Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Wij ondergeteekenden Antoni Baron Sloet van Oldruitenborgh
woonachtig te s' Gravenhage en Allard Philip Reinier Carel Baron
van der Borgh van Verwolde, nomine uxoris Philippina Johanna
Helena Wilhelmina Baronesse Sloet op den huize Verwolde woonachtig
verklaren voor zich en onder nadere goedkeuring des Heeren:
Coenraad Willem baron Sloet van Tweenijenhuizen,
Boldewijn Reint Wolter Baron Sloet van Hagensdorp,
Gustaaf Willem Baron van Imhoff nomine uxoris Anna Judith
Baronesse Sloet,
Borghard Fredrik Willem Baron van Westerholt van Hakfort, nomine
uxoris Katharina Conradina baronesse Sloet,
als tezamen eigenaren van het Leekster en Zevenhuizinger Hoofddiep
of vroeger tusschen de eigenaren van Terheil en Nijenoort
mandeelige vaart, daartoe behoorende sluizen, molens,
bij deze aan de Maatschappij van Weldadigheid toe te staan en te
accorderen om het door de Maatschappij op te leggen vaarwater van
Veenhuizen door te graven tot in gemelde hoofddiep, of zoodane
wijk derzelve, als bij oculaire inspectie door gemagtigden der
Maatschappij ter eenre en van de contractanten ter andere zijde
onderling zal worden overeengekomen, zullende deze rigting echter
zoo kort mogelijk langs het perceel hoogveen aldaar liggende tot
aan Zwartdijkster Schans op de Jonkerwijk en het dennenbosje
genomen en tot in Drenthe doorgegraven worden,
voorts hetzelve in bevaarbare staat te houden en met de aan te
leggen vaart van Veenhuizen zonder bezwaar der contractanten der
andere zijde te vereenigen,
voorts om voor altijd onverhinderd de turf en alle andere
goederen en producten uit Drenthe, Vriesland of van elders komende
op dit vaarwater door de vaarten en valaten van Zevenhuizen en de
Leek te mogen vervoeren, en daaromtrent die regten en voordeelen
te genieten, welke door Contractanten ter andere zijde, volgens
bestaande wetten en contracten geleverd kunnen worden en bij het
toestaan van inlating, gebruikelijk zijn.
En zulks op de navolgende conditiën en voorwaarden:
1e. dat van de op- en af te voren turf en andere goederen
aan de eigenaren der opgemelde vaart en valaten en molens zal
worden betaald, dezelfde verlaat-, sluis-, klap- en molengelden,
en wat dies meer zij, als bij tarief bepaald en aldaar
gebruikelijk is, zonder meer;
2e. dat de verlenging van de hierboven bedoelde wijk of
vaart, tot en in Drenthe op dezelfde wijdte en diepte zal moeten
geschieden als het overige der vaart of wijk, ten koste der
Maatschappij, ten wiens private laste den eersten aanleg en het
onderhouden in dien staat, voor zooverre door haar aangelegd,
verblijven zal;
3e. dat de Maatschappij de rijweg gaande bij langs gemelde
wijk of vaart zal moeten verlengen en voor zoo ver dit
plaatsvindt, ook deze verlenging in gelijken staat met de verdere
rijweg zal moeten onderhouden;
4e. dat de Maatschappij verpligt zal zijn de gronden tot
de voorschreven verlenging der vaart en weg gebruikt wordende,
naar billijkheid te voldoen naar waardeering door twee van
weerskanten te benoemen personen met magt van adsumtie van een
derden;
5e. de eigenaren van de hoofdvaart hiervoren omschreven,
bedingen vrij en onbezwaard de afvoer van alle hare veenen en
verdere producten langs die vaart en wijken, zoo verre die door de
Maatschappij op hun grond wordt doorgegraven, zonder daarvoor of
uit eenige andere hoofde aan eenig bezwaar van sluis- of
klapgelden of onder wat naam ook onderhevig te zijn.
Voorts reserveren dezelve zich de faculteit om daarin en daarop te
mogen doen aanleggen en corresponderen zoodanige vaarten of wijken
als zij noodig zullen vinden, bezonder tot afvoer der veenen van
het zoogenaamde Zevenhuister hooge en Steenbergerveen als
andersins en dat door deze schikking aan geen andere anterieure
contracten gederoyeerd, of aan Contractanten ten andere zijde de
magt of gelegenheid ontnomen worde, tot het accorderen van
zoodanige andere schikkingen als zij in hun belang dienstig vinden
en zonder het bestaan van dit contract zouden hebben kunnen en
mogen ingaan.
Aldus ingegaan en dubbeld geteekend door contractanten ter eenre
onder voorbehouden nadere approbatie zijner mede-eigenaren in het
hoofd dezes vermeld en den mede ondergeteekende S.J. van Roijen,
notaris te Vledder, welke verklaart als lasthebbende der
Permanente Commissie van Weldadigheid en op derzelver nadere
approbatie in al het voorschrevene genoegen te nemen en al het
gestipuleerde aan te nemen onder belofte dat van de zijde der
Maatschappij voornoemd, aan alle voorwaarden en bedingen daarbij
vermeld, zoodra de Commissie de bedoelde vaart tot stand zal
hebben gebragt; promptelijk zal voldaan worden, terwijl
contractanten ter andere zijde in dien val, zoo voor zich als in
voormelde kwaliteit, voor de naarkomst dezer overeenkomst
wederkeerig in staat.
Des ten oirkonde zijn beide eensluidende door contractanten
wederzijds geteekend.
Vollenhove, den 13 Junij 1829
Conferentie met een der leden
De Heeren Sloet van Oldruitenborgh en van der Borgh van Verwolde
op onze tegenwoordige bijeenkomst opening gedaan hebbende van het
door hun verrigt, ten gevolge van het op 22 November 1824
gesloten, en in de loop van 1825 door de Permanente Commissie der
Maatschappij van Weldadigheid geapprobeerd contract over een te
graven vaart met den aankleven van dien hadden wij ons voorgesteld
gedurende dezelve het versproken antwoord der Maatschappij op de
door deze Heeren qq. aan de Permanente Commissie sub: dati 1 april
ll. uit ’s-Gravenhage geschreven te kunnen overwegen.
Doch dit heeft, tot ons leedwezen, geen plaats gevonden en wij
hebben dus geen gebruik kunnen maken, bij de maatregelen die wij
tot realisatie onzer Gemeenschappelijke bezittingen in Groningen
en Drenthe hebben beraamd, maar daarbij alleen op het
bovenaangehaald wederzijdsch verbindend onherroepelijk contract
moeten letten.
De inhoud der Missive inhaereerende, dringen wij al noch nader op
deszelfs beantwoording aan, teneinde de Maatschappij aanvang make
met gevolg te geven aan het bovenaangehaald contract, en de
verpligtingen welke dezelve onwederroepelijk heeft op zich
genomen, hetzij met aanneming van het meer omschreven ontwerp,
daarbij gementioneerd, ’t zij op zoodane andere voet, als in der
minne, of op goede namen zeggen ter executie der verbintenis van
22 November 1824 kan worden bepaald.
Wij hebben den Heer Sloet van Oldruitenborgh verzogt dit ons, zoo
wij vertrouwen, billijk verlangen ter afdoening nader aan te
dringen, en bij deszelfs verblijf in ’s-Hage dewijl onze belangen
geen verder uitstel gedogen, daartoe dienstige middelen voor te
dragen en nadere openingen te doen; vertrouwende wij dat de
Permanente Commissie de billijkheid en de noodzakelijkheid dezer
afdoening gevoelende daartoe harersijdsch medewerken, en dus einde
aan te lang gerekte onzekerheid maken zal.
Sloet tot Tweenijenhuizen,
mede namens de verdere geinteresseerden