Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Frederiksoord, den 9 April 1832
Ik ben UwEdG nog verschuldigd mijn rapport over Veenhuizen,
alwaar ik in het laatst der vorige week geweest ben.
Met de gezondheid was het tamelijk wel gesteld.
Het getal pokzieken bij het 3e Gesticht neemt af; bij het
2e liggen er 20 aan deze ziekte; en het 1e Gesticht
is daarvan tot hiertoe nog bevrijd.
Het getal scabieusen in de kindergestichten verminderd mede, doch
in het 2e Gesticht, alwaar er gebrek aan de vereischte bijzondere
linnenpakken bestaat, om de lijders genoegzaam te kunnen
verschoonen, is het minder goed gesteld, waarover ik mede de
geneesheren en de Adjunct-Directeur gesproken heb.
De werkzaamheden worden krachtdadig voortgezet.
De houtpoting is afgeloopen, en hetgeen hieromtrent bij
het 1e Gesticht verrigt is, mag inzonderheid doelmatig en
goed genoemd worden.
De winterrogge staat overal schoon: geen stukken maken
daarop eenige uitzondering van belang.
Met het boekweitenland is men druk bezig, en ofschoon er
bij het 1e Gesticht niet veel nieuw veld gereed zal kunnen
komen, houd ik het daarvoor dat er bij hetzelve 50 morgen en bij
no.3 200 morgen bekwaam land in dit jaar met boekweit zal kunnen
worden verbouwd.
Ik ben in onderhandeling om, voorloopig, ruim 8 last boekweit te
verkoopen, waarvoor ik denk f 150,00 te zullen bekomen, en deze in
ruiling te geven voor rogge, welke bij de Gestichten no.2
en 3 benoodigd is.
Naar regen wordt er zeer verlangd, inzonderheid voor de bemeste
groenlanden en niet minder voor de vaart in de Kolonien,
kunnende men thans in het Etablissement no.1 volstrekt niet meer
varen, laat staan het vervoer van goederen van de Norgervaart te
water doen.
Zoo wel het transport van 150.000 lood hooi als van de menigte
aardappelen, die aangevoerd worden, moet per as, gedeeltelijk van
de Norgervaart en gedeeltelijk van de Haulerwijk,
geschieden en de kosten van het werk dat zulks vordert, zijn
inderdaad enorm.
Ik heb dan ook nog vrijheid moeten geven, tot aankoop van eenige
spannen paarden, om die voor zolang zelf te houden, dat goedkoper
zal uitkomen dan hiertoe paarden te huren, als welke, in dit
saizoen, een landbouwer van den omtrek zoo hoog benoodigd zijn.
Bij het 1e Gesticht zijn er op dit oogenblik 23 kalven,
van no.3 zal er eerstdaags eenige naar Wateren overgaan,
zoo wel als uit de gewone Kolonien.
Het vee ziet er best uit en geeft veel melk.
De ziekenzaal van het 2e Gesticht van het mannen
kwartier kan thans naar boven worden overgebragt.
Om het gebrek aan de noodige fournitures, evenwel, is het van
belang het ontslag van de bedelaars kolonisten zoo mogelijk te
bespoedigen dat ook, uit andere verschillende oorzaken, het geval
is met de weezen hetgeen ik dus de vrijheid neem UwEdG te
verzoeken.
De Onderdirecteur Kluvers is overgeplaatst naar het 1e
Gesticht, nadat Jan Broeke herwaarts gekomen is.
Krieger is als Onderdirecteur opgetreden, en alle verdere,
daarmee in verband staande, verplaatsingen zijn zonder eenige
moeijelijkheden ten uitvoer gebragt.
De zaalopziener van den Eijnde beschuldigd zijnde van
onzedelijken omgang te hebben gehad met zekere koloniste Meintje
de Hes tot zijne zaal behoorende, en welken in zwangeren
staat is, heb ik hem hiervoor onderhouden en, op grond dat zij hem
beschuldigd, gelijk meer andere kolonisten dit doen, en wijders,
van zijnen imborst, welke ons genoegzaam bekend is, en de wijze
waarop hij zich tracht te verontschuldigen, houd ik het daarvoor,
dat hij wel degelijk zich aan dat misdrijf heeft schuldig gemaakt,
en het is alzoo in de eerste plaats, noodzakelijk hem aan het
mannenkwartier over te plaatsen.
Zoo niet naar de Ommerschans te doen overgaan, terwijl het
nog beter was hem uit de dienst der Maatschappij te ontslaan bij
aldien hij naar wensch kan worden geremploijeerd.
Daar intusschen Rutte, te Ommerschans, mede niet
voldoet, heb ik de eer UwEdG voor te stellen, om deze te ontslaan,
en als arbeider naar Veenhuizen te doen terugkeren, nadat
van den Eijnde hem zal hebben geremplaceerd, en den sollicitant A.B.
Schagen, met zijne benoeming voor Veenhuizen, zal
zijn aangekomen.
Bij deze gelegenheid moet ik UwEdG nog vragen of en zo ja, op welk
eenen wijze genoemde zwangere koloniste, benevens de mans
kolonisten met welke zij, buiten den gemelde zaalopziener,
onzedelijke verkeering schijnt gehad te hebben, voor den Raad van
Tucht zoude behooren te regt staan, hetgeen mij uit het Reglement,
en om de toestand der beschuldigde en de afzondering van de Seije
niet zeker is.
De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg