Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



De opstand van april 1840, deel 5: Op 2 mei neemt de permanente commissie een aantal maatregelen


Het pakketje maatregelen bevindt zich bij de uitgaande post van 2 mei 1840, bij agendapunt 2, invnr 502 (daarvan zijn geen scans). Ik heb geen volledige transcriptie:


DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID

Overwegende dat de staat van onrust waarin de bevolking van het 2e Gesticht te Veenhuizen verkeert, buitengewone maatregelen noodzakelijk maakt,

Besluit:

1. den Inspecteur der kolonien te gelasten, zich met de meeste spoed derwaarts te begeven, ten einde de rust te herstellen, met volmagt daartoe zoodanige maatregelen te nemen, als de omstandigheden te deze blijken te vereischen

2. Den Dir der Kol te kennen geven dat de P.C. zich verpligt ziet het aan hem verleende verlof intetrekken, met uitnoodiging van onmiddellijk naar Frederiksoord op zijnen post terug te keeren.

(…)

5. Den Adjunct Directeur der Gewone Kolonien provisioneel naar Veenh: 2 Gesticht doen overgaan ten einde het bestuur van den Heer Kluvers overtenemen, met uitnoodiging zich onverwijld derwaarts te begeven.

Zullende afschrift dezes worden gezonden aan de Directeur der kolonien, thans met verlof te Noordwijk, tot narigt
De PC


Het tweede besluit is dus het inttrekken van het verlof - voorzover ik kan nagaan de ALLEREERSTE keer dat directeur Van Konijnenburg zijn post in Frederiksoord even verlaat. Vermoedelijk wilde hij zijn hoogbejaarde vader bezoeken, van wie hij twee jaar later - invnr 267 scan 121 - zal schrijven dat hij stervende is.
Van Konijnenburg haast zich wel, op 6 mei 1840 in een brief met nummer N1181, invnr 229 scan 81, schrijft hij:


Gisteren alhier, op UWedGeb: last, wedergekomen zijnde (...)


En een paar dagen later, 10 mei 1840, geeft hij zijn mening, die nogal afwijkt van die van de permanente commissie, over de mogelijke maatregelen die bij het tweeede gesticht genomen kunnen worden, invnr 229 de scans 177-179:


Ofschoon UWEdGeb: wel volledig nader rapport zullen bekomen, omtrent het gebeurde en de tegenwoordige gesteldheid aan het 2e Gesticht te Veenhuizen, heb ik nogtans de eer, UWEdGeb: dien aangaande onder de aandacht te brengen, dat:

1e Wanneer UWEdGeb: mogten kunnen besluiten, om den Heer Kluvers, voor als nog in zijne functie te laten, - waarvoor nog al veel te zeggen zoude zijn en waarop ik voor mij, geen bepaalde bedenkingen zoude te maken hebben, ik het dan toch noodzakelijk zou oordeelen, om de Onder-Directeur Ente met Rensing te doen verwisselen, omdat eerstgemelde mij steeds voorkomt te wezen een zacht man, van te weinig veerkracht en voorkomen, voor het onmiddellijk opzigt over de huishouding van een bedelaars-gesticht, waarin hij bovendien nog nieuwling is, in beide welke opzigten Rensing, ook door zijne ondervinding te Ommerschans, hem verre overtreft.

2e Dat bij aldien UWEdGeb:, daarentegen, reeds voldoende termen meenden te hebben, om den Heer Kluvers als Adjunct-Directeur te ontslaan en een vreemd persoon in zijne plaats aantestellen, den persoon van Rensing mij dan toch nog hoogst noodig voor Onder-Directeur bij het 2e Gesticht, voorkomt, uit hoofde van de geheele onbekendheid met den loop der zaak van eenen nieuwen Chef, bij zulk eenen Onder-Directeur, als Ente, althans nu nog is.-

- In dat geval heb ik wèl verstaan, dat de Heer Kluvers, - wanneer het niet anders zijn kon, - de betrekking van Onder-Directeur bij een Kinder gesticht, als hoedanig hij steeds zeer voldaan heeft, gaarne weder zoude aanvaarden.

Men bleef dan met den persoon van Ente eenigzins verlegen, maar daar er bij het 2e gesticht geen boekhouder is zoude hij, in afwachting van een ander emplooi, met behoud van tractement, als boekhouder kunnen blijven en het salaris van onderscheidene schrijvers en andere kleinere emploijés kunnen besparen.

En 3- Dat welk besluit UWEd Geb: ten dezen ook nemen mogen, eene spoedige beschikking hierin zeer wenschelijk schijnt, om een einde te maken aan de onbestemdheid van den persoon van Kluvers, en om de terugkeering van den Adjunct Directeur C: Hulst, zoo uit hoofde der tegenwoordige ziekelijke gesteldheid zijner vrouw, als omdat hij in zijne eigene betrekking, mede bezwaarlijk lang kan worden gemist.

Tevens moet ik UWEdGeb: vragen, of het salaris van den, onder UWEdGeb: nadere goedkeuring, ontslagen Zaalopziener Schage, niet zoo lang onbetaald behoort te blijven, gelijk ik geantwoord heb op de vraag zijner vrouw, die zich hierover bij mij is komen beklagen.-
Hierbij wil ik UWEdGeb: niet ontveinzen, dat zijn geheel ontslag en vertrek uit de Koloniën mij voor het minst nuttig voorkomt.-

De Directeur der Koloniën
J. van Konijnenburg

Hij zou het, anders gezegd, eigenlijk jammer vinden als Kluvers de laan uitvloog. Maar in de aantekening op de brief door een lid van de permanente commissie reageert met alleen op het laatste punt: 'nopens het traktement van Schagen te kennen geven dat het tractement tot de dag van zijn ontslag moet worden gegeven'.


Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via deze pagina de nummers 58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken bestaan uit:



deel 1: de eerste berichten

deel 2: het verslag door inspecteur Visser

deel 3: de omgeving in rep en roer

deel 4: veteranen zijn er klaar voor

deel 5: zie boven

deel 6: C. Hulst neemt tijdelijk het beheer over

deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen

deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag

deel 9: dreigend ontslag zaalopziener Schaghen

tot slot: de afloop