Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Terwijl ik de eer heb aangaande mijne bevinding te Veenh. het
volgende te rapporteren:
1e de gezondheid, deze was in het 1e en 2e
Etablissement als naar gewoonte gunstig; in het 3e daarentegen
zijn nog veele zieken en zwakke kinderen, hoewel het getal der
stervende blijft verminderen; zijnde van den 1e tot den 8e Jan.
slegts twee overleden.
2e het voedsel, heeft geene verandering ondergaan,
wordt steeds behoorluk toebereid, is dus bij de Perm. Komm. als
voldoende en doelmatig bekend, en worden geene klagten zoo min bij
wezen als bedelaars daartegen vernomen.
3e de kleeding, hiervan zijn alle kolonisten
behoorlijk voorzien, en is bovendien vlas en wol, zoo wel als
linnen en voerlaken in de fabrieken en magazijnen voorhanden.
4e zindelijkheid, deeze is in alle Gestichten maar
vooral in het 1e nog volkomener als in den zomer, en dus beter dan
in andere wintertijden; alleen om het 3e Gesticht of voor de
huizen der buitenbewooners, bijzonder voor het magazijn, scheen
mij toe dat bij open weeder eene groote morsigheid moet bestaan;
men schrijft dit toe aan den aard der gronden, en hoewel ik dit
niet geheel wil ontkennen, komt het mij voor dat, met gepaste
maatregelen en voorzorgen, die ik nu heb aangewezen, dit wel
eenigzints had kunnen worden voorgekomen.
5e het onderwijs, dit wordt zoo immer, thans met
vlijt, gegeven en ontvangen, onophoudelijk zijn de scholen vol
kinderen; en daar die aan het 1e gesticht te klein geoordeeld is,
zal nu dadelijk nog een gedeelte van eene binnenzaal tot
uitbreiding daar van worden ingeruimd.
6e de landbouw, hoewel de rogge bevroren en een
weinig met sneeuw bedekt was, was het niet moeijelijk te zien dat
die thans zeer goed staat; en daar de doelmatig aangebragte
greppen en waterlozingen, vooral aan het 1e Etablissement ons
bijna tegen elke overvloed van water verzekeren, is het niet
twijfelachtig of deeze zal goed door de winter komen. Het getal
der bezaaide morgens was door den Heer Poelman tot mijn
genoegen op 120 gebragt, daar de Heer Drijber nog niet
meer dan 90 heeft kunnen in de grond krijgen, ZijnEd. is
intusschen gereed om bij eerstkomend open weeder dit tot 100 te
brengen.
7e het vee, dit bevindt zich zoowel aan het een als
ander Gesticht in volmaakte staat van gezondheid.
8e de werkzaamheden, deeze bestaan bij open weder
in het ploegen van gronden, voor de aanstaande zomer, of om die nu
nog alleen met bremzaad te bezaaijen; indien de vorst aanhoud, zal
men daarvan gebruik maken, om de veenboekweit te dorschen.
Voorts vermeen ik nog ter kennis van de Perm. Komm. te moeten
brengen, dat zekere bed. kolonist Hendrik Veres, zich niet
heeft ontzien om den wijkmeester Hagedoorn op een
verraderlijke wijze een slag op het hoofd toetebrengen,
waaromtrent de omstandigheden, die voor, daarbij en daarna hebben
plaatsgehad, in nevensgaanden brief van den Ond.dir. Kluver, die
ik op mijne reijs derwaards ontving, nader zijn opgegeven, en
waaraan ik de vrijheid neem, mij te gedragen, als hebbende niets
naders dienaangaande kunnen vernemen, dan alleeen nog dit, dat hij
door alle andere kolonisten die met hem dezelfde zaal bewonen
gevreesd wordt.
Terwijl ik ten slotte van gevoelen ben geweest, dat zodanige
misdaad ter kennis van de publieke authoriteit moest worden
gebragt, waaraan dan ook is voldaan.
Verder heb ik met den Heer Sassen gesproken over den
persoon waarover de Heer Nieuwenhuis in zijne hierbij
teruggaanden brief schrijft; en ZijnEd. door den inhoud des briefs
zelve van de meerdere of mindere geschiktheid van dien man voor
eenige betrekking te Veenh. laten oordeelen; met dat gevolg dat de
Heer Sassen, wanneer het ter zijner keuze wordt gesteld,
die man liever niet dan al wenscht geplaatst te zien.