Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Verder neem ik bij deze gelegenheid de vrijheid UWelEdelen in
overweging te geven, of het (zoals mij toeschijnt) niet van het
grootste belang is om het kontract wegens de vrije vaart op zeker
vaarwater na bij Veenhuizen gelegen, zoo spoedig doenlijk met den
eigenaar, zijnde de Heer Feenstra, burgemeester te Leeuwarden,
hetwelke aan den Heer Poelman is opgedragen geweest, zoo mogelijk
tot stand word gebragt.
De Heer Generaal van den Bosch zal de Heeren Medeleden der
Kommissie betrekkelijk deze zaak de nodige inligtinge kunnen
geven.
Mijns gedagtens behoord dat alleen een zogenaamd spiegelgevegt
te zijn, en alleen te dienen om de tegenwerkers van de
Meeuweers(?)wijk in de war te helpen, om daar door aan
dezelven te doen voorkomen, dat de Maatschappij in het bezit der
Meeuweerswijk en verder goederen van Allardsoog geen belang meer
heeft, ten einde bij de ophanden zijnde publieke verkoop der
laatstgemelde goederen, op een bedekte wijze, derzelver tegen een
behoorlijke prijs voor de Maatschappij te kunnen kopen, en waarom
mijns inziens het kontract met de Heer Feenstra zoo moet worden
ingerigt, dat ofschoon door de Kommissie is geapprobeert, het waar
WelEdelen niet verpligt, daar van gebruik te moeten maken, waartoe
de Kommissie verpligt zou worden, wanneer het stukje grond
tusschen de vaart van de Heer Feenstra en de markte van Een,
gelegen volgens het plan van de Heer Poelman te dien einde door de
Heer Feenstra werd aangekocht.
Ik zoude daarom van oordeel zijn, dat als men het met Feenstra over de vaart eens kan worden, de Maatschappij het genoemde hoekje grond behoorde te kopen, dat zoude Kommissie met het verlengen van haar vaart van Veenhuizen kunnen voortvaren, om aan de Heeren Compagnons te doen zien dat men Allards-oog niet nodig heeft, altants dien schijn zou dit hebben, terwijl zoo met de laatstgenoemde goederen op de verkoping krijgende, van de genoemde vaart van Veenhuizen, even zoo in deze als in die van Feenstra gebruik zou kunnen maken, en van die van Feenstra afzien.
(...) ... neem ik de vrijheid mijn voorstel in mijn laatste
missive van den 6 dezer no. 91 betrekkelijk het vaarwater van de
Heer Feenstra gedaan, al nog in bedenking te geven, terwijl ik
tevens zoo vrij ben UWelEdelen te verzoeken mede in overweeging te
nemen (daar het mij schijnt dat Heer Sloet om opgegeven redenen
zeer genegen is de goederen van Sevenhuizen te verkopen) of het
ook dienstig kan zijn, om met denzelven in onderhandeling te
treden, over den doorvoer, en de verlenging van zeker vaarwater,
lopende uit de hoofdvaart van Zevenhuizen tot bij na aan de markte
van Een, p.m. op dezelve hoogte als de Meeuweerswijk, en als de
hierboven bedoelde wijk van Feenstra, hier door zoude scheepvaart
van Veenhuizen, over Zevenhuizen naar Groningen en
Vriesland geopend zijn.
Het is mogelijk dat de Heer Sloet verondersteld hier door beter in gelegenheid te geraken van zijne goederen aan de Maatschappij te kunnen verkopen, en dat om die redenen ten opzichte der voornoemde doorvaart zeer goed met hem kan worden gehandeld, ook zou in allen gevalle dit kontract aan zijde der Maatschappij niet verbindend moeten zijn, ten opzichte van deze doorvaart zou men ook geen tegenwerking te wagten hebben.