Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Daar thans meer dan naar gewoonte bedelaars te O/Schans worden
aangebragt, is de bevolking aldaar tot eene hoogte gestegen dat de
overplaatsing van een gedeelte derzelven naar Veenhuizen
noodzakelijk maakt; bij mijn verblijf dezer dagen aldaar, wilde ik
daar toe reeds dadelijk order geven, dan de Heer Harloff
observeerde, mij, dat indien er weder als verleden jaar de
bekwaamste of tot den veldarbeid geschikste menschen wierden
overgebragt, de Ommerschans dan spoedig alleen door kinderen en
gebrekkigen zouden worden bewoond, en het alzoo niet wel mogelijk
zoude blijven de veldarbeid behoorlijk en ter bekwamer tijd te
verrigten.
Deze bedenking mij niet ongegrond voorkomende, heb ik de bevolking
zoo als die thans is zamengesteld, meer opzettelijk nagegaan, en
wierd daar bij overtuigd, dat reeds 4 volle zalen door kinderen,
welke de hulp van moeders behoeven, en dus met deze, worden
bewoond; behalve dat zich nog een aantal kleine van de moeders
afgescheiden voorwerpen zich daar bevinden.
Voorts is mij gebleken dat onder de nu aankomende veele familiën,
dat is man met vrouw en kinderen zich bevinden, waar van naar de
inrichting der O/Schans alleen de man, afgescheiden van de vrouw,
voor zich kan werken en in zijn behoefte voorzien; terwijl bijna
al de overige door de Maatschappij uit het reservefonds
moeten worden onderhouden.
Daar nu al verder de Permanente Kommissie heeft gelieven goed te
keuren mijn voorstel, om de huisgezinnen-bedelaars uit Leiden
abusievelijk te Veenhuizen aangekomen, in afzonderlijke wooningen
bij een te vestigen; schijnt het mij niet ondoelmatig, ook onder
de bedelaars welke van de O/Schans naar Veenhuizen zullen moeten
worden overgebragt, dezulken te begrijpen, welke gehuwd zijn, en
die man, vrouw en kinderen tezamengevoegd een huisgezin uitmaken,
dat gezamentlijk als de arbeiders, zoude kunnen worden geacht in
staat te zijn voor derzelfs onderhoud te kunnen zorgen.
De zwarigheid welke misschien hier in kan gelegen zijn, is, dat
zoodanige huisgezinnen in eene aparte woning geplaatst,
gezamentlijk welligt meer huisraad zouden behoeven, dan wanneer
zij afzonderlijk in de zalen wierden gevestigd, dan ik geloof dat
wanneer dit juist wordt berekend, het geen aanmerkelijk verschil
zal opleveren.
Ten gevolge van dit een en ander dus, neem ik de vrijheid de
Permanente Kommissie voortestellen weder een aantal van
tweehonderd hoofden uit het Bedelaars Et te O/Schans naar dat van
Veenhuizen over te doen brengen, en daar onder te begrijpen eenige
geschikte mannen met hun wettige vrouwen en kinderen, en dezelve
te Veenhuizen als famillien te doen woonen in de buitenwooningen
van het 2e Etablissement, aan een afzonderlijke zijde, en daartoe
desnoods huisgezinnen van het 2e naar het 3e Etabl: te doen
overgaan.
Aangenaam zal het mij wezen hieromtrent het besluit der Permanente
Kommissie te mogen verneemen, met zoodanige nadere bepalingen, als
zij zal vermeenen te moeten voorschrijven.
Eindelijk vind ik mij verpligt aan de attentie der Perm Kommissie
te adresserendat onder de bedelaars welke gedurende de laatste
dagen te Ommerschans zijn aangebragt, veele huisgezinnen zich
bevinden, waarvan de meeste met een aantal kleine kinderen zijn
bezwaard, en dus verre afzijn van voor den veldarbeid geschikt te
wezen.