Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Hoog Edelgestrenge Heer, den Heere M. Faber van Riemsdijk, Ridder,
Lid van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid
enz. te ’s-Gravenhage.
Welgelegen, den 5 Mei 1840
Hoog Edelgestrenge Heer,
Op ontvangst der missive van de Permanente Commissie waarbij ik
worde aangeschreven, om mij dadelijk naar Veenhuizen te begeven en
den zaken van den Heer Kluvers over te nemen, haast ik mij daaraan
te voldoen en hoop binnen weinige uren op den mij aangewezene post
te zijn.
Ik vinde mij echter verpligt U Edelgestrenge voor mijn vertrek te
berigten, hoe hart mij deze pligtsvervulling valt.
Behalve toch dat het verlaten mijner betrekking, zonder den tijd
te hebben, dezelve geregeld agter te laten bij overtegeven, op
zichzelve onaangenaam is, evenals het ook voor mijne eigene zaken
die ik aan niemand kan overdragen, vooral in deze tijd dat het
turfgraven aan den gang is, allernadeeligst is, denzelve in den
steek te laten behalve, dat de mij nu aangewezene post om het
tweede Gesticht in deszelfs verlaten staat van tucht en policie
over te nemen in allen geval niet dan met aarzeling zoo wordt
aangenomen.
Zoo bestaat er thans ten mijnen opzigt eene omstandigheid die mij
het afzijn van de ???, vooral op die plaats allernoodlottigst kan
doen worden.
Mijne vrouw bevindt zich, tengevolge eene miskraam, eergister
voorgevallen, in een zeer zwakke toestand, zij verkeert in gevaar,
en het is niet dan met de grootste ongerustheid van weerszijden
dat wij van elkander scheiden.
Zij vreest in haren opgewonden staat voor mij– en juist deze hare
voelen, vermeerdert de mijne voor hare gezondheid.
Ik heb gemeend mij tot U Edelgestrenge te moeten wenden en
verzoekt dat deze stap mij zal ten goede worde gehouden.
Mijne vurigste bede is, dat U Edelgestrenge ten spoedigsten op
eene andere wijze in de zaak zult voorzien en dat ik eerdaags de
vergunning mag erlangen om tot de mijne, bij welke mijne
tegenwoordigheid zoo zeer vereischt wordt, terug te keeren.
Mogt er tot het bekomen van die vergunning eene officiële
aanvraage worden vereischt, dan verzoek ik U Edelgestrenge deeze
als zoodanig te willen aanmerken, terwijl ik in de hoop van eene
gunstige beschikking de eer heb met de meeste hoogachting te zijn.
Hoog Edelgestrenge Heer,
Uw Weledele Dienaar,
C. Hulst
Op den 20 April 1840 alhier ongeregeldheden plaats gehad hebbende
onder de Bedelaarskolonisten, aangevoerd door den
Bedelaarskolonisten Hoffeling, Lutselaar, Schenk
en Ter Horst welke opruijingen door hun en wel
voornamelijk door den eersten zoodanig is aangevangen dat opeens
de bevolking van zaal 4 opgevolgd door die van zaal 1, 2 en 3 het
gezag miskende en op dat oogenblik zich met geweld meester maakte
van het brood dat in de keukens aanwezig was, en bestemd voor den
volgenden morgen.
De door hun aangevoerde wanorde herhaalde zich daags daarna onder
de gansche mannen bevolking en men eischte brood, na ernstige en
scherpe vermaningen tot rust en orde, viel men met geweld op de
Hoofden der Directie aan, met meer dan driehonderd personen en
belade hun met slagen, stompen en stooten om het geeischte brood
te erlangen waartoe dan eindelijk den Chef des Etablissements
heeft moeten besluiten; teneinde gevolgen van een meer ergeren
aard te voorkomen, waaraan het muitende volk zich zoude hebben
overgegeven.
Bij deze gebeurtenis heeft den Kolonist Hoffeling
bijgenaamd Hein Trompet zich doen kennen als den
aanvoerder, gevolgd door den Kolonisten Lutselaar en Schenk.
Den Kolonist Ter Horst heeft, nadat alles weder tot rust
was teruggekeerd, den Geneesheer Hodenpijl aangevallen en
beledigd, hij is dan ook onmiddellijk in arrest genomen en met de
overigen naar de Ommerschans overgebragt op Maandag den
27e April,
des Zaturdags tevoren Hoffeling naar Beilen was
getransporteerd, welke zich onderweg tegen de Veteranen P.A.S.
Nabben en J. Schilder die hem daartoe geleiden
heeft, uitgelaten, dat hij in de zaal waarin hij verpleegd was
geweest, zoo veel had te zeggen gehad, dat ieder hem gehoorzaamde,
nadat hij de bevolking had laten zweren om hem getrouw te blijven,
als wanneer hij voor de uitvoering van zijn plan zoude zorgen, zoo
als hij dan ook het brood bezorgd heeft, terwijl hij wanneer de
Directie in de zaal mogt komen een sein zoude geven door op zijn
hand te blazen, het geluid eener trompet verbeeldende, waarop
dezelve door de bevolking moest worden aangevallen.
Wijders had hij verhaald dat hij altijd moordgerei bij zich droeg
en voornemens was geweest het Gesticht in brand te steken, waartoe
de zwavelstokken reeds gekocht en voorhanden waren en had hij de
plaatsen bij het Gesticht opgegeven, waar zijn plan ten uitvoer
zou worden gelegd.
Te Beilen komende had hij een en ander nog herhaald en des
Maandags daarna, toen de overigen in dezen vermeld al daar wierden
aangebragt, in eene andere herberg wilde hij zich dadelijk
derwaarts begeven, doch daarin tegengehouden zijnde door zijne
geleiders, had hij een mes van de tafel gegrepen en den Sergeant Nabben
gedreigt hem daarmee te doorsteken met te zeggen de gevolgen niet
te vrezen, omdat hij geen prijs op zijn leven stelde.
Nabben greep hem daarop aan en werdt hij alzoo in zijn boos
opzet verijdeld.
Vervolgens is hij met de anderen,na in boeijen te zijn gesloten,
naar de Ommerschans verder getransporteerd .
De Israelitische Kolonist De Jong heeft zich schuldig
gemaakt aan stoornis van de openbaren godsdienst bij herhaling en
verzet tegen den Leeraar, terwijl hij de bevolking tot wanorde bij
de godsdienstoefening trachte over te halen en werkelijk daarin
tussenbeide is geslaagd.
Aldus opgemaakt te Veenhuizen den 21 Mei 1840.
De Adjunct-Directeur,
C.Hulst
Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De
strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als
feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via deze pagina de
nummers 58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken
bestaan uit:
deel 1: de eerste berichten | |
deel 2: het verslag door inspecteur Visser | |
deel 3: de omgeving in rep en roer | |
deel 4: veteranen zijn er klaar voor | |
deel 5: maatregelen permanente commissie | |
deel 6: zie boven | |
deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen | |
deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag | |
deel 9: dreigend ontslag zaalopziener Schaghen | |
tot slot: de afloop |