Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Visser begint zijn verslag met de inspectie van de
Ommerschans. Over de maaltijden daar schrijft hij:
dezen dag uit zuurkool met aardappelen, de volgende uit geele
erwten bestaande
Na het gesticht van binnen te hebben geïnspecteerd:
De 15e April zag ik, behalve een groot gedeelte der Kolonie
Buiten, nog weder het inwendige van het Etablissement, en wel
bepaaldelijk de fabrijken, magazijn, school en hospitaal
Dan begint het verslag van zijn inspectie van Veenhuizen.
Ten aanzien van zaalopziener zaal Muller in het tweede
gesticht merkt hij op:
zijnde het blijkbaar dat de kastjes in langen tijd niet waren
verzet, door de menigte vuil en onreinheid van allen aard, welke
daarachter gevonden wierdt, toen ik dezelve deed verplaatsen
(...)
Den 19e April, Zondag, heb ik den openbaren Godsdienst bijgewoond,
onder het gehoor van Ds Van Rinteln, wiens zwakke
gezondheid hem het uitspreken zijner leerreden moeijelijk maakte.
Verder beschrijft hij zijn normale werkzaamheden.
En hiermede wenschte ik mijn verslag betrekkelijk Veenhuizen te
kunnen besluiten, dan er schiet mij nog over Rapport te doen van
het gebeurde in den avond van den 20e en morgen van den 21e April
onder de bevolking van het 2e Etablissement, zoo als mij dit door
den Adjt Directeur van dat gesticht en eenige kolonisten zelve is
verhaald, en hetgeen ik verder in der loop van dien dag gezien en
gedaan heb.
Vooraf moet ik vier zaken vermelden die het gebeurde zijn
voorafgegaan, en daartoe waarschijnelijk aanleiding hebben
gegeven, of er tenminste van invloed op zijn geweest.
1e Dat in de voorgaande week drie dagen achter een
volgende gortsoep was gegeven.
2e Dat vier achter eenvolgende dagen, dat is den 17e door
de Goede Vrijdag, den 18e door mijne Inspectie, den 19e Zondag, en
den 20e tweede Paaschdag niet was gewerkt, en dus de kolonisten
voor het grootste gedeelte in ledigheid die dagen hadden
doorgebragt.
3e Dat niet alleen op Zondag, maar ook op Maandag den
winkel was gesloten, zoodat geen brood kon worden gekocht.
4e Dat het brood hetwelke den volgenden morgen vroeg
wordt verstrekt, gewoonlijk des avonds te voren in de keukens
wordt gebragt.
En nu het gebeurde zelve.
Des maandags den 20e des avonds omtrent zeven uren vorderde de
bevolking in de benedenzaal van de Waal, het brood dat
voor den volgenden dag bestemd was, van den Kok, die de sleutel
der keuken had, en met de bewaring van het brood belast was,
voorgevende dat zij honger hadden, en daar de winkel gesloten was,
voor de weinige centen, die deze of geene onder hun mogten
bezitten, geen brood konden koopen.
Op het bekomen van een weigerend antwoord, schijnen een of meer
hunner den Kok te hebben uitgescholden, en tot het neemen van het
brood uit de keuken met geweld te hebben aangespoord, en dadelijk
het voorbeeld gegeven, zoodanig dat al spoedig de keuken was
opengebroken, en het brood genomen, voor dat den zaalopziener
daartusschen beide was gekomen, en het had kunnen verhinderen;
intusschen wordt dit gebeurde bekend, zoo wel bij de kolonisten in
de andere zalen, als bij den Onder Directeur (: de Adjt. Direct.
was zijne vrienden aan het 3e Etablt bezoeken:) ten gevolge
waarvan ook de andere kolonisten het brood voor den volgenden dag
bestemd, dien avond wilden hebben, voorgevende dat zij honger
hadden, en geen brood in den winkel konden krijgen, aangezien de
winkelier afwezig was.
Dit laatste argument wilde de onderDirect. krachteloos maken, door
dadelijk brood, in de waterhuisjes verkrijgbaar te stellen, maar
dit scheen onvoldoende en ook zeker het verlangen niet der groote
menigte, die een dreigende houding schijnt te hebben aangenomen.
immers het gevolg was dat de Directeur (:de Adjt. Direct. was
inmiddels aan het gesticht gekomen:) besloot, toe te geven en het
brood geheel of gedeeltelijk te verstrekken, gaande de bevolking
reeds zoo ver, van vooruit te verkondigen dat zij den volgenden
morgen, en voortaan iederen avond en morgen een half N pond brood
moesten hebben, en hiermede liep het dien avond af.
De volgende morgen, weigerde de geheele mannelijke bevolking aan
den arbeid te gaan, zonder opnieuw een half pond brood te hebben
ontvangen, daar zij onderling zouden hebben afgesproken dat, de
eerste hunner welke naar het werk ging, zoude worden doodgeslagen
enz.
De Adjt. Direct. en Onder Direct. die de menigte tot reden wilde
brengen, en hen van hunne onbillijke eischen, zoo wel als de
onmagt, (waarom niet onwil?) der Direct. te overtuigen, werden
aanvankelijk mishandeld, dan toen er zich eenige gewapende
veteranen op het plein vertoonden, die de Kapt. Tonhauser
intusschen onder de wapens had doen komen, begon men zich van
stokken, bijzonder van de latten van het hek dat men afbrak te
voorzien, en zelfs een dreigende houding aantenemen, met dat
gevolg, dat de Directie andermaal toegaf, en aan het verlangen der
kolonisten voldeed, door hun op nieuw brood te verstrekken, waarna
deze naar den arbeid gingen, met te kennen geving nogthans van den
aanstaanden avond, en vervolgens altijd twee malen daags dezelfde
hoeveelheid brood te zullen vorderen.
Tot zoo verre het verhaal van het gebeurde mij door den Hr Kluvers
gedaan, des morgens omstreeks negen uren, en wel aan het derde
Etablissement, waar ik des avonds te voren laat van het 1e
Gesticht was aangekomen.
Na het vernemen dier zaak, mij, zoo ik geloof, wat de kolonisten
aangaat, wel eenigzints overdreven voorgedragen, begaf ik mij naar
het 2e Gesticht, aan den Adjt. Direct. zeggende, dat ik de verdere
leiding der zaak geheel op mijne rekening nam, dat wat er ook
gebeurde des avonds geen brood zoude worden verstrekt, dat tot dat
einde als eenen eersten maatregel zelfs geen brood hoegenaamd in
het gesticht mogt worden gebragt, en de Kapt. Tonhauser,
zonder eenig uitwendig vertoon van buitengewone maatregelen, zoude
hebben te zorgen dat eenige der sterkste en vertroutsten
Veteranen, ieder ogenblik tot mijnen dispositie moesten zijn, zoo
wel als ZWEdGestr: zelve, en des noods al de Militairen onder de
wapenen te brengen.
Deze afspraken gemaakt zijnde, ga ik omstreeks elf ure in het
Gesticht, begeef mij op de fabrijk zalen, de gewone logeer zalen,
en eindelijk in de zaal waar het eerst de wanorde was begonnen,
met het doel voor mij zelve, om door het voeren van kleine
gesprekken met, en het hooren hunner discoursen onderling, den
geest der kolonisten omtrent het gebeurde en hunne voornemens te
leeren kennen, dan zoo min door woorden als gebaarden of
bewegingen kon ik de minste schijn van onrust, ontevredenheid of
opgewondenheid bespeuren.
Eindelijk in de keuken der zaal van de Waal, waar de Kok
in tegenwoordigheid der kamerwachts, en nog een paar andere
kolonisten bezig was het middag eeten op te doen, gekomen zijnde,
sprak ik eerst over het eeten dat opgeschept werd, proefde dit en
vond hetzelve als gewoonlijk zeer goed, smakelijk toebereid, het
waren aardappelen met uitgebraden spek.
Al de aanwezigen, namelijk kolonisten, geenen enkelen ambtenaar
had ik mede genomen, alleen de zaalopziener was er bij
tegenwoordig, waren met mij van hetzelfde gevoelen, doch namen
deze gelegenheid waar om te zeggen dat dit nu alleen zoo goed was,
en wel gedurende de 3 a 4 dagen van mijn verblijf in de Kolonien,
terwijl het anders veel minder was, onder anderen hadden zij
vorige week drie achtereenvolgende dagen gortsoep gegeten, het
vleesch dat van de Ommerschans aankwam, maar vooral het
schapenvleesch van eigen schapen was slecht geweest enz: waarop ik
antwoordde, dat ik toch menigmaal in de Kolonien kwam, maar niet
alleen ik, maar nog meer de Direct. der Kolonien, en zelfs op
onderscheidene tijden de Leeden der P. C., en wij allen, toch
altijd redenen vonden van tevredenheid en zelden of nooit klagten
van de kolonisten vernamen, waartoe hun in redelijkheid altijd de
gelegenheid gegeven wordt; dat het vleesch niet altijd even vet
kon zijn enz; doch dat de hoeveelheid zoo wel van vleesch, als
spek, boter, aardappelen enz. enz. door de P.C. was bepaald, en ik
mij overtuigd hield dat dien overeenkomstig de verstrekkingen
plaats hadden; dat zij genoegzaam in de gelegenheid waren zich
daarvan op eene gepaste wijze te overtuigen, daar zij toch zelven
al de Artikelen niet alleen gingen ontvangen, bij het wegen
tegenwoordig waren, en eindelijk zelve het in bewaring namen en
zoo vervolgens.
Ook bij dit geheele onderhoud ontdekte ik niets onaangenaams,
hoewel hij, die men mij als een der ongemakkelijkste en welligt
als de aanvoerder van de vorige avond had aangewezen, daarbij
tegenwoordig was, en nu begreep ik het, tijd te zijn stellig iets
van hun aangaande het gebeurde, de vermoedelijke oorzaak, en zoo
mogelijk ook de verdere gevolgen te vernemen en deed dus eenige
vragen daartoe betrekkelijk.
De antwoorden kwamen neder op het volgende.
Door het ledig liggen in de zalen was het brood niet alleen
spoediger genuttigd dan gewoonlijk als wanneer er ’s avonds na de
werktijd doorgaans nog iets voorhanden is, maar ook konden zij die
nog eenig geld hadden (en dit zijn doorgaans de sterksten) geen
brood te koop krijgen; dat gaf aanleiding tot klagende, morrende
bedenkingen die zoo ligt onder de kolonisten opkomen, en kwamen op
het denkbeeld van de kok de helft van het brood te vragen, dat hij
reeds voor den volgenden morgen onder zijne bewaring had, met nog
geene andere bedoeling, dan zich den volgenden morgen met de
andere helft te vreden te houden; deze weigering van den kok, die
bij hun als oneerlijk bekend stond, maakte hunne driften gaande,
en hierop volgde hetgeen gebeurd is, en nagenoeg op dezelfde wijze
door deze, als door den Adjt. Direct. verhaald is.
Wat hunne verdere bedoeling voor den volgenden avond was, werd ik
niet gewaar, doch zeker lieten zij van geene slechte voornemens
blijken, terwijl ik de houding aannam als of de zaak geheel ten
einde was, echter te kennen gevende mijne afkeuring van de
toegeeflijkheid der Directie – vervolgens gedurende de maaltijd
mij in de bewuste zaal ophoudende, vond ik die geheele bevolking
rustig en bescheiden, en roemde men het eten van dezen middag, uit
al het welk ik voor mij zelve het besluit opmaakte, dat de
gemoederen niet zeer waren opgewonden geweest, immers nu reeds
merkelijk bedaard en er voor het vervolg wel niet veel te vreezen
zoude zijn.
Na het eten werd het gewone appel gehouden, waarna ieder weder als
altijd naar den arbeid ging, zoodat ik zonder het van den Direct.
te hebben gehoord, zeker niet van onaangenaamheden zou hebben
vernomen, ten zij nog van enkele bevreesde vrouwen.
Hierna ging ik mijne gewone werkzaamheden vervolgen, met voornemen
en belofte aan den Adjt.Direct., tegen den avond terug te komen,
zoo als ik deed omstreeks zes ure.
Toen gaande naar het 2e Etabl. ontmoete ik meerdere kolonisten van
den arbeid terugkeerende, met wien ik al weder een of ander
gesprek aanving, ten einde als ongezocht iets naders ten aanzien
der bestaande plans te vernemen, doch even vruchteloos; daarna
begaf ik mij in den winkel, zoo met het meergemeld oogmerk, als
ook om bij het verkopen van winkelwaren tegenwoordig te zijn, en
te vernemen of hiertegen ook klagten mogten bestaan, tot het
uitbrengen waarvan ik de kopers niet onduidelijk de gelegenheid
aanbood, zonder echter die uittelokken, hetwelk door mij altoos
als zeer verkeerd wordt beschouwd van welke zijde dit ook komen
moge.
Het gevolg hiervan was dan ook dat men aanmerking maakte op het
gewigt, daar de winkelier zulks deed in eenen hoek van den winkel
voor hun onzichtbaar, en ook dat de kopere gewigten voor eenige
dagen, door den lands eiker waren afgekeurd, volgens hun een
bewijs dat zij eenen korteren of langeren tijd, te weinig
ontvangen hadden, en eindelijk dat er voor eenige dagen even als
nu geen boter verkrijgbaar was.
Aangaande het eerste en ook andere heb ik hun gewezen op den
schaalhouder na bij den winkel aanwezig, terwijl bovendien de
gewigten en maten jaarlijks worden geëikt en de onbruikbare
vernietigd, als een bewijs dat natuurlijke slijting van het koper
gewigt moet worden veronderstelt, en er nu in alle geval goed
gewigt was.
Ten aanzien van de boter deed ik gevoelen, hoezeer het mogelijk
was er somtijds een enkel Artikel in den winkel kan ontbreken,
maar dat er dan toch altijd gelegenheid was om hun geld aan een
ander nuttig artikel te besteden, zoo als nu aan spek, haring en
Leidsche of Vriessche Kaas enz: met welke toespraak men dan ook
genoegen nam.
In dien tusschentijd was de geheele bevolking binnen gekomen, de
mannen en vrouwen ieder binnen de voor hun bestaande hekken en mij
dacht, dat dan nu wel haast de tijd zou gekomen zijn waarop zij
weder brood zouden vragen, ten gevolge dezer overweging was ik op
mijn hoede, en in mijne gedachten op alles voorbereid, dan eens
vertoonde ik mij, steeds alleen en zonder eenige bezorgdheid, zoo
min als zoogenaamde moed, of uitdaging tot wanorde te laten
blijken op het plijn, ook eenmaal, als wilde ik naar iemand
vragen, onder de mannen die wel binnen het hek, doch alle buiten
de zalen en op groote hopen te zamen stonden; tot dat eindelijk
omstreeks half acht, men mij kwam zeggen, ik was toen buiten het
Etablt., dat er eene buitengewone beweging onder de kolonisten
bespeurd werd, en welke boodschap onmiddelijk werdt gevolgd van
eene andere, dat de kolonisten mij wenschten te spreken,
ik liet hun zeggen dat zij daartoe spoedig in de gelegenheid
zouden worden gesteld, en begaf mij eenige minuten daarna binnen
het Gesticht, waarop mij eene hoop van misschien 15 of 20
kolonisten te gemoet kwam.
Al aanstonds begon ik met op eene even bedaarde als ernstige
wijze te beveelen, dat allen, met uitzondering van drie
hunner, zich onmiddelijk binnen het hek moesten begeven, waaraan
dan ook zonder tegenspreken werd voldaan: daar na vroeg ik aan de
overgeblevene, wat zij mij te zeggen hadden?
Het antwoord was dat zij geen voedsel genoeg bekwamen, dat eene
middag portie waarin weinig vleesch of met een oud pond brood
daags, onvoldoende waren om op te werken, dat zij somtijds flaauw
van den honger waren, en dus verlangden dagelijks een pond brood,
het zij in eens of des morgens en des avonds de helft daarvan te
ontvangen.
Mijn antwoord was spoedig gereed, namelijk dat hier aan in geen
geval kan worden voldaan; dat de directie daaromtrent bepalingen
had, waarvan zij niet kon of mogt afwijken; dat zij zich daarom
dezen morgen aan strafbaar pligtverzuim had schuldig gemaakt, en
zij zich in het vervolg daarvoor wel zoude wachten: maar dat
behalve dit alles, er ook geene reden van klagten te dien aanzien
bestonden, dat voor iemand die niet werken kan of wilde, het
bepaalde voldoende was, en voor hun die werkten er gelegenheid
was, zich van meerder voedsel te voorzien.
Zij wilden het tegendeel staande houden, tot dat ik na eenigen
tijd hierover te hebben gesproken, eindelijk verklaarde, dat dit
nu lang genoeg geduurd had, dat zij op niets meer konden rekenen,
dat ik echter hunne klagten, zoo wel als hun misdadig gedrag van
gisteren avond en dezen morgen ter kennis van de P. C. zoude
brengen, en hun nu beval naar binnen te gaan en zich rustig te
gedragen, waaraan onder het zeggen van Mijn Heer Uw Dienaar,
slaapt wel! onmiddelijk werd voldaan.
Gedurende dit onderhoud stonden hunne lastgevers te zamen aan de
opening of ingang van het hek te wachten, zeker verlangende den
uitslag der zending te vernemen: aanvankelijk was bij hunne
terugkomst alles stil, doch spoedig ging een algemeene kreet,
waarschijnlijk van afkeuring op, hetgeen mij later bleek, uit
afzonderlijke beledigende uitroepen die hoogst waarschijnlijk
tegen mij gerigt waren, maar die zonder verder gevolg blijvende,
ik ook als onopgemerkt aanhoorde.
Daarna scheidde zich de menigte langzamerhand, en ik begaf mij bij
den Adjt. Direct. die in zijne woning den afloop der zaak
afwachtte. Dezen avond en volgenden morgen scheen de rust
hersteld, en ik begaf mij tot voortzetting mijner Inspectie reize
naar Wateren.
(...)
Slechts twee dagen heb ik mij in de gewone koloniën opgehouden, om
dat en mijne eigene gezondheid en famielle betrekkingen in 's Hage
mijne spoedige terugreize scheenen te vorderen
(...)
Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De
strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als
feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via deze pagina de
nummers 58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken
bestaan uit:
deel 1: de eerste berichten | |
deel
2: zie boven |
|
deel 3: de omgeving in rep en roer | |
deel 4: veteranen zijn er klaar voor | |
deel 5: maatregelen permanente commissie | |
deel 6: C. Hulst neemt tijdelijk het beheer over | |
deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen | |
deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag | |
deel 9: dreigend ontslag zaalopziener Schaghen | |
tot slot: de afloop |