Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN





Maart 1824: Water aftappen uit het Esmeer en de plek waar de sluis in het nieuwe kanaal moet komen, maar dan haken de eigenaren van het Esmeer af. Dan kopen we het maar.


Blijkbaar heeft Stephanus Jacobus van Royen een voorlopig contract gesloten met de eigenaren van het Esmeer. Dat zou water moeten leveren aan de Kolonievaart. Van Royen schrijft daarover dinsdag 9 maart 1824 en bijgevoegd is een briefje van Johannes van den Bosch, invnr 68:


Het is mij volstrekt niet mogelijk de zaak hier zo goed te beoordeelen als zulks door den directeur in loco geschieden kan.

Veel zeker pleit er voor, door geen water uit het Smildinger kanaal te nemen ter schutting, ontgaan wij alle mogelijke verwijten van dit kanaal te benadelen.

Dan het zal mijns inziens altijd nodig zijn een molen te bouwen (hoewel dit is ook voor het gemaal van drie rigtingen(?) nodig) om wederom water aan het Esmeer te verschaffen. Dan hierover wel eens nader.

Beter voorwaarden als van Roijen bedingen heeft, schijnen niet verkrijgbaar te zijn en derhalve zullen wij ons daar mede moeten vergenoe­gen.

Onder verbetering zou ik derhalve voorstellen om het voorstel van den directeur aantenemen. Het plaatsen der sluis en het aanleggen der waterlei­ding uit het Esmeer aan zijn oordeel deffereren(?).

Gisteren heeft mijn geheugen mij misleid. Ik had mij tot een schaal(?)gezelschap verbonden. Houdt mij dit dus ten beste, permiteerd ons vrijdag van uwe vriendelijkheid gebruik te maken en geloof mij

TT

VdBosch

Op 14 maart 1824 schrijft de directeur der koloniën, invnr 68 scan 615-616, in een verslag over Veenhuizen vooral over het al of niet aftappen van water uit het Esmeer en de plek waar er een sluis in het nieuwe kanaal moet komen. Verder een eerste evaluatie van de eerste aangekomen weeskinderen en de werkzaamheden in Veenhuizen. De broodbakkerij is gestart (zie elders over de bakkersbaas). Bijgevoegd is een lijst met verdiensten van 54 huisgezinnen.


De Permanente Kommissie door den WelEdGest. Heer van Rooyen voorlopig omtrend de voorwaarden waar op de eigenaren van het Esmeer het regt om uit dat meer water te mogen aftappen, aan de Maatschappij van Weldadig­heid willen afstaan, benevens de voordelen en bezwaren in die voorwaarden voor de Maatschappij gelegen zijn geinformeerd zijn, heb ik de eer betrekke­lijk dat zelfde onderwerp na eenig plaatselijk onderzoek der Permanente Kommissie te berigten, dat ingeval de sluis in den mond van het nieuwe kanaal wordt gelegt, eene lengten van p.m. 1000 roeden vaart moet worden verdiept, terwijl ingeval de sluis word gelegt op de hoogten van het Esmeer deze verdieping slegts over eene lengte van 500 roeden zoude behoeven te geschieden, hetgeen een verschil in kosten van ƒ5:600 zal bedragen.

De waterleiding van uit het meer tot aan de mond van het kanaal te graven zal lang zijn p.m. 500 roeden, terwijl diezelfde waterleiding, ingeval de sluis op de hier boven bedoelde plaats werd gezet, slegts eene lengte van 200 roeden zoude hebben, het geen mede een meerder kosten van ƒ150- vereischen, terwijl de waterleiding zelve door hare meerder lengte minder tot het voorgestelde einde geschikt wordt.

Zonder deze bewaren zoude ik de mond der vaart tot het plaatsen der sluis boven de ander verkiezen, latende verder deeze beoordeling der zaak over aan het verligt oordeel der Perma­nente Kommissie. Intusschen mag ik niet nalaten aan de attentie der Perma­nente Kommissie te adresseren, de spoed welke de zaak vereischt, tenmin­sten de bepaling op welke van beide de plannen het verlaat zal worden geplaatst, als hangende hiervan de verdere werkzaamheden met de gebou­wen geheel af.

De constructie der sluis zelve behoord ook merkelijk van de gewone te verschillen en zal een meerder kosten vorderen van bijna ƒ1200- blijkens bestek en begroting, welke ik de eer heb hier bij voorteleggen.

Deze meer kostbare bewerking word naar het oordeel der Heeren van Lemel en den aanneemer Wind volstrekt vereischt om op den duur dat niet van het Esmeer te trekken, waar toe het zelve de gelegenheid aanbied; onverschillig in welke gedeelte van het kanaal het zelve ook aangelegt word.

Ik neem dus de vrijheid ten deze opzichte der Permanente Kommissie te advijseren dit plan aantenemen, zelfs dan wanneer zij voor als nog niet mogt goedvinden de voorwaarde betrekkelijk de aftapping te accepteren.


Nog kortelijk van mijne bevinding aangaande de huisgezinnen en wezen enz. te Veenhuizen te berigten dat de eerste meer en meer aan den arbeid gewoon wordenden in staat zijn, of geraken de ƒ1- of ƒ1,50 voor kleeding van hunne verdiensten te laten staan, hoe wel enkelde onder hun als onge­schikt tot den arbeid nauwelijks zoveel verdienen als tot hun volstrekt levensonderhoud nodig is.

Intusschen worden geene voorschotten voor voeding gegeven dan in een enkel geval van volstrekt onvermogen door ziekte, zoo als de Permanente Kommissie uit het afschrift eener betaalstaat zien zal, welk ik tot dat einde hier bij voege. Overigens heeft men geen reden zich over hun gedrag te beklagen.


De wezen zijn in het algemeen gezond, doch klein naar hunne jaren, minder aan het landwerk, ten minsten aan het geen wij nu te doen hebben gewoon, dan ik van deze had verondersteldt.

Hunne verdiensten in den eerste 2 of 3 weken zijn veel minder geweest dan die bij het reglement naar hun jaren zijn bepaalt; en dus niet toereikend voor de voeding.

Ik heb daarom last gegeven, vooreerst de kinderen zo veel mogelijk tot den arbeid naar hunne vermogens aantehouden, ten tweeden des noods gebruik te maken van het voorschrift, om hun in een minder classe van voeding te doen overgaan; order, zindelijkheid was in de zalen.

Bijzonder schijnt van Veen en vrouw voor hunne betrekking berekend.

Minder geschikt is Reems uit den Ommerschans naar dat etablissement overgeplaatst.

De bakkerij is begonnen te werken met het zelfde goed gevolg als te Frederiksoord en Ommerschans; over de werkzaamheden der geemployeer­den in het algemeen had ik reden van te vreedenheid.

De rogge blijft nog altijd voorbeeldig.


De permanente commissie reageert 17 maart 1824 op Vissers plannen met een 'Missive aan den Direkteur der Kolonien in gedeeltelijk antwoord op den zijnen van 14 ll omtrent de waterlossing uit het Esmeer', invnr 355:


De inlichtingen en aanmerkingen van UWEdG. omtrent de plaatsing der sluis, de te gravene waterleiding en het doen maken dier sluis, hebben wij met het door den Heer van Royen medegedeelde koncept kontrakt wegens de waterlossing uit het Esmeer, dadelijk in overweging genomen.

Het is ons echter moeijelijk om, zelve niet in loco zijnde, over deze zaak te oordeelen: zoo wel ten opzigte van de voorwaarde van het kontrakt met de marktgenooten van Norg te sluiten, als omtrent de keuze van de geschikte plaats voor de te leggen sluis, en het daarmede in verband staande graven der waterleiding.

Intusschen komt het ons voor dat, ten aanzien der eerste, de Heer Van Royen geene meer voordeelige voorwaarden heeft kunnen verkrijgen; waarom wij ons dan ook daarmede zullen vergenoegen.

Zoo ook kunne wij ons wel vereenigen met de voorstellen, door UWEdG. hieromtrent gedaan; en wij verzoeken UWEdG. derhalve, om onze voorloopige goedkeuring op het aantegaan kontrakt aan den Heer van Roijen, in gedeeltelijk antwoord op deszelfs missive van den 9 dezer maand N78 te willen kennelijk maken,

met berigt dat wij dat kontrakt, zijn volle beslag verkregen hebbende, hetzelven ter nadere approbatie zullen inwachten,

terwijl wij aan UWEdG. oordeel geheel overlaten het doen plaatsen der sluis en aanleggen der waterleiding uit het Esmeer, met autorisatie om des geraden oordeelende het maken der sluis, overeenkomstig het ingezonden bestek en de begrooting van kosten, uittebesteden.


Maar het is al te laat. In een brief gedateerd 16 maart 1824 schrijft Van Royen dat het contract over de waterlossing uit het Esmeer is verworpen en dat hij nu in onderhandeling is met de marktgenoten over de verkoop ervan. Dat lukt tenslotte op 11 juni 1824. In invnr 1173 is melding van de koopakte:


Aangekocht van de Marktgenoten van Norg, Zuid- en Westervelde blijkens onderhandsch kontrakt in dato 11 juni 1824.

Derzelver aandelen in een stuk Veen en Veldgrond in de ongescheiden Markte van Norg, Zuid- en Westervelde, groot 480 zogenaamde Spinden of 936 Morgen 89 Roeden;
alsmede het daarin gelegen Esmeer groot 26 Morgen 58 Roeden,

alles gelegen in bovengemelde Markte, zwettende ten Oosten aan ’t onverscheiden veen en veldgrond van gemelde Marktgenoten in eene rooijing paralel met de Norgervaart, ten westen van de Klapbrug, en vandaar ten oosten van het Esmeer lopende tot op 40 Roeden na aan de Smildinger Veenen of Marktscheiding, ten zuiden mede aan het Veen van de Marktgenoten, elke aan die zijde mede eene breedte van 40 Roeden aan zich behouden, ten zuidwesten aan de provincie Vriesland, ten noordwesten aan het Florisland en ten noorden aan de Vaart door de maatschappij uit de Norgervaart tot het Florisland opgelegd, onder de volgende konditien

1e. dat hetzelve door de Maatschappij na afloop der schaapwasserij dadelijk kan worden aanvaard, en dat de lasten over dit jaar reeds ten laste van de Maatschappij komen.

2e dat de Marktgenoten aan zich behouden het uitsluitend regt der visscherij in het Esmeer, en in de daaruit temaken afleidingen alsmede het regt tot schaapwassen in gemeld meer.

3e dat de Maatschappij verpligt zal zijn tot afscheiding van dit verkochte en de gronden der Marktgenoten aan de Oostzijde eene genoegzame breede sloot uit hare gronden te doen maken, welke door haar moet worden onderhouden.

4e de scheidingssloten aan de Zuidzijde tusschen de grond der Marktgenoten en de hare, zullen door de Maatschappij uit hare eigen gronden gemaakt en onderhouden worden. Zullende de Marktgenoten het regt hebben om het water van hunne achtergelegene veenen en gronden, daarin te doen uitwateren.

5e de Maatschappij zal verpligt zijn aan de Westzijde van het Esmeer, uit de nu aanwezige vaart, loopende van de Norgervaart naar ’t Florisland een wijk beneden het eerste Verlaat op te leggen tot aan de 40 Roeden van de Marktgenoten aan de Zuidzijde van dit verkochte, op de vereischte diepte en breedte van 20 voeten, op de duurswater door welke de wijk de Marktgenoten deze vrije op- en afvaart van alle produkten of waren van welke aard ook, zonder betaling van schutgeld als anderszins, zullen genieten.

6e de Maatschappij zal bij de Klapbrug, over de Wijk eene brug moeten leggen en onderhouden.

Zijnde de verkoop geschied voor f 25,00 per Morgen, volgens overeenkomst in de hoegrootheid bepaald op 936 ½ Morgen, dus voor f 23412,50 en het Esmeer voor f 2000,00. Tezamen f 25412,50.