Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
De Heeren Leeden der Permanente Commissie van Weldadigheid.
Mijne Heeren !
De Kolonien van Weldadigheid verlatende vindt ik mij verpligt UEd
mijn hartelijke dank te betuigen voor de genotene verpligting,
maar vermene tevens niet te mogen nalaten, UEd kennis te geven van
eenige in de Kolonien No.2 plaatsgrijpende ongeregeldheden, welke
geheel strijdig met het doel en inrigting der Maatschappij alleen
strekking hebbend om de Kolonisten te verdrukken en onzedelijkheid
aan te kweken.
Eerstelijk mijne Heeren handeld den Onderdirecteur en de
wijkmeester van Leemmen der Landbouw op een geheel en willekeurige
wijze, door den Kolonisten hun wettig verdiende loon te onthouden,
en te behandelen niet als menschen maar als beesten,
ten tweede in het Waschhuis der Kolonien gaan zoo veele
ongereldheden voort dat zulks tegen alle eerbaarheid strijd, en
verscheidene geemploijeerden met de in het Waschhuis geplaatste
meiden, in de gelegenheid steld om haar lusten met hun te kunnen
verrichten.
De Boven briggedier der Veldwachters is hier een der voornaamsten
van, en houd zich op met een meid Maria Elteren, welke de meid
altijd in de gelegenheid wordt gesteld om zijn lusten aan haar te
kunnen voldoen en vooral zondags smorgens in de vroegte en veel
nagezette tijd als alles binnen is.
Eindelijk mijne Heeren wanneer de Kolonisten hun klagten aan den
Onderdirecteur Hendriks en den Adjt. directeur Rensing over een of
ander in dienen, dan worden zij ten alle tijden in het ongelijk
steld, en op alle mogelijke wijze verdrukt, het is niet te
verwonderen mijne Heeren van den Onder directeur Hendriks dat hij
daar geen regt in verschaft, hij heeft het zelfs met een meid
aangelegen welke bij hem heeft gediend, wel zoo verre dat als dat
hij vader is geworden van een onecht kind, de meid haar naam is
Maria Baan.
Het is met aanbeveling der belangens van de Kolonisten, dat ik een
en ander ter kennis van UEd brengen, wenschende dat door UEd
zoodanige middelen mogen worden in het werk gesteld ter
beteugeling der ongeregeldheden en ter handhaving der
geregtigheid.
En noeme mij met eerbied van UEd
Dienaar
S: Wendelgelt
2e Gesticht fh: den 4 Junij 1844.
Bij marginale van den 12 Juny jl N9 hebben UwHEdG in mijne handen
gesteld een geschrift van den ontslagen bedelaarskolonist P.
Wendelgelt N2588, te kennen gevende het bestaan van
verkeerdheden en onzedelijkheid aan het 2 Gesticht, door
toedoen van personen der plaatselijke directie.
Het doet mij genoegen UwHEdG, na gedaan onderzoek op de plaats, te
kunnen verzekeren, dat het een lasterschrift is, hetwelk geen
opmerkzaamheid verdient en heb ik de eer UwHEdG, voor dat oordeel,
het volgende mede te deelen.
De briefschrijver heeft zelf met Maria van Elteren N4336
vier jaren, zoo binnen als buiten de kolonien, verkeering gehad,
gelijk zij mij zelve gezegd en bewezen heeft, door mij een van hem
op haren verjaardag ontvangen vers te vertoonen.
In den laatsten tijd, evenwel, heeft zij niet meer van hem willen
weten en toen hij haar toch telkens in het waschhuis trachtte op
te zoeken en niet verhoord wordende, haar slagen had toegebragt,
heeft de waschvrouw Leenderts, - eene zeer knappe en
ordentelijke vrouw, die met haren man aan het waschhuis woont, -
de hulp des Opper veldwachters de Vries ingeroepen,
die hem herhaaldelijk van daar heeft moeten verdrijven en
ten laatste voor den Onder Directeur brengen, die hem over zijn
loopen dáár en de mishandeling van Van Elteren ernstig
onder handen genomen heeft, waaraan alleen zijn geschrijf moet
worden toegekend, daar diezelfde Van Elteren mij, reeds voor dat
zij van den ingekomen brief wist, te kennen gaf, dat Wendelgelt,
bij zijn vertrek, gezegd had, zich wel op haar en genoemde
ambtenaren te zullen wreken.
Dat Mijntje Baan N415 den 11 December 1843 van haar tweede
onechte kind bevallen is en deze bij den Onder Directeur van
binnen in huisdienst geweest is van November 1842 tot Mei 1843 is
eene waarheid; maar boven alle verdenking moet die ambtenaar
worden gehouden, van met haar onzedelijken omgang te hebben gehad,
wanneer men in aanmerking neemt,
- dat zij, hoe ook uit gelokt, om zulks te bekennen, wanneer dat
zoo ware, nogtans anderen opgeeft en volstrekt niets aan den dag
legt, dat aan de waarheid der beschuldiging zou doen denken;
- dat de Onder Directeur zelf haar voor den Raad van Tucht gebragt
heeft;
- dat hij, volgens het getuigenis des Adjunct-Directeurs, ijverig
waakt tegen alle onzedelijke omgang onder de bevolking en
- dat hij, ook in dit geval, onbesproken is, met uitzondering van
Wendelgelt, waarvan de oorzaak niet meer is te zoeken,
evenmin als omtrent den brigadier De Vries, die, zoo om
zijne jaren als om zijn sprekend goed gedrag, mede geenszins kan
worden verdacht.
Zijne beschuldiging van te kort doening der kolonisten in hunne
verdiensten, door den wijkmeester Van Lemel, heeft den
gelijken grond. Deze, namelijk, had Wendelgelt, als
opziener, bevonden verdiensten te hebben opgeschreven, die niet
gemaakt waren, waarop de Onder Directeur van buiten Heidema,
denzelven terstond van zijne bediening heeft ontzet; waarna Van
Lemel gedurig moeite met Wendelgelt gehad heeft,
hebbende dezelve dan ook eenmaal wegens onwil en willekeurige
verwijdering van het werk, met 14 dagen arrest moeten worden
gestraft.
De directeur der kolonien
De wees Pieter Wendelgeld wordt op 3 september 1824 door
de stad Amsterdam naar de wezengestichten te Veenhuizen gebracht,
als onderdeel van een hele grote groep, de middelste van de drie
groepen van tweehonderd wezen die augustus/september 1824 naar
Veenhuizen komen nadat het Aalmoezeniersweeshuis haar poorten
heeft moeten sluiten.
Hij staat met het weesnummer 431 in de registers van weeskinderen
met de invnrs 1571, 1410 en 1411. Daarvan zijn scans.
Op enig moment (er staat geen datum bij) wordt hij uitverkoren om
naar het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren te
gaan. Hij staat met het kwekelingennummer 49 in het register van
kwekelingen met invnr 1610 (als 'Weldelgeld', maar goed, dat kan
gebeuren). De inschrijving loopt door in het kwekelingenregister
met invnr 1584. Van de kwekelingenregisters zijn (nog) geen scans.
Zowel hierin als in het wezenregister is aantegetekend dat Pieter
Wendelgeld op 7 februari 1832 met ontslag de koloniën
verlaat. In een verslag over het verdere leven van voormalige
kwekelingen, dat los in invnr 1611 ligt, staat dat hij is
vertrokken om 'schrijver te Assen' te worden.
Dat mag dan zo zijn, maar na drie jaar wordt hij al het
bedelaarsgesticht binnengebracht. En daar zal hij nauwelijks nog
uitkomen. Zijn achtereenvolgende opnamen (zie op deze
pagina hoe je met de letter en het inschrijfnummer de scans
kunt vinden):
● G 1294: 1e maal, aankomst 25 maart 1835 – ontslag 18
juni 1836
● G 1200: 2e maal, aankomst 28 november 1836 – ontslag 26
februari 1838
● I 1129 (scan 86): 3e maal, aankomst 21 maart 1839, 30
maart gedeserteerd, 31 maart teruggebracht – ontslag 10 april
1842
● L 2588: 4e maal, aankomst 3 juni 1842 – ontslag 3
juni 1844
● N 2642 (scan 75): 5e maal, aankomst 20 juni 1848 –
ontslag 26 april 1853
● R 5239: 6e maal (al raakt de klerk hier de tel kwijt), aankomst
21 juli 1853 – ontslag 16 april 1858
● T 2241: 7e maal, aankomst 25 juni 1858 – gedeserteerd 6
april 1859
● T 2936: 8e maal, aankomst 18 juli 1859 – gedeserteerd 18
augustus 1859, teruggebracht 22 augustus 1859, gedeserteerd 28
september 1859, zelfde dag teruggebracht, gedeserteerd 29 juni
1860
● W 2165: 9e maal, aankomst 19 mei 1865 – ontslag 31
juli 1868
● 2582: 10e maal, aankomst 28 december 1870 – ontslag
ontslag 25 december 1872
● 2141: 11e maal, aankomst 28 februari 1873 – overleden 27
mei 1873