Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



De opstand van april 1840, deel 6: Het kost Coenraad Hulst heel veel moeite, en dat wil hij laten weten ook(!), maar als het moet dan moet het


Een van de door de permanente commissie op 2 mei genomen maatregelen, zie hier, is dat de adjunct-directeur van de vrije koloniën Coenraad Hulst tijdelijk het beheer over het tweede gesticht te Veenhuizen moet overnemen. Hij gaat natuurlijk, maar in een brief op 5 mei 1840, die zich bevindt bij de post van 13 mei 1840 N5, invnr 502, laat hij weten dat het wel moeilijk is.


Hoog Edelgestrenge Heer, den Heere M. Faber van Riemsdijk, Ridder, Lid van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid enz. te ’s-Gravenhage.
                       
Welgelegen, den 5 Mei 1840

Hoog Edelgestrenge Heer,

Op ontvangst der missive van de Permanente Commissie waarbij ik worde aangeschreven, om mij dadelijk naar Veenhuizen te begeven en den zaken van den Heer Kluvers over te nemen, haast ik mij daaraan te voldoen en hoop binnen weinige uren op den mij aangewezene post te zijn.

Ik vinde mij echter verpligt U Edelgestrenge voor mijn vertrek te berigten, hoe hart mij deze pligtsvervulling valt.

Behalve toch dat het verlaten mijner betrekking, zonder den tijd te hebben, dezelve geregeld agter te laten bij overtegeven, op zichzelve onaangenaam is, evenals het ook voor mijne eigene zaken die ik aan niemand kan overdragen, vooral in deze tijd dat het turfgraven aan den gang is, allernadeeligst is, denzelve in den steek te laten behalve, dat de mij nu aangewezene post om het tweede Gesticht in deszelfs verlaten staat van tucht en policie over te nemen in allen geval niet dan met aarzeling zoo wordt aangenomen.

Zoo bestaat er thans ten mijnen opzigt eene omstandigheid die mij het afzijn van de ???, vooral op die plaats allernoodlottigst kan doen worden.

Mijne vrouw bevindt zich, tengevolge eene miskraam, eergister voorgevallen, in een zeer zwakke toestand, zij verkeert in gevaar, en het is niet dan met de grootste ongerustheid van weerszijden dat wij van elkander scheiden.
Zij vreest in haren opgewonden staat voor mij– en juist deze hare voelen, vermeerdert de mijne voor hare gezondheid.

Ik heb gemeend mij tot U Edelgestrenge te moeten wenden en verzoekt dat deze stap mij zal ten goede worde gehouden.
Mijne vurigste bede is, dat U Edelgestrenge ten spoedigsten op eene andere wijze in de zaak zult voorzien en dat ik eerdaags de vergunning mag erlangen om tot de mijne, bij welke mijne tegenwoordigheid zoo zeer vereischt wordt, terug te keeren.

Mogt er tot het bekomen van die vergunning eene officiële aanvraage worden vereischt, dan verzoek ik U Edelgestrenge deeze als zoodanig te willen aanmerken, terwijl ik in de hoop van eene gunstige beschikking de eer heb met de meeste hoogachting te zijn.
Hoog Edelgestrenge Heer,
Uw Weledele Dienaar,
C. Hulst


Maar eenmaal ter plekke doet hij wat hij moet doen. Zit Kluvers de tuchtraad van 5 mei nog voor, de volgende keer, op 11 mei, is het adjunct-directeur Coenraad Hulst ad interim die de tuchtraad voorzit. En later, 21 mei 1840, komt hij met een volledig proces-verbaal over alles wat hij in het tweede gesticht te weten is gekomen, invnr 229 scans 410-411:


Op den 20 April 1840 alhier ongeregeldheden plaats gehad hebbende onder de Bedelaarskolonisten, aangevoerd door den Bedelaarskolonisten Hoffeling, Lutselaar, Schenk en Ter Horst welke opruijingen door hun en wel voornamelijk door den eersten zoodanig is aangevangen dat opeens de bevolking van zaal 4 opgevolgd door die van zaal 1, 2 en 3 het gezag miskende en op dat oogenblik zich met geweld meester maakte van het brood dat in de keukens aanwezig was, en bestemd voor den volgenden morgen.

De door hun aangevoerde wanorde herhaalde zich daags daarna onder de gansche mannen bevolking en men eischte brood, na ernstige en scherpe vermaningen tot rust en orde, viel men met geweld op de Hoofden der Directie aan, met meer dan driehonderd personen en belade hun met slagen, stompen en stooten om het geeischte brood te erlangen waartoe dan eindelijk den Chef des Etablissements heeft moeten besluiten; teneinde gevolgen van een meer ergeren aard te voorkomen, waaraan het muitende volk zich zoude hebben overgegeven.

Bij deze gebeurtenis heeft den Kolonist Hoffeling bijgenaamd Hein Trompet zich doen kennen als den aanvoerder, gevolgd door den Kolonisten Lutselaar en Schenk.

Den Kolonist Ter Horst heeft, nadat alles weder tot rust was teruggekeerd, den Geneesheer Hodenpijl aangevallen en beledigd, hij is dan ook onmiddellijk in arrest genomen en met de overigen naar de Ommerschans overgebragt op Maandag den 27e April,

des Zaturdags tevoren Hoffeling naar Beilen was getransporteerd, welke zich onderweg tegen de Veteranen P.A.S. Nabben en J. Schilder die hem daartoe geleiden heeft, uitgelaten, dat hij in de zaal waarin hij verpleegd was geweest, zoo veel had te zeggen gehad, dat ieder hem gehoorzaamde, nadat hij de bevolking had laten zweren om hem getrouw te blijven, als wanneer hij voor de uitvoering van zijn plan zoude zorgen, zoo als hij dan ook het brood bezorgd heeft, terwijl hij wanneer de Directie in de zaal mogt komen een sein zoude geven door op zijn hand te blazen, het geluid eener trompet verbeeldende, waarop dezelve door de bevolking moest worden aangevallen.

Wijders had hij verhaald dat hij altijd moordgerei bij zich droeg en voornemens was geweest het Gesticht in brand te steken, waartoe de zwavelstokken reeds gekocht en voorhanden waren en had hij de plaatsen bij het Gesticht opgegeven, waar zijn plan ten uitvoer zou worden gelegd.

Te Beilen komende had hij een en ander nog herhaald en des Maandags daarna, toen de overigen in dezen vermeld al daar wierden aangebragt, in eene andere herberg wilde hij zich dadelijk derwaarts begeven, doch daarin tegengehouden zijnde door zijne geleiders, had hij een mes van de tafel gegrepen en den Sergeant Nabben gedreigt hem daarmee te doorsteken met te zeggen de gevolgen niet te vrezen, omdat hij geen prijs op zijn leven stelde.

Nabben greep hem daarop aan en werdt hij alzoo in zijn boos opzet verijdeld.

Vervolgens is hij met de anderen,na in boeijen te zijn gesloten, naar de Ommerschans verder getransporteerd .

De Israelitische Kolonist De Jong heeft zich schuldig gemaakt aan stoornis van de openbaren godsdienst bij herhaling en verzet tegen den Leeraar, terwijl hij de bevolking tot wanorde bij de godsdienstoefening trachte over te halen en werkelijk daarin tussenbeide is geslaagd.

Aldus opgemaakt te Veenhuizen den 21 Mei 1840.
De Adjunct-Directeur,
C.Hulst

Hoffeling zal december 1840 terechtstaan voor het bedreigen van de veldwachters met een mes.
De in het verslag genoemde Hendrik Lutselaar komt maart 1841 voor de rechter wegens het toebrengen van een slag om het hoofd aan adjunct-directeur Kluvers.



Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via deze pagina de nummers 58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken bestaan uit:



deel 1: de eerste berichten

deel 2: het verslag door inspecteur Visser

deel 3: de omgeving in rep en roer

deel 4: veteranen zijn er klaar voor

deel 5: maatregelen permanente commissie

deel 6: zie boven

deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen

deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag

deel 9: dreigend ontslag zaalopziener Schaghen

tot slot: de afloop