Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Informeren of aan aan de Staten van Drenthe geschreven is over
het kanaal door Een naar Zevenhuizen
Kluver ontslaan tegen den……….
Ente, ??
Schagen ontslaan
de Waal ??
Visser pluimpje
de 5 kolonisten van veenh ?? voor de raad
na opgemaakte processen verbaal te Veenh
terugz.-
te Veenh. processen verbaal opmaken en verzenden
Amicissime,
hiernevens eene geheelde verzameling van brieven betrekkelijk
Veenhuizen en zie daaruit met genoegen, dat rust en order schijnen
hersteld te zijn,
maar vind geene gronden om terug te komen, van onze opinie omtrent
den zwakheid van Kluvers
en de betrekking tusschen den Kapellaan, en Schagen komt mij maar
al te duidelijk voor.
Intusschen zullen wij na de terugkomst van Uwer vollediger kunnen
oordeelen.
Geloof mij steeds,
Faber van Riemsdijk.
den adjunkt directeur Kluvers bij Veenhuizen 2 als mede
den zaalopziener Schaghen ontslaan,
den onderdirecteur Ente en den zaalopziener De Waal doen
onderhouden en de tevredenheid over den zaalopziener Visser
betuigen
Maakte ik in mijne vorige berigten melding van het goed gedrag der
kolonisten, kort daarop ontving ik kennis van eenige
wanordelijkheden, welke op den 20e en 21e April in het
bedelaars-gesticht te Veenhuizen hadden plaats gehad: Een
vijftal kwaadwilligen hadden meer anderen tot onbetamelijke
vorderingen, ongehoorzaamheid en verzet opgeruid, dat,
aanvankelijk door geen voldoende maatregelen te keer gegaan
zijnde, eenige dagen bezorgdheid baarde, maar thans zoo door
overplaatsing dier kwaadwilligen naar de Ommerschans, alwaar ze
voor hunne bedrijven zullen worden gestraft, als door noodzakelijk
bevonden vervanging van eenige ambtenaren, weder is teregt
gebragt, zoo dat er voor herhaling van diergelijke voorvallen
weinig vrees meer bestaat.
Frederiksoord, den 23 Mei 1840
Zoo even ontving ik op mijne uitnodiging ter voldoening aan
Artikel 6 van UwEd Resolutie van den 1e dezer maand N5 een door
den Adjunct-Directeur C. Hulst opgemaakt Proces-Verbaal
van de misdrijven der Bedelaarskolonisten Hoffelink, Lutselaar,
Schenk, Ter Horst en De Jong bij het 2e
Gesticht te Veenhuizen, op den 20e en 21e April jl en
daaromstreeks hetwelk mij, in meer dan een opzigt van belang
voorkomt ten spoedigste aan UwEdGeb mede te deelen, gelijk ik de
eer heb bij dezen te doen,
Voornamelijk om alvorens hen te Ommerschans voor den Raad
van Tucht te doen regt stellen, UwEdelGeb te doen opmerken, dat
het bedrijf van Hoffelink mij voorkomt volstrekt te vallen
in de termen van Artikel 20 van her Reglement, als zijnde van
zoodanigen aard, dat hij aan de gewonen regter behoort te worden
overgeleverd, daar Artikel 14 - verzet tegen overheden -
ongetwijfeld min gewigtige handelingen bedoelt, dan waaraan Hoffeling,
ook volgens zijne eigene door twee getuigen opgenomen
verklaringen, heeft schuldig gemaakt, waaraan het dan ook te
verklaren is dat dit Artikel slechts opsluiting, met of zonder
boeijen, naar gelang de omstandigheden en desnoods om den anderen
dag te water en brood voor de eerste maal bepaald, hebbende er in
het onderhavig geval geen herhaling van misdrijf, namelijk na
eenig tijdsverloop en ondergane straf plaatsgehad.
Daarenboven vind ik, zoo min in het afschrift bij mij als te Ommerschans
voorhanden, eene tijdsbepaling voor de opsluiting, volgens de
hieronder vermelden letterlijken inhoud van meergemeld Artikel.
En daar de Adjunct-Directeur te Ommerschans mij om
aanwijzing der toepasselijke bepalingen op het onderhavig geval
verzocht heeft, en het mij beter toeschijnt in het geheel niet dan
zoo ligt te straffen, als waartoe Artikel 14 vrijheid laat, zoo
verzoek ik UWEdGeb. om mij, met terugzending van het bijgevoegde
originele stuk, wel de noodige inlichting te willen geven en zoo
mogelijk te bepalen, dat er al nog eene aanklagt van den Kolonist
Hoffeling aan den Heer Burgemeester der Gemeente ter
overzending aan den Officier van Justitie te Assen, worde
ingediend, met aandrang om Hoffeling terstond te doen
vatten en in verzekerde bewaring te doen stellen.
H.C. ter Horst is den 7e dezer maand door de Justitie
opgevraagd, terzake van vroeger diefstal te Leiden.
De zaak van De Jong staat geheel op zichzelve en Lutselaar
en Schenk schijnen weinig meer dan de overige volgelingen
van Hoffeling geweest te zijn.
Nog moet ik UwEd mededeelen, dat laatstgemelde verleden Zondag
reeds, wegens brutale uitdrukkingen en bedreigingen van moord, te
Ommerschans in verzekerde bewaring genomen is en deswege
gisteren of heden voor de Raad zou teregtstaan, waaruit het dus
nader blijkt, dat dit gevaarlijke voorwerp naar verdiensten
gestrengelijk behoort te worden gestraft, waartoe het Reglement
van inwendige disciplinaire tucht volgens Artikel 20, geene
vrijheid laat.
De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg
Een paar maanden later, in november, meent de directeur
zich 'te mogen beklagen
over laauwheid der Justitie, gebleken uit het onvervolgd laten van
de Kolonist Hoffeling c.s.', maar dat komt door de drukte bij
justitie en in december komt Hoffeling alsnog voor de
rechter, zie hier.
Ook Lutselaar moet, 2 maart 1841, alsnog voorkomen, zie hier.
Verder is het wachten op de volgende opstootjes.
Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De
strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als
feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via hier de nummers
58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken bestaan
uit:
deel 1: de eerste berichten | |
deel 2: het verslag door inspecteur Visser | |
deel 3: de omgeving in rep en roer | |
deel 4: veteranen zijn er klaar voor | |
deel 5: maatregelen permanente commissie | |
deel 6: C. Hulst neemt tijdelijk het beheer over | |
deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen | |
deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag | |
deel 9: dreigend ontslag zaalopziener Schaghen | |
tot slot: zie boven |