Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



Februari 1826 wordt opgetreden tegen de zomaar in Veenhuizen opduikende groepen die de gestichten ingelaten willen worden


Eerder, op 28 april 1825, invnr 73, vraagt de directeur zich af wat hij moet doen met zomaar opduikende kolonisten, die niet bij hem aangekondigd zijn:


Daar er van tijd tot tijd arbeiders huisgezinnen te Veenhuizen aankomen, waarvan ik mij niet herinner door de Permanente Kommissie te zijn verwittigt;
zoo neem ik de vrijheid haar te verzoeken mij wel te willen berigten hoedanig voortaan in het algemeen met zulke huisgezinnen te handelen;
namentlijk of dezelve op vertoon van een behoorlijke geleide brief aan de Direktie kunnen worden aangenomen en gekleed?

Of dat daar mede behoord te worden getardeerd, tot ik na mijnen deswegen gedane aanvraag, door de Permanen­te Kommissie daartoe speciaal zal zijn geauthoriseerd?

Ik neem de vrijheid aantemerken dat dit laatste dikwijls ongelegenheden zoude kunnen veroorza­ken.

In zijn brief van 20 februari 1826, invnr 77, refereert de directeur aan 'vroegere ontvangene beveelen'. Dat zal het antwoord van de permanente commissie op de hierboven afgedrukte brief zijn. Die bevelen heb ik niet gezien, maar de strekking wordt duidelijk uit wat de directeur schrijft:


Frederiksoord, den 20 februarij 1826

Zoo op het ogenblik dat ik gereed sta naar Veenhuizen te vertrekken ontvang ik de stukken, welke ik kortheidshalve alle in originali hier nevens de Permanente Kommissie doe toekomen.

Naar aanleiding van vroegere ontvangene beveelen zullen die menschen niet te Veenhuizen worden gevestigt alvorens daar toe auth van de Perm. Komm. te hebben bekomen.

Den kommissaris van politie die het transport begeleid zal ik intusschen de O.S. als de plaats waar bedelaars worden opgenomen, aanwijzen; of hem proponieren te Veenhuizen gedurende drie of vier dagen te wagten tot dat ik antwoord van de Perm. Komm. zal hebben ontvangen. & Daarbij misschien tot de innamen der bewuste personen geautoriseerd worden; aangenaam zal het mij derh. wezen de intentie der PK te ontvangen

Ook van Delft is gisteren hier een diergelijk transport aangekomen voor Veenhuizen bestemd; ik heb de geleiders de weg naar de O.S. doen neemen al waar dezen als bedelaars zullen worden opgenomen & op het gewoon kontingent van Zuid Holland geimputeerd.


Op de brief is genoteerd dat de permanente commissie de directeur antwoordt op 23 februari 1826 met brief N1062 en dat zij de gouverneur van Zuid-Holland schrijft op 24 februari met brief N1070. Het gaat verder met een brief van de directeur als hij terug is uit Veenhuizen, op 24 februari 1826, ook invnr 77:


Bij den mijnen dd 20 dezer N 53A had ik de eer ter kennis van de Permanente Kommissie te brengen dat te Veenhuizen waren aangekomen 37 personen uit Leiden, doch dat dezelve zonder hare nadere authorisatie in geene der etablissementen zouden worden gevestigt, thans diene tot nader berigt dienaangaande dat dit transport werkelijk is afgewezen en den geleider die menschen in het schip waar mede zij waren aangekomen, houd gehuisvest met uitzondering eener vrouw die weinige ogenblikken na haar aankomst te Veenhuizen is bevallen; de geleider wagt nadere beveelen van zijn superieuren of van ons de vrijheid zijn transport aan de direktie te Veenhuizen over te geven. Spoedig hoop ik bepaalde instructies te ontvangen voor mijn verder in dezen te houden gedrag.


Dit is voortaan het beleid. Bijvoorbeeld schrijft de directeur op 25 mei 1826, invnr 78 over een transport uit Dirksland:


Eindelijk heb ik de eer der Permanente Kommissie te informeeren, dat door de Heer Burgemeester van Dirksland naar Veenhuizen is opgezon­den het huisgezin van Arie Gideon, sterk drie hoofden,
doch dat de Direktie van de aankomst van dit huisgezin geen kennis dragende hetzelve door haar niet is aangenomen;
de geleider heeft zich daar op bij mij vervoegd; dan al mede van de afzending van genoemde huisgezin door de Permanente Kommissie niet geinformeerd zijnde, is hij ook door mij afgewezen.