de directeur de arts op 2 juli 1834 een
laatste waarschuwing geeft..
■ Een onbekende heeft een
verslag gemaakt van de viering van Koningsdag 24
augustus 1834 in de kolonie Veenhuizen, welk verslag volgens
een bijschrift is geplaatst in de Groninger Courant.
■ Het gaat door over dokter Huët. Op 24 september 1834
gooit dokter Amshoff al zijn gal over Huët eruit. Kruiwagens vol
medicijnen worden de arme weeskinderen gevoerd.
■ Fragmenten uit een verslag van dokter Amshoff over juli, augustus en september 1834 in de kolonie Veenhuizen. Veel onbegrijpelijks maar ook heel veel sneren naar dokter Huet.
■ Er wordt een halve maand loon bij dokter Huët ingehouden en op
30 oktober 1834 laat hij weten dat men hem vanuit het verkeerde
oogpunt beschouwt.
■ Op 10 december 1834 stelt directeur Van Konijnenburg voor om ook de volwassenen in hun hangmatten te voorzien van matrassen in plaats van een losse opvulling van stro.
■ De directeur stelt 3 februari 1835 voor de smederij te verplaatsen van het tweede
gesticht naar het derde gesticht, zodat die dichterbij de
wagenmakerij is. Waarschijnlijk gaat het niet door.
■ Christiaan Jacob Teil Schindler is slechts zeven maanden arts
in het kindergesticht te Veenhuizen. Hij begint op 1 februari
1835 en neemt ontslag per 1 september van dat jaar. Hier
komen wat notities
over hem.
■ Op 21 februari 1835 doet de directeur verslag van zijn bezoek aan
Veenhuizen. Weven bij het eerste gesticht gaat goed, koeien van
Ommerschans naar Veenhuizen, fabrieksbaas Klunt gestoken en meer.
■ De apotheker van Veenhuizen Steenmeijer voelt zich bedreigd door dokter Amshoff en doet 31 maart 1835 een boekje over hem open. Amshoff steelt van de kolonie en bedriegt.
■ Schurft moet als 'eene algemeene plaag,
in het 1e gesticht heerschende' beschouwd worden, aldus een
rapport van de arts van dat etablissement, dokter Schindler, op 1
april 1835
■ Ook op 1 april 1835 laat directeur Van Konijnenburg
weten dat het niet goed gaat met de gezondheidszorg in Veenhuizen
en dat er enige
veranderingen nodig zijn.
■ Twee schapenhokken
die gezien het verzekerde bedrag best groot moeten zijn en wier
plaats vrij exact bepaald is, worden 18 april 1835 tegen
brandschade verzekerd.
■ Een verslag door
de directeur van zijn laatste bezoek aan Veenhuizen op 3 juni
1835. Wevers onder een pannendak, twaalf knechten in de
klompenmakerij, de landbouw, het vee, enzovoort.
■ Juli 1835 brengt adjunct-directeur voor het onderwijs Van Wolda verslag uit van zijn bezoek aan de scholen in Veenhuizen. In het eerste gesticht zijn dan vier leslocaties.
■ Emilius Carolus de Könnigh begint 13 oktober 1835 als
arts van het eerste of wezengesticht in Veenhuizen. Bij zijn aanstelling
is hij tevens fungerend chef voor de hele geneeskundige dienst in
Veenhuizen.
■ De directeur legt 21 november 1835 uit waarom hij het
voornemen om de
klapbrug over de vaart af te breken, niet heeft uitgevoerd.
Reparatie bleek goedkoper en handiger.
■ Het vermoedelijk eerste verslag door dokter De Könningh over
Veenhuizen in december 1835, met de apotheker die met
teveel morfine een levensbedreigend
medicijn heeft gemaakt.
■ 'Ziekenrapport
over de drie gestichten der Kolonie Veenhuizen voor de maand Januarij
1836' door dokter De Könningh. Niet altijd goed te lezen,
zeker niet, maar veel valt te ontcijferen.
■ Januari 1836 schrijft de adjunct-directeur voor het
onderwijs Van Wolda het jaarverslag over het koloniale onderwijs in 1835.
Na wat algemene opmerkingen loopt hij alle scholen en
onderwijzers, ook te Veenhuizen, langs.
■ Op zaterdag 30 januari 1836 houdt kapitein
Thonhäuser, zeer tegen zijn zin, een raid bij de veteranen
op zoek naar sterke drank en verboden winkelwaren.
■ Na vijf jaar in Veenhuizen te hebben lesgegeven,
vertrekt 'de verdienstelijke J.J. Witzier' op 1
april 1836 om hetzelfde te gaan doen in Westzaan.
■ Als gevolg daarvan moet de adjunct-directeur voor het
onderwijs op 7 april 1836 met leerkrachten gaan schuiven,
rekening houdend met de classificatie van onderwijzers.
■ Er schijnt sprake van te zijn dat kinderen van veteranen niet naar school hoeven. Dat is tegen het zere been. Mei 1836 geeft directeur Van Konijnenburg een duidelijk advies hierover aan Den Haag.
■ Per 1 juni 1836 opgemaakte lijsten door de artsen en
adjunct-directeuren van het eerste en derde gesticht te Veenhuizen
van invalide
weeskinderen die voor handarbeid ongeschikt zijn.
■ Adjunct-directeur van het derde gesticht Sikke Berends Drijber
onderhandelt met diverse betrokkenen over een vaarverbinding
tussen Veenhuizen en Friesland. Op 13 juni 1836 doet hij
verslag.
■ Een verslag van de schoolonderwijzersvergadering
te Veenhuizen van 13 augustus 1836 door meester Flierman.
De bijeenkomst heeft een sterk religieus tintje en het verslag
kent taalfouten.
■ Een brief op 9 november 1836 over 'gebrekkigen, die
buitengewonen tijd en buitengewone gelegenheid behoeven om nog de
noodige ontwikkeling te bekomen'. Een onderzoek met medewerking
van de adjunct-directeuren van de gestichten naar achterstandsleerlingen.
■ Het gewigt
dat ik zie in het schoolonderwijzersambt. Een niet volledig
bewaard gebleven notitie van 10 november 1836 over de
bezoldiging van onderwijzers in vergelijking tot die van
onderdirecteuren te Veenhuizen.
■ De bijzondere
oorzaken, welke het schoolonderwijs nadeelig zijn. Directeur
der koloniën Van Konijnenburg op 12 november 1836 met
onder meer een pleidooi voor nieuwbouw van een school bij
Veenhuizen-1.
■ De permanente commissie laat 11 januari 1837 weten 'dat
zij voor alsnog in geene der
voorgestelde veranderingen kan treden' en wijst de hierboven
genoemde voorstellen van 9, 10 en 12 november af.
■ Op 12 januari 1837 stuurt de directeur een overzicht
van de woningen aan de buitenkant van de drie gestichten. Een UNIEK inkijkje
wie waar woonde in het eerste, tweede en derde gesticht.
■ Op 7 februari 1837 is het verslag over het onderwijs in 1836
voltooid. Met de letterkast van Dellebarre is ook de school van
Veenhuizen-3 'geheel naar de nieuwe leerwijze ingerigt'.
■ Bij schoolbezoeken te Veenhuizen en de vrije koloniën, constateert de adjunct-directeur voor het onderwijs op 5 april 1837 dat 'zij die 19 en 20 jaren bereikt hebben, geene vorderingen van eenig belang meer zullen hebben'.
■ Op 8 april 1837 doet de directeur der koloniën verslag
van zijn onderzoek naar weeskinderen met bevroren tenen
en de geneeskundige (en sociale) behandeling die ze gekregen
hebben.
■ In juni 1837 heeft de 3de onderwijzer bij
Veenhuizen-1 Jacob IJzaaks
Sasburg een baan in het onderwijs elders gevonden. Hij staat
op een pagina met zijn zus en met twee broers die ook richting
onderwijs neigen.
Op 17 juli 1837 N4 besluit de permanente commissie tot de
'Gelijkstelling der scholen te Veenhuizen N1 en 3 wat het aantal
onderwijzers betreft', maar daarvan heb ik geen transcriptie. Voor
liefhebbers: invnr 975.
Op 24 juli 1837 wordt besloten tot de 'Verhooging der tractementen van de onderwijzers der 1e en 2e klasse', waaronder de hoofdonderwijzer van Veenhuizen-2, invnr 975. Geen transcriptie, wél aantekeningen uit het personeelsregister.
■ Blijkbaar zijn er nu twee waterhuisjes in
het tweede gesticht, want ze worden op 29 juli 1837 tegen
brand verzekerd. Evenals onder andere een molenaarswoning.
■ Een in augustus 1837 door Gedeputeerde Staten van
Drenthe opgestelde instructie voor de
sluiswachter van het sluisje tussen de Norgervaart en de
Veenhuizense Vaart.
■ Op 14 september 1837 motiveert Van Wolda aan de hand
van de leerlingaantallen
waarom de vraag van hoofdonderwijzer Albert Schuurman om een extra
ondermeester in Veenhuizen-3 terecht is.
Waarna op 21 oktober 1837 de permanente commissie vaststelt de 'Bepaling van het getal ondermeesters bij Veenhuizen N3', waarvan ik geen transcriptie heb. Voor liefhebbers: invnr 975.
■ De artsen in Veenhuizen krijgen per 22 november 1837
toestemming om als het nodig is de hulp in te roepen van de
stadsdokter van Assen, dr. Folmer. Met vaststelling van het
tarief.
Na alle scholen in alle koloniën te hebben bezocht, doet Jan Hessels van Wolda daarvan verslag op 25 november 1837. Ik heb geen transcriptie, maar het staat op invnr 189 de scans 393 tot en met 398.
■ 'Rapport over de gezondheidstoestand en over de ziekten in de kolonie Veenhuizen gedurende de maanden november en december 1837', door dokter de Könningh.
■ Na de dood van de hoofdonderwijzer Otten, moet er door Jan
Hessels van Wolda op 9 februari 1838 weer het nodige
geschoven worden met onderwijzerskrachten om de vacature
op te vullen.
■ Bij het bezoek van de
directeur aan Veenhuizen in maart 1838 dwingt het
lang aanhouden van de winter en de huidige nachtvorsten tot
aanpassingen in het landbouwbeleid.
Bij de besluiten van de permanente commissie op 15 maart 1838 is sprake van 'Jaarlijks te doene opgaven aan den Gouverneur van Drenthe der kinderen in de scholen'. Geen transcriptie, voor liefhebbers: invnr 976.
■ Dokter de Könningh heeft op 21 maart 1838 het
verontrustende bericht dat diverse kinderen mogelijk aan de
kinderpokken lijden, ondanks het feit dat ze daar tegen
gevaccineerd zijn.
■ Per 1 april 1838 komt Janus Meijer Drees als
onderwijzer terug in het kindergesticht te Veenhuizen waar hij
tien jaar eerder als weesjongen aangekomen was.
■ Als Jan Hessels van Wolda op 3 april 1838 schrijft over
de eindexamens die
hij heeft afgenomen, ook te Veenhuizen, pleit hij ook voor
maatregelen om te voorkomen dat de afgestudeerden daarna alles
vergeten.
Met als gevolg een besluit van de permanente commissie 1 juni 1838 tot 'Aankoop van werkjes ten dienste van kinderen die van de scholen ontslagen worden'. Geen transcriptie, voor liefhebbers: invnr 976.
■ Op velerlei verzoek komt er 'zwart geverwd katoen' en
ongebleekt katoen in de koloniewinkels,
maar het besluit van 6 juni 1838 wil ook voorkomen dat het
wordt doorverkocht naar buiten de koloniën.
■ Na het vertrek van Albert Schuurman wordt de uit Kollum afkomstige wees Sijbrandi Braak per 16 juli 1838 de nieuwe hoofdonderwijzer van Veenhuizen-3.
■ Op 23 juli 1838 wordt de bakkerij bij het tweede
gesticht herverzekerd terwijl ook onder meer een smederij en
wagenmakerij en een tent(?) tegen brand worden verzekerd.
■ Als gevolg van een besluit op 26 oktober 1838 zullen de prijzen in de
koloniale winkels niet meer door de adjunct-directeurs worden
vastgesteld, maar door de directeur en de permanente commissie.
■ De onderdirecteurs-buiten mogen na een besluit op 21
december 1838 in hun particuliere winkels geen boter meer
verkopen.
■ Hoewel hij december 1838 al ontslag genomen heeft, laat dokter
Emilius Carolus de Könningh op 9 april 1839 weten dat hij
onder bepaalde voorwaarden
misschien wel zou willen blijven.
■ De opvolger van dokter De Könnig als arts van het eerste of
wezengesticht te Veenhuizen is Koenraad Johannes Schünlau.
Hij begint op 1 juli 1839 en komt na enkele maanden met
een opzienbarend voorstel (zie hieronder).
■ Bij besluit van 1 augustus 1839 wordt Daniel Was aangesteld
als 2e onderwijzer bij het derde gesticht te Veenhuizen voor 250
gulden per jaar.
■ Eind september 1839 maakt kapitein Thonhäuser een overzicht van
de bewoners van de buitenwoningen van het tweede gesticht.
■ Ter bestrijding van de 'Rheumatische ziekten' bij jongenswezen
in Veenhuizen sluit dokter Schünlau zich 9 oktober 1839
aan bij de roep om het verschijnsel onderbroeken
in te voeren.
■ December 1839 is de adjunct-directeur voor het onderwijs
Jan Hessels van Wolda een paar dagen in Veenhuizen
geweest om het onderwijs daar te bestuderen.
■ In het 'een en twintigste jaarlijksche verslag van het schoolonderwijs der kolonien', over het jaar 1839, loopt Van Wolda weer alle aspecten en alle scholen langs.
■ Als de rooms-katholieken vanaf ± 1836/1837 een orgel in hun
kerk hebben, wordt dominee Kornelis van Rinteln vreselijk jaloers.
Op 2 februari 1840 ligt er een plan voor
een protestants orgel.
■ Klein gedeelte
van het verslag van de directeur over Veenhuizen, gedateerd 5
februari 1840, over ongelijkheid tussen bedelaars- en
arbeidersgezinnen en voordracht Harbrecht-Van der Dooze.
De opstand van april 1840, deel 1: De eerste geluiden over de ongeregeldheden op 20 (2e Paasdag) en 21 april 1840 komen bij directeur Van Konijnenburg door een brief van adjunct Kluvers.
De opstand van april 1840, deel 2: Het verslag dat
inspecteur der koloniën Wouter Visser geeft van de ongeregeldheden
en met name van zijn eigen
optreden daartegen.
De opstand van april 1840, deel 3: De omgeving is in rep en roer, blijkens brieven van de burgemeester van Norg en de gouverneur van Drenthe.
De opstand van april 1840, deel 4: De militaire veteranen zijn er blijkbaar helemaal klaar voor, want hun commandant, Johannes Thonhäuser, vraagt om extra munitie.
De opstand van april 1840, deel 5: Op 2 mei neemt de
permanente commissie een aantal maatregelen, zo wordt de directeur
van zijn verlof
teruggeroepen.
De opstand van april 1840, deel 6: Een andere maatregel is om de adjunct-directeur van de vrije koloniën tijdelijk het beheer over het 2de gesticht te geven. Hij pruttelt tegen.
De opstand van april 1840, deel 7: Weer een andere
maatregel is om inspecteur Visser naar Veenhuizen te sturen
vanwaar hij verslag
doet.
De opstand van april 1840, deel 8: Adjunct-directeur
Kluvers begrijpt dat de bedoeling is hem de laan uit te sturen en
reageert daarop met meerdere brieven.
De opstand van april 1840, deel 9: Dwars door dit alles loopt dat er plannen zijn de zaalopziener Schaghen te ontslaan. Dat leidt tot andere verontruste brieven uit Veenhuizen.
De opstand van april 1840, tenslotte: Hoe het allemaal afloopt.
Kluvers en Schaghen vliegen eruit, maar er mag niets naar buiten
komen en het blijkt lastig de aanstichters voor de rechter te
brengen, maar het lukt wel.
■ Op 20 juli 1840 worden tegen brand verzekerd
de 'nieuwgebouwde Israëlitische Kerk' en een gebouw 'ingerigt tot
Katoen spinnerij en weverij door Stoom gedreven',
■ De nieuwe adjunct-directeur van het tweede gesticht krijgt 31
oktober 1840 ook te maken met een opstootje. Hij overweegt
zelfs af te treden,
maar laat zich overreden te blijven.
■ Een veenbaas uit Haulerwijk vraagt november 1840 of twee à drie van zijn kinderen naar de school van het derde gesticht te Veenhuizen mogen.
■ De zolders van het tweede gesticht zijn ingericht tot weverij
en daarom wordt het pand op 12 november 1840 tegen een
hoger bedrag tegen brand verzekerd.
■ Het gebouw van de nieuwe stoomspinnerij mag dan eerder in het
jaar verzekerd zijn, maar op 23 november 1840 komt er een
aanvullende verzekering
voor de machines.
■ De poging tot valsemunterij
december 1840 van de bedelaar Thomas Lambertus Hoff maakt
een einde aan het gebruik van winkelkaartjes in Veenhuizen
■ Als de Tijdelijke Inspecteur der Godsdienstige Israelitische
Scholen op 3 september 1841 het verslag van zijn
inspectiereis publiceert, blijkt hij uiterst positief
over de joodse gemeenschap in Veenhuizen.
■ Veel medische rapportages laten zich lezen als een weerbericht.
Zoals het op 5 september 1841 ingeleverde verslag over
Veenhuizen. Met ook een gewonde in de stoomfabriek.
■ In het geneeskundig verslag over Veenhuizen in de maand januari
1842 verhaalt dokter Schunlau over een
ongeluk in de 'rogmolen', wat waarschijnlijk tot een
amputatie zal leiden.
■ Een van de regelmatige bezoeken van de
directeur aan de kolonie Veenhuizen in februari 1842. Hij
loopt alle vormen van landbouw- en industriële bedrijvigheid
langs, met commentaar uit Den Haag.
■ Het volgende geneeskundige verslag over Veenhuizen betreft februari
1842 en dit keer zijn het de weeskinderen die in de
stoomfabriek werken die het moeten ontgelden. Vier
ongelukken.
■ Op 22 en 29 april 1842 wordt er nog een stuk
land gekocht, niet zo heel groot, aan de weskant van de
Norgervaart. De eerste grondaankoop
sinds bijna twintig jaar.
Op 24 mei 1842 wordt bepaald dat 'bij het 1 Gesticht te
Veenhuizen de plaats van den aldaar ontslagen derden onderwijzer
door twee 3e onderwijzers zal worden vervuld'. Geen transcriptie,
voor liefhebbers: invnr 980.
■ Uit met name de tweede brief op deze pagina blijkt dat de onderwijzer van Veenhuizen-1 in augustus 1842 wel oren heeft naar enige muzikale ondersteuning.
■ Dokter Hodenpeil gaat augustus 1842 naar de Asser
kermis met de directeur van de stoomspinnerij en dat is link. Hier
de verhaalvorm en hier
de bijbehorende archiefstukken.
■ Er is gebrek aan
ruimte in Veenhuizen, zowel voor woonruimte als voor
werkzaamheden. Directeur Van Konijnenburg schrijft er november
1842 een (slechts gedeeltelijk getranscribeerde) notitie
over.
■ Belangrijkste gebeurtenis in het jaarverslag over 1842 is dat Veenhuizen-3 niet langer wezen maar bedelaars herbergt. Met gevolgen voor het onderwijs.
■ De directeur houdt het verslag van zijn bezoek aan de
kolonie Veenhuizen in april 1843 dit keer kort.
Winterrogge, zomerrogge, pramen met mest, katoen-spinnerij en een
dronken zaalopziener.
De opstand van mei 1843, deel 1: De directeur is net terug van een bezoek aan Veenhuizen als hij 9 mei 1843 bericht krijgt van een 'onaangename passage'. Opstand en vechten!
De opstand van mei 1843, deel 2: Twee dagen later, op 11 mei 1843, stuurt de directeur het volgende verslag vanuit Veenhuizen. Alles is onder controle.
De opstand van mei 1843, deel 3: Als de permanente commissie er op 24 juli 1843 over te spreken komt, blijkt de angst van adjunct-directeur Rensing voor haar oordeel onterecht.
De opstand van mei 1843, deel 4: Een week na het oproer schrijft Sophia Walraven een protestbrief: als dat het hier tegenswoordig gaat als dat het schande is.
De opstand van mei 1843, deel 5: Het oproer mondt uit in een rechtszaak in oktober 1843 waarvan ik geen transcriptie heb. De directeur maakt in een brief melding van een zeer forse eis: de doodstraf.
De opstand van mei 1843, deel 6. De juridische afwikkeling
van de ongeregeldheden zal de Maatschappij wel bevallen. Een
samenvatting staat elders op de site.
■ De permanente comissie wil graag op de
hoogte gehouden worden hoe het verder gaat met het in een
rechte hoek vergroeide linkerbeen van de wees Frans Blanke, meldt
zij 28 juli 1843.
■ Van vrije kolonistengezin gedegradeerd tot arbeiders komen Reinier Hill en zijn
gezin op 14 oktober 1843 in Veenhuizen aan, Na vier jaar
mogen ze terug.
■ Er zijn tekorten in de magazijnen. De directeur rapporteert 8 februari 1844 dat de eindbeslissing daarover nogal nadelig uit valt voor de magazijnmeester De Lange.
■ Van het zeer lange verslag van het bezoek van de directeur in
maart 1844 heb ik alleen transcriptie van de gedeelten over
proefnemingen met de stoomspinnerij.
En iets over de directeur daarvan.
■ Op 1 juni 1844 wordt Frederik Christiaan Haarman de nieuwe hoofdonderwijzer van het derde gesticht te Veenhuizen. Zijn carrière staat beschreven onderaan de pagina van zijn moeder, de weduwe Haarman.
■ Een kortgeleden ontslagen bedelaarskolonist komt juni 1844
met beschuldigingen
over onzedelijk gedrag van employés bij het tweede gesticht te
Veenhuizen. De directeur gaat op onderzoek.
■ Na het overlijden van Jan Hessels van Wolda gaat de nieuw-benoemde 'Opziener der schoolen' Jan Hendrik Geraets juli 1844 de scholen in Veenhuizen inspecteren.
■ Op 31 juli 1844 moet de directeur melding maken van
een ongeluk in de stoomspinnerij. En niet zo'n kleintje ook, het
moet een enorme knal geweest zijn, alles is ontzet.
■ In november 1844 heeft Jan Hendrik Geraets zowel de
scholen in Veenhuizen als die in de vrije koloniën bezocht. Na het
aardappelrooien probeert men de schade in te
halen.
■ Het eerste jaarverslag over het onderwijs na de dood van Jan Hessels van Wolda wordt op 15 januari 1845 ingeleverd door de opziener der scholen Jan Hendrik Geraets.
■ De onderdirecteur-buiten van het tweede en derde gesticht Nijenbandering doet
zijn particuliere winkel over, maar behoudt volgens het besluit
van 22 mei 1845 zijn koffijhuis en logement.
■ Directeur Van Konijnenburg laat juli 1845 weten dat hij bezig is gewichten, maten en geldprenten voor de koloniale scholen aan te kopen.
■ Dokter Koenraad Johanes Schunlau werkt snel. Al op 2 januari 1846 heeft hij het 'Verslag over den jare 1845 van ziekten, herstelden en overledenen in de Kolonie Veenhuizen' klaar.
■ Een 4 juni 1846 gedateerde lijst van weeskinderen bij
het eerste gesticht Veenhuizen met dusdanige, nader omschreven gebreken
dat ze ongeschikt zijn voor koloniaal werk.
■ Per 1 januari 1847 wordt Otto van Muijlwijk de tweede onderwijzer bij het eerste gesticht te Veenhuizen. Hij is twintig jaar ervoor als lid van een abeidersgezin uit Gorinchem gekomen.
■ Het 30 januari 1847 gedateerde 'Verslag van de Ziekten en Sterften in de kolonie Veenhuizen Over het jaar 1846' van dokter Schünlau is zo lang dat ik er tussenkopjes in gezet heb.
■ Bij de brandverzekering van 19 augustus 1847 zit een
overzicht ven de verzekering van de in vruchtgebruik verkregen
panden die sinds 1843 eigendom zijn van de Staat. Dit stuk geeft
een COMPLEET
OVERZICHT van alle gebouwen te Veenhuizen.
■ Geen transcriptie, maar enkele samenvattende opmerkingen bij inspecties van de koloniale scholen door Johan Hendrik Geraets eind 1847
■ Geen transcripties, maar enkele samenvattende opmerkingen bij inspecties door
Johan Hendrik Geraets juni 1848 van de scholen in
Veenhuizen.
■ Geen transcriptie, maar enkele samenvattende opmerkingen bij
het verslag van een inspectie door Johan Hendrik Geraets van het onderwijs in de
koloniën op 30 december 1848.
■ Bij zijn inspectiereis naar Veenhuizen in april 1849
besteedt de Chef der geneeskundige dienst Ranneft bijzondere
aandacht aan het afschuwelijke kwaad der zelfbevlekking.
■ Juli 1849 breekt in het eerste of kindergesticht te
Veenhuizen de cholera uit. In de eerste geluiden
van de staf en doktoren klinkt enige paniek door.
■ Op 11 augustus 1849 worden tegen brandschade
verzekerd een kosterswoning bij de rooms-katholieke kerk en
arbeiderswoningen bij het eerste en derde gesticht.
■ Enkele besluitenlijstjes
van de directie van de stoomspinnerij van augustus tot december
1849. Uit het archief van het Gevangenismuseum.
■ In 1852 wordt op door de Gecommitteerde der Regering
discussie aangezwengeld over de oogziekten en verkrommingen der
ledematen van wezen. Slechts zeer beperkte transcriptie.
Op 25 oktober 1853 N8 neemt de permanente commissie het 'Besluit nopens het geven van onderrigt in het breijen en naaijen aan alle meisjes van het kindergestight te Veenhuizen boven de 7 jaren'. Geen transcriptie, voor liefhebbers: invnr 984.
■ Bij de nieuwe schapenhokken worden nu steeds herderswoningen
aangebouwd, blijkt uit de verzekering
tegen brandschade van 24 november 1853.
■ Een fragment uit november 1854 waarbij de chef van de
geneeskundige dienst Ranneft noteert welke hoeveelheden levertraan
door de artsen in Veenhuizen voorgeschreven wordt.
■ Onderwijzer Braak van het derde gesticht rekent het blijkbaar ook tot zijn taak om samen met de boekhouder wezen te arresteren die in een bos vuurtje stoken om aardappelen te braden, zie de tuchtzitting van 25 mei 1855.
■ Een transport van bedelaars van de Ommerschans naar Veenhuizen
op 11 juli 1855 leidt tot ernstige ongeregeldheden te
Meppel, 'dat alles bloed was wat men zag'.
■ Het voorjaars-schoolbezoek in 1856 aan alle koloniale scholen,
inclusief het afnemen van examens bij leerlingen, door de opziener
der scholen Jan Hendrik Geraets. Een verslag
gedateerd 19 mei 1856.
■ Directeur der koloniën Jan van Konijnenburg stuurt 11 juni 1856 het bovengemelde verslag naar Den Haag en voegt er zijn commentaar bij, waarnade permanente commissie besluit over de voorgestelde maatregelen.
■ De leerlingenaantallen op de diverse koloniale scholen door de jaren heen, opgepikt uit de stukken waar ik toevallig transcripties van heb dus redelijk willekeurig. Maar het geeft wel een beeld.
■ Een nog onvolledig overzicht van onderwijzend personeel bij alle scholen in alle koloniën, dus ook in Veenhuizen, vanaf het begin tot in 1859.