Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



6 februari  1829: De directeur doet verslag van de stand van zaken te Veenhuizen

Net als in januari schrijft directeur der koloniën Wouter Visser ook op 6 februari 1829 een verslag van zijn bezoek aan Veenhuizen, invnr 95. Men heeft zich geheel met de turf misrekend waardoor dat nu van buiten moet worden ingevoerd:


Aangaande mijne bevinding dezer dagen te Veenhuizen, heb ik de eer de Permanente Kommissie het volgende te berigten:

1e betrekkelijk de gezondheid der kolonisten, deze was aan het 1ste iets minder gunstig dan sedert een geruime tijd, zoo dat de bevolking der ziekenzaal aanmerkelijk was toegenomen, doch bestond de ziekte bij een groot gedeelte derzelven in uitwendige gebreken, aan handen en voeten, en slegts weinige met dezelfde kwalen als die aan het 3e Etablissement, en was het getal der overledenen in de verlopen week 2.

Aan het 2e Etablissement was ten deezen aanzien geen verandering, het getal der minder aanzienelijke zieken zelfs, was door de koude niet vermeerderd, ook zijn daar in de beide laatste weken geene menschen gestorven; eindelijk in het 3e gesticht schijnt de ziekte te bedaren, immers wordt het getal der stervende dagelijks minder.

Zo als de Permanente Kommissie uit de Hospitaalstaten van dat Etablissement en bepaaldelijk uit de hierbijgevoegde van den 26 Januarij tot 1 Februarij zal ontwaren.
Op het uitgedrukt verlangen van Doctor Sassen zijn in de ziekenzaal ijzere plaaten van een aanmerkelijke grootte onder de kagchels gelegd, waardoor het den kinderen gemakkelijker gemaakt is de voeten te verwarremen hetgeen door ZijnEd van veel belang geacht wordt te zijn.

2e de voeding, deze was als naar gewoonte, en dus bij de Permanente Kommissie bekend, ook het brood gelijk aan het laatste haar gezonden;

3e kleeding, volgens uitdrukkelijke verklaring der Heeren Adj. en Onder Direkt. zijn de kolonisten van alles volgens de bepalingen voorzien, en heb ik in de Magazijnen en fabriek aan het 2e en 3e Etablissement eene aanzienlijke partij wol, vlas, voerlaken enz. in voorraad gevonden, terwijl ik den Heer Poelman eenen autho. tot aankoop van 1000 Ned. Ellen linnen heb verstrekt;

4e verwarming, ook hier aan heeft het naar alle getuigenissen van Geempl., Bed., Kol. en weezen, die ik daarna opzettelijk heb gevraagd niet ontbroken, en ontbreekt hieraan dus nu ook niet.
Intusschen heeft men zich ten aanzien van de voorhande droge turf, en de mogelijke behoefte geheel misrekend, en was den voorraad in het laatst der gepasseerde maand geheel gebruikt, zoo dat men genoodzaakt is, dagelijks van de Norgervaart, en Haulerwijk met sleeden en wagens voor het tegenwoordig gebruik niet alleen, maar ook een voorraad van een of twee maanden aantevoeren, tot dat de in groote hoeveelheid gestoken doch niet genoegzaam droge turf in onze veenen, bruikbaar zal geworden zijn.

5e de zindelijkheid, deeze was volkomen bewaard en heeft het uiterlijk aanzien der zalen weinig verschil met dat van den zomer.

6e het water in het 3e Etablissement, dit wordt door de drie zuivering kuipen voor het geheele Gesticht gezuiverd, mits men dezelve nagt en dag laat werken, zoo dat die werktuigen volkomen voldoen.
Intusschen geloof ik dat het op den duur noodig zal zijn, om in ieder twee zaalen, eene kuip, dus zes per Etablissement, te plaatsen waar door dan ook het geloop van de eene zaal in de andere zal ophouden.

7e de veldarbeid, deze was natuurlijk geheel gestaakt, tenzij men het dorschen der boekweit daar onder rekenen, dat wordt nu sterk doorgezet, en zal welhaast zijn afgelopen.

8e het vee is in goede staat en heeft niets geleden.

9e de winterrogge, ook deze heeft niets geleden, doch kan daarvan nog weinig worden gezegd, wijl dikwijls de volgende maanden bij afwisseling vorst en dooij, weder schadelijk voor dezelve zijn kunnen.