Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Van Donderdag tot zaturdag te Veenhuizen geweest zijnde, zoo heb
ik de eer UWEdG. van mijne bevinding en werkzaamheden daar verslag
te doen.-
De bevolking blijft daar zeer gezond, met uitzondering van de
bedelaars-kolonisten, waarvan er tegenwoordig verscheidene aan
buikloop lijden en ook sterven.- De dokter vermeent, de oorzaak
daarvan aan onmatig gebruik van karnemelk te moeten toeschrijven,
welker gebruik derhalve zoo veel mogelijk gekeerd wordt.- De
aanwas van de zieken, echter, schijnt weêr tot staan te zijn
gekomen.
Het inwendige der gebouwen ziet er thans overal goed uit, nu ook in het 1e Gesticht de gebrekkige vloeren zijn hersteld.
De bedelaars-kolonisten, welke op de voordragt tot ontslag aan UWEdG. zijn opgegeven geworden, en hetzelve nog niet hebben bekomen, zijn zeer verlangend den uitslag daarvan te vernemen. Er bevinden zich onder dezelve nog eenige, welke tot de twee eerste cathegoriën van de voordragt behooren.
Het ware te wenschen, dat er spoedig aan de kinderen, die daar
toe zijn opgegeven, het verlof mogt kunnen worden gegeven, omdat
ook voor hen anders de tijd verloopt.-
Van de te veld staande gewassen heeft de rogge van de veelvuldige regens het minste geleden.- Dit gewas, geloof ik nog, dat bij den oogst zal toevallen. De haver staat over het algemeen vrij wel; de aardappelen daarentegen hebben veel geleden: verscheidene akkers of gedeelten derzelve, zijn geheel verwaterd, en sommige daarvan hebben zelfs eenige dagen blank gestaan.
Met de werkzaamheden voor den verbouw van rogge in het najaar,
gaat men goed voort, als ook met het opmaken van sloten en
greppen, en het aanmaken van eenige akkers of stukken nieuw land,
die daartoe bijzonder geschikt zijn en gelegen liggen.-
Te bejammeren is het, dat men reeds nu bij het 2e en 3e Gesticht
op niet meer dan voor 62 Morgen rogge, mest kan rekenen tegen den
eigenlijke zaaitijden.-
De schaarsheid van de weide, door dien het oud groenland
gedeeltelijk drasch heeft gelegen, is een van de oorzaken, waarom
de geauthoriseerde aankoop van vee nog niet wel heeft kunnen
geschieden. Bij aanhoudende droogte, die wij thans sedert eene
week gehad hebben, is hierin nog verbetering te verwachten.
De nieuwe aangekochte schapen bevallen op den duur bijzonder wel;
slechts 4 zijn tot hiertoe daarvan gestorven, dat, de togt die zij
gedaan hebben in aanmerking genomen, zeer gering is. In deze week
denk ik wederom 300 stuks te doen aankoopen.
De turfgraverij is mij best bevallen. 560 dagwerken, waarvan de meeste van vriesche maat, en dus circa 600 dagwerk van de Smildinger maat, is er gestoken, en met het ringen gaat men druk voort, hetgeen dan ook volstrekt geen uitstel lijden kan, waarom ik mij verpligt gerekend heb toe te staan, dat hiertoe ook nog eenige vreemde werklieden worden gebruikt.- Uit hoofde van het ontslag van vele turfwerkers, heeft er met eigen volk niet meer dan 210 dagwerk kunnen worden gestoken, zoo dat er 350 door vreemden is bewerkt, welke plus minus ƒ 2500.-- kosten zal. Aangezien nog tot kort aan den winter van de oude turf zal kunnen worden gebrand, stel ik, dat 360 dagwerk voor eigen verbruik zal moeten blijven bewaard, zoo dat er 200 ter verkoop voorhanden is, die waarschijnlijk voor ƒ 8000.-- zal kunnen worden verkocht, en waartoe ik tijdelijk de beste gelegenheid zal trachten op te sporen.
Ik had, hiervoren van den landbouw sprekende, nog moeten melden, dat van de verbouw van boekweit op veengrond dezen zomer niets meer komen kan, daar de zaaitijd niet alleen verstreken, maar in de eerste 8 dagen de grond niet zal te branden zijn, zoo dat de arbeid hiertoe aan 150 morgen verrigt, is te vergeefs geweest. Van de boekweit van 1829, die voor een groot gedeelte dezen winter, door gebrek aan hooi, heeft moeten worden vervoerd aan de koeijen, heeft men bij het 2e en 3e gesticht nog 200 Mud tegen den aanzienlijken prijs van ƒ 5.20 kunnen verkoopen, blijvende nu zoo wel dáár als bij het 1e gesticht nog 100 Mud ten gebruike voor de bevolking of voor de bezaaijing in 1831 over.
Aangaande de nieuwe begraafplaats kan ik UWEdG. thans nog melden,
dat, men dezelve eerst tegen de grenzen van den grond van het 1e
gesticht hebbende willen leggen, wanneer een gedeelte te laag van
oppervlakte zoude zijn geweest, en waarvan men dus is
teruggekomen, slechts de scheidingssloot gezegd kan worden,
noodeloos te zijn uitgegraven, met betrekking tot de begraafplaats
namelijk; welk eind sloots, echter, naauwelijks 20 roeden lengte
heeft en bovendien voor de afwatering en de scheiding meer dan
noodig was.-
UWEdG. missive en dispositie van 9 Julij N 2 en 22 zijn aan de
betrokkene personen medegedeeld.
Met terugzending van het verzoekschrift, bij UWEdG. dispositie
van 3 dezer N9 ontvangen, moet ik UWEdG. mededeelen, dat E. M.
Pronk wél een oppassende en voor den arbeid geschikte persoon is,
even als Dirkje Geurs een onbesproken meisje; doch dat overigens
beide nog te jong zijn, om een huwelijk tusschen die beiden
bevorderlijk te wezen; behalve dat het meisje eerst kortlangs uit
het bedelaars gesticht in dat van kinderen is overgeplaatst
geworden, en dat het niet in het belang der Maatschappij ligt om
de arbeiders huisgezinnen zoo zeer, zonder noodzaak, te
vermenigvuldigen, waarom ik UWEDG niet adviseren kan tot de
inwilliging van het onderhavige verzoek.
Met leedwezen moet ik UWEDG bekend maken, dat op den 11 Julij des
zondags zijn verdronken twee kinderen, met name Margaretha Boelens
en Johanna Jansen N 1500 en 543, oud 15 en 12 jaren, van
Groningen, in het verleden jaar aangekomen, dewelke naar het 2e
Gesticht gegaan waren, om daar eenen bekende te gaan bezoeken, en,
in plaats van den gewonen weg, langs de roomsche kerk, over den
sloot waren gegaan, waar de overval(?) gelegen is, en van den
plank geraakt zijn en spoedig verdronken en weggestroomd.- Een
jong kind van den veldwachter Hoeboer dat zulks zag, liep naar
huis, doch toen die veldwachter was aangekomen, waren zij reeds
verdronken.- Men zou hier kunnen zeggen, dat die plank daar
overtollig is, althans, voor het gevaar, beter ware weggelaten,
doch van de andere zijde is het voor de hoevenaars van belang, dat
zij spoedig over den sloot kunnen, die hun land in tweeën scheidt,
en zou het daarom beter zijn, dat over zulke sloten draaivonders
met leuningen gelegd konden worden.
Wijders zijn kortelings overleden, als op den 8 dezer maand de
winkelier bij het 1e gesticht A. le Clerq, en op den 11 de Zaal
opziener bij het 2e gesticht met name George Frederik Schabel, in
welker vervanging dus behoort te worden voorzien.
Wat de eerstgenoemde aangaat zoo heeft zijne nagelatene vrouw
verzocht ten allerspoedigste te mogen worden ontslagen, hetgeen ik
gemeend heb te kunnen toestaan, door den winkel voorloopig aan den
Magazijnmeester G.A. Brand toe te vertrouwen. Deze persoon, heeft,
zoo ik meen, steeds bijzondere tevredenheid gegeven, en is sedert
de bevolking van het gesticht in dienst.- De winkel bij het 1e
gesticht is van de minste uitgebreidheid, om dat het eigenlijke
snoepen van de kinderen hier zoo veel mogelijk wordt tegengegaan,
en hun zakgeld op eene betere wijze besteed.- Bij aldien,
derhalve, bij UWEDG even weinig Zwarigheid wordt gevonden in de
vereeniging van de betrekkingen van Winkelier en Magazijnmeester,
als ik daarin zie, dan zoude men, in het onderhavige geval,
daarvan het best een proeve kunnen nemen, en voor de Maatschappij
eene aanmerkelijke som s’Jaars besparen.- Thans heeft een
magazijnmeester ƒ 6.- s’Weeks en een Winkelier ƒ 7.-, behalve dat
gedeelte, hetwelk hij zich van de winst op den winkel mocht
eigenen, of hem wettelijk toegekend is.
De Winkelwaren van vreemden oorsprong, namelijk, worden 10 pct
duurder verkocht dan ze den winkelier worden aangerekend, ter
goedmaking van verliezen door inwegen als anderszins, met
bepaling, dat een tiende van hetgeen door den winkelier
als winst wordt afgedragen hem zal worden te goed gedaan.-
Hier omtrent echter schijnen verschillende opvattingen te bestaan,
Bij het 1e gesticht meent men, dat de winkelier ongehouden is, om
van de 10 pct meer dan 5 af te dragen; bij het 2e en 3e zijn de
afdragten mede ongeveer zoo veel geweest, ofschoon men hier van
gevoelen is, dat hij de geheele winst behoort aftegeven, en bij de
Ommerschans heeft de winkel tot hier toe weinig van de bedoelde
winst opgebragt en bestaat bovendien verkeerdheid met betrekking
tot het tarief van verkoop, waarover ik UWEDG nader onderhouden
zal.
Naardien het mij voorkomt, dat de uitslijting tegen eene
verhooging van 5 pct reeds voldoende is ter dekking van de
verliezen, zoo zoude ik van oordeel zijn, dat de goederen van
vreemden oorsprong den winkelier 5 pct hooger moesten worden
aangerekend dan tot hier toe plaats had, met toekenning aan
denzelven van hetgeen hij, bij eene behoorlijke bediening en
behandeling van den winkel, van de overige 5 pct mogt overhouden,
en wanneer UWEDG hierin met mij konden instemmen, dan zou het
tractement van den Magazijnmeester en winkelier Brandt kunnen
bepaald worden op ƒ 7.- ’s Weeks, met de winst van de 5 pct
overgehouden.
Mogten UWEDG daarentegen die posten volstrekt afgescheiden willen
houden, dan zou ik UWEDG daaromtrent andere voorstellen wenschen
te doen, waarmede ik thans nog meen te kunnen achterblijven.
Voor den overleden opziener Schabel stel ik UWEDG voor den
Veteraan Luimers, tegenwoordig 2e assistent van den
Boekhouder van Marle, op een tractement van ƒ 3.- ’s weeks, welke
als zoodanig weinig voldoet en door zekeren, laatst van de
Ommerschans overgekomen, invalide bedelaars-kolonist gevoeglijk
zoude kunnen worden vervangen.- Schabel, die maar één zaal
onder zich heeft gehad, had maar ƒ 2.- salaris; Luimers,
die hem vervangen zou, heeft als assistent ƒ 3.- genoten, die hem
dienen gelaten te worden, maar den bedelaars-kolonist, die Luimers
vervangen zou, behoeft niet meer dan ƒ 2.- te worden toegelegd, en
waarvan nog ƒ 1.75 tot storting in de fondsen strekt en slechts 25
centen voor oververdiensten, van welke hem maar een derde gedeelte
wordt te goed geschreven.-
Het………