Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



De opstand van april 1840, deel 1. De eerste geluiden over de ongeregeldheden op 20 (2e Paasdag) en 21 april 1840 komen bij directeur Van Konijnenburg door een brief van adjunct Kluvers.


Op 23 april 1840 schrijft adjunct-directeur van het tweede gesticht Jacob Kluvers aan de directeur der koloniën. Die kopieert de brief (Copij N151) en stuurt hem door naar de permanente commissie. Het stuk bevindt zich bij de uitgaande post van 13 Mei 1840 bij agendapunt N5, invnr 502:


Veenhuizen den 23 April 1840

Mits dezen moet ik UwEd. onaangenaam verslag doen, van het voorgevallene met de binnen bevolking op maandag en dingsdag JL, en waarvan UwEd van den Heer Inspecteur mondeling reeds zal kennis zijn gegeven.

Maandag avond omstreeks 7 uren wierdt de kok van den zaalopziener de Waal gevraagd om het brood dat in de keuken tot den volgende morgen bestemd aannwezig was, toen hij dat brood goedwillig niet kon of wilde afgeven, zouden zij dit met geweld hebben willen vermeesteren, dan er bleef echter zoo veel tijd over dat de kok, daarvan aan den Zaalopziener kennis kon geven, de laatste antwoordde daarop dat dit niet kon gebeuren, dat het brood voor den anderen dag was bestemd, en zij zoo doende des anderen daags dan niet zouden hebben.

De kamerwacht van zaal N 4 genaamd Hoffeling antwoorde dadelijk daarop dat zij met de kok om vijf stuivers wilde wedden zij het aanstonds zoude hebben, en onmiddelijk riep hij Bakmeesters, en verdere bevolking der zaal, Kom jongens volg mij gijli hebt honger ik zal U het brood bezorgen.

De zaalopziener voor de geheele bevolking moetende zwichten, kon het niet keren of het brood wierd in de zaal gehaald.

Onder Directeur kreeg hiervan rapport die den Brigadier zond, om de kamerwacht aan het Bureau te roepen, maar deze voldeed niet aan die order, toen ging ook de Onder Directeur heen, met hen te zeggen, dat zij dit brood moesten laten blijven maar dat hij wel onmiddellijk hun in de gelegenheid zoude stellen, dat zij die wilden brood konden koopen, maar het antwoord was dat zij geen geld hadden om te kopen, en dus dit brood wilde hebben, Onder Directeur zowel als zaalopziener en Brigadier wierden overmand en de zaal uit gedrongen en het brood wierdt opgegeten.

Aanstonds daarna kwam ook den zaalopziener Schagen met den kolonist Lutselaar die in naam der bevolking van zaal n 1, 2 & 3 vroeg om de helft van het brood, dat door den OnderDirecteur wierd toegestaan, echter met de toezegging, dat zij moesten begrijpen hun portie voor den anderen dag op de helft verminderden en zoo kwam ik een half uur later met mijne vrouw van het 3de Gesticht te huis toen alles schijnbaar in rust was, na het luiden der laatste bel en toen  alles was gesloten, liet ik de zaalopziener der mannen komen, om de nodige maatregelen te nemen.

Zaalopziener Schagen voorzag nu geen verder onheil ook den Zaalopziener Visser kon geen stuiting vermoeden, omdat het brood daar was overgebleven voor den anderen dag, maar van de Waal vernam ik dat zij des morgens niet zouden uitgaan, alvorens op nieuw brood te hebben.

Ik overlegde en berade om dan de overige bevolking eerst te laten vertrekken, zonder zich te storen aan die onwillige zaal, en als dan daarna na bevind van zaken te handelen.

Maar des morgens was er algemeene conspiratie van alle zalen en allen weigerden om te werken of zij moesten eerst het geischte brood hebben eerst begon men hun het onbillijke en onmogelijke daarvan onder het oog te brengen en hun te vermanen tot plichtbetrachting, daar zij anders zelven hun lot zouden verminderen, maar dit vond niet de minste ingang en enkelden die het zouden gedaan hebben wierden bedreigd met den dood als zij er toe besloten, eene meerdere strenge toespraak verergerde de opgewondenheid en insubordonnatie, en allen van de Directie moesten al reeds grove en daadwerkelijke beledigingen ondergaan, en wierden genootzaakt buiten de hekken terug te keeren.

Ik ging toen bij den Heer Kapitein om einige Veteranen in het geweer te roepen wijl men niet konde weten, of zij ook tot grovere ondeugd zouden overgaan, maar zij bleven binnen de hekken met een geweldig gejoel en geschreeuw en haalden het latwerk omver op het vernemen der wapening van de Veteranen, om met de latten hen te willen in de weer stellen, op dit ogenblik toen personen en goederen meer onveilig wierden, besloot ik een einde te maken om het dreigend gevaar en gaf hun het rantsoen brood, hierop keerde de rust weder en zij gingen na het werk. en ofschoon de ondergeschiktheid en order niet volkomen is teruggekeerd blijft even wel het geheel steeds rustig en alles gaat weder zijn geregelde gang.

De kok van de Waal heb ik ook op het verlangen van het volk moeten laten vervangen, maar zij gaven ook redenen van ontrouw op die zich min of meer bevestigde.

Den kamerwacht Hoffeling N814 moet van hier, en hij heeft zelven aan den Heer Inspecteur om terug plaatsing na de Ommerschans verzocht, zoo moet ook verwijdert worden Lutselaar N630 van den Zaalopziener Schagen, die de grootste opruijers zijn en van de laatste heb ik zelfs zware beledigingen in dat ogenblik moeten verdragen. Mijn leven voornamelijk en ook die van anderen was daarbij in het uiterste gevaar.

De overplaatsing na de Ommerschans van de twee genoemde kolonisten zal hoop ik spoedig plaats hebben, wijl ik hun niet voor hun vertrek kan arresteren door hunne groote aanhang

Zie daar WelEd.Heer een uitgebreid verslag van het voorgevallene, dat nog meerder zouden uitgebreid kunnen worden, wanneer ook meerdere en kleinere zaken daartoe betrekkelijk wierden aangestipt maar het zal genoeg zijn voor volledig rapport.

De Adjunct Directeur
(Get) J Kluvers

Voor Copij Conform
De Directeur der Kolonieën
J Van Konijnenburg


Op 24 april 1840 stuurt de directeur de brief door en voegt er een korte eigen brief, met nummer N1099 aan toe. Ook die brief bevindt zich bij de uitgaande post van 13 Mei 1840 bij agendapunt N5, invnr 502:


Frederiksoord, den 24 April 1840.

Ik vind mij in de onaangename verpligting UwEdGeb hiernevens aan te bieden afschrift van eenen brief des Adjunct-Directeurs bij het 2e Gesticht te Veenhuizen van gisteren N151, houdende verslag van den op den 20 en 21 plaatsgehad hebbende ongeregeldheden van de mannen Kolonisten bij het vorderen van meer brood, waaromtrent de Heer Inspecteur, welke in loco was UwEdGeb nader verslag zal geven.

Ik ben met Zijne Edelgestrenge afgesproken om de belhamels, waaronder sommigen op eigen verzoek naar de Ommerschans te doen verplaatsen, hetgeen Maandag plaats hebben zal.

Ik, voor mij, geloof dat die overplaatsing telkens, van kwaadwilligen het gewenschte doel van meerdere ondergeschiktheid en een lijdzamer geest bij het 2e Gesticht niet zal uitwerken; doch daar ik morgen naar ’s-Hage zal overkomen, kan de verdere behandeling dezer belangrijke zaak beter bij monde worden afgedaan, waartoe ik Maandag de eer zal hebben mijne opwachting bij UwEdGeg te maken.

De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg


Over dit 'Paasoproer' wordt verhaald in De strafkolonie pagina 208-219. Eerder heb ik het als feuilleton geplaatst op Vele Handen, bereikbaar via deze pagina de nummers 58a tot en met 59f. De op deze pagina's geplaatste stukken bestaan uit:



deel 1: zie boven

deel 2: het verslag door inspecteur Visser

deel 3: de omgeving in rep en roer

deel 4: veteranen zijn er klaar voor

deel 5: maatregelen permanente commissie

deel 6: C. Hulst neemt tijdelijk het beheer over

deel 7: inspecteur Visser naar Veenhuizen

deel 8: adjunct-directeur Kluvers vreest ontslag

deel 9: dreigend ontslag zaalopziener Schaghen

tot slot: de afloop