Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Aan Zijne Excellentie den Luit. Gen. Baron van den Bosch enz.
enz.
Veenhuizen, 12 Mei 1837
Ik waag het zoo vrij te zijn Uwe Excellentie lastig te vallen met
de aanvrage om raad & inlichting; en verkeer in de hoop, dat
het niet ten Kwade moge worden geduid, daar ik in deze ook de tolk
van den Kerkeraad ben.
Sedert de Roomsch Katholijke Gemeente in het bezit is van een
orgel, wordt de begeerte daarnaar bij de Protestantsche Gemeente
natuurlijk meer levendig & sterk.
Maar hoe zal zij er aan komen? De Kerkeraad sprak daar over
onlangs opzettelijk.
De Gemeente zou zeker daar toe wel wat kunnen, & ook gaarne
willen bijdragen, maar zou toch altijd ondersteuning van elders
noodig hebben, indien immers het orgel eenigszins overeenkomstig
de behoefte & tevens naar het Kerkgebouw geschikt zoude zijn.
Zal men nu echt beproeven, wat wel uit den bestemde Gemeente zou
kunnen komen; & als dan pogingen aanwenden, om, wat dan nog
mogt ontbreken, van elders, & wel door de Permanente
Commissie, of haren invloed te bekomen? Of zou het voegzamer
geacht worden eenen anderen weg in te slaan?
Hoe veel zal Uwe Excellenties veel vermogende invloed kunnen te
weeg brengen! Hoe gaarne zullen wij dan ook derzelver raad &
inlichting vernemen, om er ons naar te gedragen!
Met de meest weegende hoogachting heb ik de eer te zijn
Van Uwe Excellentie
de Zeer Onderdanige Dienaar
K: van Rinteln
’s Gravenhage, den 2 Junij 1837
DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
Gelezen den brief van den Heer K. van Rinteln, Predikant
bij de Protestantsche Gemeente te Veenhuizen van den 12
dezer ll.
Besluit
daarop te antwoorden als volgt.
Op UWEd missive van den 12 Mei dezer ll., gerigt aan ons Medelid
den Baron van den Bosch, hebben wij de eer te antwoorden
dat er reeds vroeger ernstig op gedacht is om de Protestantsche
Gemeente te Veenhuizen van een orgel te voorzien, en dat
er zelfs reeds toezegging van eenige bijdragen te dien einde was
verkregen, doch dat men om de aanzienlijke kosten van de zaak
heeft moeten afzien,
weshalve wij, daar dit bezwaar thans evenzeer bestaat, van
gevoelen zijn dat het thans blijkens UWEd missive weder
opgewakkerd verlangen naar een orgel niet wel vervuld zal kunnen
worden,
waarom het ons intusschen voorkomt dat de Gemeente te ver kan ??,
daar zij boven zoo vele andere protestantsche Gemeenten, der ??
die geene orgel bezitten, het voorregt heeft dat aan hare
Godsdienst oefeningen door de muzijk van tijd tot tijd meer
luister en indruk kan worden gegeven.
De P.C.
De openbare godsdienst wordt bij enkele gelegenheden wel eens
veraangenaamd & opgeluisterd door kerkgezangen met, of zonder
begeleiding der instumenten, wij betreuren & missen ten deze
het vertrek van Schuurmans, schoon de waarnemend onderwijzer de
Braak hieromtrent niet weinig ijver en welwillendheid vertoont,
terwijl het zanggezelschap op het eerste gesticht, onder de
leiding van de ijvervollen & bekwamen Geraets, zich niet
alleen goed staande houdt, maar zelfs zoo in getal van sujetten,
als in bekwaamheid zichtbaar toeneemt.
De Gemeente blijft echter de behoefte gevoelen aan een geschikt
orgel, & hare begeerte daarnaar is zoo algemeen als billijk.
Het initiatief van het plan 'tot daarstelling van een orgel in
de Protestantsche kerk der kolonie te Veenhuizen' gaat uit van de
drie adjunct-directeuren van de drie gestichten (Jannes Poelman
van Veenhuizen-1, Jacob Kluvers van Veenhuizen-2 en Sikke Berends
Drijber van Veenhuizen-3). Zij geven opdracht aan de
bedelaarskolonist J.C. Schmidt, gevestigd in het tweede gesticht,
een orgel te bouwen volgens een begroting die zou zijn bijgevoegd
maar er nu niet meer bij zit.
Het mag maximaal 600 gulden kosten. Om dat geld bij elkaar te
krijgen zullen de drie adjunct-directeuren een intekenlijst laten
rondgaan in hun gesticht en zullen ze alle ambtenaren aanmoedigen
om een week salaris te doneren. Bij het tweede gesticht zal een
werkplaats worden ingericht waar de orgelmaker aan de slag kan.
Johan Christoffel Schmidt staat samen met zijn vader Johan
Pieter Schmidt (1743-1807) op deze site. Ze
waren gerenommeerde bouwers van nieuwe orgels en restaurateurs van
oudere orgels en worden daarvoor gevraagd in diverse plaatsen in
Nederland. Het laatste op die site genoemde werkstuk was in 1838
en daarna moet Johan Christoffel tot armoede zijn vervallen.
Hij wordt op 13 augustus 1839 vanuit Amsterdam
het bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnengebracht en staat
met nummer 64 in het bedelaarsregister toegang 0137.01 invnr 427,
klik
hier en vul rechtsonder het scannummer 11 in. Volgens
die inschrijving is hij:
Geboren 3 maart 1779
Geboorteplaats ik zag het eerst aan voor 'Girda', maar het
zou ook gewoon een onduidelijk geshreven Gouda kunnen zijn.
Geloof Gereformeerd
Lang 1 El 7 palm 3 duim 2 streek (omgerekend 1 meter 73
Haar rosachtig
Oogen blaauw
Neus ordinair (= gewoon)
Mond idem
Kin rond
Merkbare teekenen --
Hij wordt op 9 november 1839 overgeplaatst vanut de
Ommerschans naar het tweede gesticht te Veenhuizen en dan moet het
contact tussen dominee Van Rinteln en Schmidt over de mogelijke
bouw van een orgel hebben plaatsgevonden.
Johan Christoffel Schmidt wordt als bedelaar op 30 maart 1841
uit het bedelaarsgesticht ontslagen. Daarna komt hij nog een keer
het bedelaarsgesticht in. Opgenomen vanuit Steenwijk en dat ligt
zo dicht bij de koloniën dat het hoogstwaarschijnlijk een
vrijwillige opname is. Vermoedelijk is hij ziek, zwak en
misselijk. Hij komt aan op 8 juli 1845, en staat in het
bedelaarsregister toegang 0137.01 invnr 432, klik
hier en vul rechtsonder scannummer 36 in, Hij gaat 12
juli 1845 naar Veenhuizen en overlijdt daar op 25 maart
1846.