Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



Een al in november 1824 voortvarend afgesloten contract met de eigenaren van het Leekster en Zevenhuizer Hoofddiep zal in de toekomst tot helemaal niks leiden


De plannen om verbinding te maken tussen de kolonie Veenhuizen en het Leekster en Zevenhuizer Hoofddiep worden besproken in De kinderkolonie pagina 150-151. Onderstaande overeenkomst bezindt zich in invnr 1304. Het kan goed zijn dat het alleen maar een adfleidingsmanoeuvre is, zie hier. 'Nomine uxoris' betekent in naam van de echtgenote:


Wij ondergeteekenden Antoni Baron Sloet van Oldruitenborgh woonachtig te s' Gravenhage en Allard Philip Reinier Carel Baron van der Borgh van Verwolde, nomine uxoris Philippina Johanna Helena Wilhelmina Baronesse Sloet op den huize Verwolde woonachtig

verklaren voor zich en onder nadere goedkeuring des Heeren:
Coenraad Willem baron Sloet van Tweenijenhuizen,
Boldewijn Reint Wolter Baron Sloet van Hagensdorp,
Gustaaf Willem Baron van Imhoff nomine uxoris Anna Judith Baronesse Sloet,
Borghard Fredrik Willem Baron van Westerholt van Hakfort, nomine uxoris Katharina Conradina baronesse Sloet,
als tezamen eigenaren van het Leekster en Zevenhuizinger Hoofddiep of vroeger tusschen de eigenaren van Terheil en Nijenoort mandeelige vaart, daartoe behoorende sluizen, molens,

bij deze aan de Maatschappij van Weldadigheid toe te staan en te accorderen om het door de Maatschappij op te leggen vaarwater van Veenhuizen door te graven tot in gemelde hoofddiep, of zoodane wijk derzelve, als bij oculaire inspectie door gemagtigden der Maatschappij ter eenre en van de contractanten ter andere zijde onderling zal worden overeengekomen, zullende deze rigting echter zoo kort mogelijk langs het perceel hoogveen aldaar liggende tot aan Zwartdijkster Schans op de Jonkerwijk en het dennenbosje genomen en tot in Drenthe doorgegraven worden,

voorts hetzelve in bevaarbare staat te houden en met de aan te leggen vaart van Veenhuizen zonder bezwaar der contractanten der andere zijde te vereenigen,

voorts om voor altijd onverhinderd de turf en alle andere goederen en producten uit Drenthe, Vriesland of van elders komende op dit vaarwater door de vaarten en valaten van Zevenhuizen en de Leek te mogen vervoeren, en daaromtrent die regten en voordeelen te genieten, welke door Contractanten ter andere zijde, volgens bestaande wetten en contracten geleverd kunnen worden en bij het toestaan van inlating, gebruikelijk zijn.

En zulks op de navolgende conditiën en voorwaarden:

1e. dat van de op- en af te voren turf en andere goederen aan de eigenaren der opgemelde vaart en valaten en molens zal worden betaald, dezelfde verlaat-, sluis-, klap- en molengelden, en wat dies meer zij, als bij tarief bepaald en aldaar gebruikelijk is, zonder meer;

2e. dat de verlenging van de hierboven bedoelde wijk of vaart, tot en in Drenthe op dezelfde wijdte en diepte zal moeten geschieden als het overige der vaart of wijk, ten koste der Maatschappij, ten wiens private laste den eersten aanleg en het onderhouden in dien staat, voor zooverre door haar aangelegd, verblijven zal;

3e. dat de Maatschappij de rijweg gaande bij langs gemelde wijk of vaart zal moeten verlengen en voor zoo ver dit plaatsvindt, ook deze verlenging in gelijken staat met de verdere rijweg zal moeten onderhouden;

4e. dat de Maatschappij verpligt zal zijn de gronden tot de voorschreven verlenging der vaart en weg gebruikt wordende, naar billijkheid te voldoen naar waardeering door twee van weerskanten te benoemen personen met magt van adsumtie van een derden;

5e. de eigenaren van de hoofdvaart hiervoren omschreven, bedingen vrij en onbezwaard de afvoer van alle hare veenen en verdere producten langs die vaart en wijken, zoo verre die door de Maatschappij op hun grond wordt doorgegraven, zonder daarvoor of uit eenige andere hoofde aan eenig bezwaar van sluis- of klapgelden of onder wat naam ook onderhevig te zijn.

Voorts reserveren dezelve zich de faculteit om daarin en daarop te mogen doen aanleggen en corresponderen zoodanige vaarten of wijken als zij noodig zullen vinden, bezonder tot afvoer der veenen van het zoogenaamde Zevenhuister hooge en Steenbergerveen als andersins en dat door deze schikking aan geen andere anterieure contracten gederoyeerd, of aan Contractanten ten andere zijde de magt of gelegenheid ontnomen worde, tot het accorderen van zoodanige andere schikkingen als zij in hun belang dienstig vinden en zonder het bestaan van dit contract zouden hebben kunnen en mogen ingaan.

Aldus ingegaan en dubbeld geteekend door contractanten ter eenre onder voorbehouden nadere approbatie zijner mede-eigenaren in het hoofd dezes vermeld en den mede ondergeteekende S.J. van Roijen, notaris te Vledder, welke verklaart als lasthebbende der Permanente Commissie van Weldadigheid en op derzelver nadere approbatie in al het voorschrevene genoegen te nemen en al het gestipuleerde aan te nemen onder belofte dat van de zijde der Maatschappij voornoemd, aan alle voorwaarden en bedingen daarbij vermeld, zoodra de Commissie de bedoelde vaart tot stand zal hebben gebragt; promptelijk zal voldaan worden, terwijl contractanten ter andere zijde in dien val, zoo voor zich als in voormelde kwaliteit, voor de naarkomst dezer overeenkomst wederkeerig in staat.

Des ten oirkonde zijn beide eensluidende door contractanten wederzijds geteekend.

Deze overeenkomst bevindt zich ook in invnr 1305, waar eronder geschreven is: 'Geapprobeerd door de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid te 's Gravenhage den 5 Februarij 1825, (get.) Ockerse, 2e secretaris'.

Maar daarna gebeurt er helemaal niets. Er zijn in het archief diverse brieven van de eigenaren waaruit geleidelijk toenemende irritatie en ongeduld blijkt. Bijvoorbeeld deze van 13 juni 1829, invnr 97, de scans 524-525:


Vollenhove, den 13 Junij 1829
               
Conferentie met een der leden

De Heeren Sloet van Oldruitenborgh en van der Borgh van Verwolde op onze tegenwoordige bijeenkomst opening gedaan hebbende van het door hun verrigt, ten gevolge van het op 22 November 1824 gesloten, en in de loop van 1825 door de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid geapprobeerd contract over een te graven vaart met den aankleven van dien hadden wij ons voorgesteld gedurende dezelve het versproken antwoord der Maatschappij op de door deze Heeren qq. aan de Permanente Commissie sub: dati 1 april ll. uit ’s-Gravenhage geschreven te kunnen overwegen.

Doch dit heeft, tot ons leedwezen, geen plaats gevonden en wij hebben dus geen gebruik kunnen maken, bij de maatregelen die wij tot realisatie onzer Gemeenschappelijke bezittingen in Groningen en Drenthe hebben beraamd, maar daarbij alleen op het bovenaangehaald wederzijdsch verbindend onherroepelijk contract moeten letten.

De inhoud der Missive inhaereerende, dringen wij al noch nader op deszelfs beantwoording aan, teneinde de Maatschappij aanvang make met gevolg te geven aan het bovenaangehaald contract, en de verpligtingen welke dezelve onwederroepelijk heeft op zich genomen, hetzij met aanneming van het meer omschreven ontwerp, daarbij gementioneerd, ’t zij op zoodane andere voet, als in der minne, of op goede namen zeggen ter executie der verbintenis van 22 November 1824 kan worden bepaald.

Wij hebben den Heer Sloet van Oldruitenborgh verzogt dit ons, zoo wij vertrouwen, billijk verlangen ter afdoening nader aan te dringen, en bij deszelfs verblijf in ’s-Hage dewijl onze belangen geen verder uitstel gedogen, daartoe dienstige middelen voor te dragen en nadere openingen te doen; vertrouwende wij dat de Permanente Commissie de billijkheid en de noodzakelijkheid dezer afdoening gevoelende daartoe harersijdsch medewerken, en dus einde aan te lang gerekte onzekerheid maken zal.

Sloet tot Tweenijenhuizen,
mede namens de verdere geinteresseerden

Of de permanente commissie ooit teruggeschreven of op andere wijze gereageerd heeft op dit soort brieven, weet ik niet. Maar er wordt in ieder geval geen enkele actie ondernomen om het contract uit te voeren en een verbinding met het Leekster en Zevenhuizer Hoofddiep aan te leggen.