Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Anthony Bernardus Schaghen wordt geïntroduceerd via een velletje
dat zich bevindt in invnr 124 scan 263, waar geen datum opstaat
maar dat van ergens april 1832 zal zijn. Volgens die notitie is
hij dan 'maurechaussee te voet in Heusden' en is zijn vader
administrateur geweest in 's Lands graanmagazijn te Batavia. Dat
is een goede referentie en bij besluit van 8 mei 1832 N23
(volgens het personeelsregister met invnr 998 folio 67) wordt hij
aangesteld als zaalopziener.
● Anthony Bernardus Schaghen is volgens de in dat opzicht
niet altijd betrouwbare kolonieadministratie geboren op 17
januari 1794. Hij is net als de rest van zijn gezin
rooms-katholiek. Hij is getrouwd met
● Catrina Kartees, geboren 2 november 1792. Het echtpaar heeft bij aankomst de volgende kinderen:
● Johanna Catrina Schaghen, geboren 4 oktober 1816,
● Antonia Johanna Schaghen, geboren 20 juni 1820,
● Theodorus Schaghen, geboren 20 januari 1825, en
● Johanna Suzanna Schaghen, geboren 18 januari 1831.
Daar komen in Veenhuizen nog bij:
● Johan Vincent Schaghen, geboren 15 december 1832,
● Johanna Schaghen, geboren 19 januari 1834 en
● Maria Schaghen, ook geboren 19 januari 1834, een
tweeling dus,
● Petrus Johannes, geboren 22 januari 1835, en
● Franciscus Cornelis Schaghen, geboren 19 april 1837.
In 1835 raakt Schaghen in de problemen. Hij weet dat en
richt zich op 19 februari 1835, invnr 156 scans 307-308,
tot directeur der koloniën Van Konijnenburg 'om mijn ten
neederigste aan UED voeten te werpen'. Hij vraagt 'den zaak van
beschuldiging te mijnen opzichte ten besten te schikken' omwille
van 'mijn braven vrouw en neegen braven en onozelen kinderen'.
Als hij ontslagen zou worden, vervolgt Schaghen, zou 'een
treurigen vrouw die haar braafheid niet hoog genoeg kan geeerd
worden ten grave dalen en wat zouw er dan met de ?? overigen
geworden'.
Hij belooft dat 'er niets in het vervolg tegen mijn zal
aangevoerd worden'. En op een meer filosofisch niveau: 'Een mens
is zwak, en God zijd: die zijn zonde belijd zal vergiffenis
bekomen'. En in dat kader vraagt hij 'om mijn om die vout niet ten
strengsten aan te reekenen' en bij een 'genadige kwijdschelding'
zal Van Konijnenburg voor altijd in Schaghens gebeden tot God
geroemd worden.
De zaalopziener Schaghen heeft voor eenigen tijd, onzedelijken
omgang gehad met eene kolonist, welke verkeerdheid door hem
genoegzaam is bekend geworden, onder anderen blijkbaar uit
nevensgevoegden brief.
Diergelijk wangedrag is gewoonlijk met ontslag gestraft geworden,
en de zaak met Schaghen ruchtbaar geworden zijnde, kan, reeds
hierom, niet geheel worden voorbijgegaan.
Van den anderen kant is hij een actief zaalopziener en heeft hij
een zeer talrijk huisgezin, hetwelk mededoogen verdient.
Ook geloof ik, dat eene ernstige vermaning reeds van veel invloed
op hem zijn zal en heb ik mitsdien de eer UwEdG voor te stellen,
om gen. ambtenaar minstens voor 3 weken in zijne dienst geheel te
schorsen, met inhouding van zijn salaris voor den genen, die zoo
lang zijnen post zal waarnemen.
Wel Edele Heer
Vergun bid Uwedele aan Een Bedrukte vrouw wiens boesem overstolpt
is met droefhijd UWelE in haare kommervolle toestand om hulp en
bescherming te smeeke
Ik vertrouw dat UWelEd bekent medogend hart niet ongevoelig Zal
Zijn wanneer ik UWelE met mijn tiental kinderen smeek om mij in
dit ongeluk tot beschermer te Zijn En mij en mijn kroost met
vaderlijke raad te ondersteunen door UWelEd veel vermogende
invloed ons van een gewisse ondergang te bevrijde,
Herinner ge dat geduurende de agt jaare die wij al hier hebbe
gewoond Er nimmer Eenige gegronde Klagt tege de handelwijze van
mijne man eve min als tege het gedrag van zijn talrijk huijsgezin
is kunne worde ingebragt
Hoe wij alles hebbe aangewend om door arbeidzaamheijd en
Zuijnigheijd onse kinderre Zulk eene opvoeding te geefe dat de
Zelfe tot nuttige leeden der burgelijke Maatschappij worde
opgelijd
Hoe wij met deese lente onse toegeweese grond en die welke wij van
andere hebbe bijgehuurd met ons Zweet hebben bewerkt, met
Eijgehande bewerkt en bezaaijd en daaraan groote koste hebbe
gedaan op dat dezelfe met Gods dierbaare Zeege in de noodruft van
Zulk een talrijk gezin zoude kunne voorZien
Overweeg bid ik UWelE wat er van ons worden moet in dien wij met
onse Goedere eene lange rijs moete doen; welke koste daar meede
Zijngepaard, of wij deZelfe Uijt noodt zoude moeten verkoope aan
welke verliese wij zouden bloot gesteld zijn, dat onvermijdelijk
onse ondergang tengevolge zoude moeten hebben
Vergeef bid ik UWelEd aan mij, dat ik UWelE tegelijk onze onschuld
op het plegtigs betuijg
Alle handelinge tege de goede orde zijn door mijne man ten
sterksten afgekeurt Alles is door hem aangewend om de manschappen
in Zijne Zaale tot Stilte en gehoorzaamheid te vermaanen ik
betuijg voor de almagtige Godt dat hij alles heeft gedaan wat in
Zijn vermoge was om de Maatschappij hiertegen behulpzaam te zijn
Weenende nader ik dan tot UWeE doe doch bid ik UWelE Uwen invloed
bij den Wel Edele Heer Inspecteur gelden op dat wij in eene of
andere hesteld of Zoodanig geplaatst worde dat wijde toekomst niet
angstig behoefe te gemoet te Zien in de hoop wij niet vrugteloos
tot UWelE te hebben vervoegt bid ik Godt dat hij UWelE bescherme
en tekene mij met
Alle Agting UWelE bedrukte Dinaresse
2de Gesticht
De huis Vrouw van A B Schaghen
6 Meij 1840
Aan de WelEdele Heer Driebel
Adjunkt Directeur
op het Derde
Gesticht
Hoog Edele Gestrenge Heeren!
Ik ondergeteekende Herder dezer gemeente vind mij verpligt om bij
afweezigheid van den Zaalopziener A Schagen die om huisselijke
betrekkingen voor veertien dagen zich met verlof op reis bevind,
mij voor hem tot Uw Hoog Ed.Gestr. te vervoegen;
met deze dringende en neederige beede om dien boven genoemde
Schagen, vader van negen kinderen, waarvan er zeven nog zeer jong
en onschuldig zijn en de verzorging der ouders behoeven, in zijne
betrekking te herstellen, of hem met eene andere te vereeren;
dewijl het niet anders dan laster of kwaadspreekendheid is,
waarvan men hem bij den WelEd.Gestr. Heer Inspecteur Visser heeft
aangeklaagt tot wien ik mij gisteren ook heb vervoegt.
De goedkeuring die Schagen ten allentijde van zijne Overigheid
heeft weggedragen verdienen alle lof, gelijk uit zijne
schriftelijke getuigenissen blijkt, waarom hij dan ook tijdens de
belgische revolutie door den Prins van Saksen Weimar verkoozen
werd, en aan hem geheime instruktiën gegeven wierden om het
vijandige leger in België te bespieden, ofschoon met het grootste
gevaar van zijn leven, heeft hij nogtans zich zoo van zijne pligt
uit liefde voor Vorst en Vaderland gekweeten, dat men hem ter
belooning aan Uw HoogEd.Gestr. heeft voorgesteld ten einde hem in
de koloniën te plaatsen voor zijne bewezen diensten.
Ook hier heeft hij zich zeedert deze acht jaaren de achting zijner
overigheid verworven en altijd door woorden en daden getoont dat
hij de christelijke pligt van met liefde zijne overigheid te
gehoorzamen zeer goed kende, stiptelijk vervulde, en dezelve ook
heeft getracht anderen in te boezemen.
Ja HoogEd.Gestr. ik verklaar mits dezen: dat hij met zijn
huisgezin tot de gedienstigsten mijner gemeente behooren, en dat
hij mij tot steun gedient heeft, om de Godsdienst bij onze
catholijke binnenkolonisten te handhaven en te bevorderen, zoo dat
mijn geweeten vordert om hem allen lof toe te zwaaijen.
Daarenboven twijfel ik ook geenzints of men zal bij een nauwkeurig
onderzoek der zaken ondervinden, dat hij geheel en al onschuldig
is, en dat hij niet alleen geen trek of wenk van ongehoorzaamheid
ooit heeft getoont, maar daarenboven ijver en een streeven, gelijk
eenieder brave catholijk verpligt is, aan den dag gelegd heeft om
de gestoorde rust te herstellen, en de onderhoorige
binnenkolonisten zeer dikwijls aan hunne pligten herinnerd heeft.
Weshalve ik, van de waarheid mijner gezegden overtuigt van de zorg
en liefde voor een goede Vader en zijne onschuldige kinderen
aangedreven heb gemeent mij tot Uw HoogEd. Gestr. te moeten
vervoegen en smeeken, ten einde hem in zijne betrekking weder
geplaatst te mogen zien, of hem met eene andere te vereeren, opdat
na een nauwkeurig en gestreng onderzoek den lasteraar tot schande
gebragt worde, de goede en getrouwe amptenaar niet verongelijkt
worde.
Dit zoude in het vervolg een ieder doen schroomen om deze ondeugd,
die hier algemeen heerschend is, uit te oefenen.
In vertrouwen, dat Uw HoogEd.Gestr. deze mijne beede zult
verhooren, en dezelve als een blijk der liefde voor waarheid en
oprechtheid gel gelieven aan te nemen. Heb ik de Eer mij met alle
Hoogachting te noemen
HoogEdele Gestrenge Heeren
UW HogEd.Gestr.Dienstwillige
onderdanige Dienaar
A: Bruins pastoor
Veenhuizen den 6 Meij 1840
Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De
strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als
feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via deze pagina de
nummers 58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken
bestaan uit:
deel 1: de eerste berichten | |
deel 2: het verslag door inspecteur Visser | |
deel 3: de omgeving in rep en roer | |
deel 4: veteranen zijn er klaar voor | |
deel 5: maatregelen permanente commissie | |
deel 6: C. Hulst neemt tijdelijk het beheer over | |
deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen | |
deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag | |
deel 9: zie boven | |
tot slot: de afloop |