Bedelaars bij het derde gesticht Veenhuizen

Vergadering van den Raad van Tucht gehouden op den 18e April 1832 bij het 3e Etablissement- Binnen


De Raad geopend ten zes uuren.-

De Leden zij allen tegenwoordig.-

De President maakt de Leden bekend met een bij hem ingekomen Proces Verbaal (waarvan copij hierbij wordt overgelegd) van den Heere Adjunct directeur van het 2e Gesticht, houdende klagten tegen de hier thans gevestigde Bedelaars Kolonist J. Dame, wegens verkoop van Koperdraad, aan hem ter verwerking afgegeven.

De President doet den beschuldigden voor zich komen, en leest hem het Proces Verbaal gemeld voor, en op de vraag, hebt gij hierop iets in te brengen? heeft hij geantwoord dat het volkomen in waarheid bestond, zulk een misstap tot zijn eigen Leedwezen te hebben gedaan.-

De President: Hoe duur verkocht gij dit Koperdraad?

Beschuldigde, tegen 3 ½ stuiver het pond.

President:  Hoeveel pond was er?

Beschuldigde: 3 pond p.m.

President: Was het in een bosje of hoedanig was het verkochte koperdraad?

Beschuldigde: Het waren endjes die ik van tijd tot tijd heb opgegaard.

President: Hebt gij dat uit eigene beweging gedaan of heeft een ander u daartoe aangespoord?

Beschuldigde: Voor eenige tijd geleden is de Vrouw van Christiaan, terwijl zij voorbij ging en mij werkend zag, bij mij ingekomen en na eenig toeven vroeg zij mij of ik nog iets te verkopen had, het was wat het was, zij kon alles wel gebruiken, waarop ik na eene wijl beraads besloot dit koperdraaad aan haar te verkopen voor de prijs die ik u gezegd heb.

President: Gij hebt zeker al vroeger aan haar het een of ander verkocht?

Beschuldigde: Niets als Oude Lorren of Vodden

De President brengt hem zijne verkeerde handelwijs onder het oog en geeft hem te kennen dat hij zulks niet uit nooddruft kon hebben gedaan terwijl hij met zijne vrouw alleen zijnde, goede verdiensten weekelijks heeft, waarvan zij ruim kunnen bestaan, hetgeen dan ook door de beschuldigde volmondig wordt erkend.-

De beschuldigde wordt naar buiten gebragt.

De President neemt het reglement voor de Gestichten van Bedelaars, en leest de Raad het 13: artikel daarvan voor, hetwelk in zijn geheel bevat:
“Ontvreemding of verpanding van koloniale goederen of van mede kolonisten zal worden gestraft met opsluiting in boeijen van drie tot veertien dagen, naar gelang der omstandigheden, des noods te water en brood, om den anderen dag en bij herhaling van een dier misdrijven, altijd met veertien dagen opsluiting in boeijen, de drie eerste en de drie laatste te water en brood.-“

De Raad overweegt dat hij ingevolge dat artikel zoude behoren gestraft te worden met veertien dagen arrest en te water en brood om den anderen dag, doch daar de persoon gebroken en vrij ver in jaren gevorderd is, zoo oordeelde men hem te straffen met acht dagen arrest te water en brood om den anderen dag met boeijen aan, waarover de Leden het eenparig eens zijn.-

De Beschuldigde wordt andermaal binnen geroepen, de president leest hem art 13 van het Reglement van Tucht voor, en maakt hem bekend met het besluit van den Raad.-

De beschuldigde bedankt den Raad voor de gunstige straf met gevoel van berouw over zijn begaan misdrijf, en vertrekt.-

De zorg voor de executie van dit vonnis wordt aan den Onder Directeur aanbevolen.-

De Vergadering wordt gesloten.-

Aldus opgemaakt te Veenhuizen op dag, maand en Jaar als boven
De President en Leden
S. B. Drijber
C. Hulst
L. NBandering
C: Coens
E. Blanken
Haarman, secr.

Bijlage: Proces verbaal van de adjunct-directeur van het tweede gesticht


Op heden den tienden April Achttienhonderd Twee en Dertig vervoegde zich perzoonlijk den ondergetekende den Heer Elzinga Koopman woonachtig te Groningen, mij kennis gevend dat zekere vrouw op den dertigsten Maart JL zich in zijn winkel had aangeboden tot Verkoop van een rol koperdraad ter innerlijke waarde van Plus minus drie Gulden, dit koperdraad erkende hij kort te voren aan den Maatschappij van Weldadigheid geleverd te hebben, en heeft hetzelve alzoo om die redenen zoo wel als om den minnen prijs die daarvoor gevraagd wierd, als gestolen goed beschouwd, bedoelde vrouw naar hare woonplaats gevraagd hebbende, heeft zij opgegeven te wonen naast den Winkelhouder 2e Gesticht in de kolonie Veenhuizen en waarin de ondergetekende verondersteld te moeten zijn Vrouw Christiaan, behorend tot de Veterane Huisgezinnen.-

De ondergetekende heeft diensvolgens den WelEdele Gestrenge Heer Kapitein Thonhaüser uitgenodigd om die vrouw, in presentie van genoemden Heer Elsinga te onderhooren, waarbij nog tegenwoordig is geweest den Opziener der Gebouwen L. Knuver, welke beide voorschreven Heeren dit Proces Verbaal ten dien bewijze mede hebben bekrachtigd.-

Op de vraag van waar zij dat koperdraad gekregen had, dat zij op 30 Maart JL aan den Present zijnden Koopman Elzinga verkogt had, was haar antwoord, naar eenige onvoldoende ontkenningen, dat zij het had van zekere Dame behorende tot de Bedelaars kolonisten aan het 3e Gesticht, dit bedoelde koperdraad is naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van de ijzeren tralieramen die voor de keukens van de Gestichten N 2 & 3 gemaakt worden, en vermits de Koopman Elzinga het voor hetzelfde soort koperdraad houd dat door hem vroeger tot voorschreven einde is geleverd, terwijl den Opziener der gebouwen almede meent dat het koperdraad niet anders heeft kunnen zijn, als dat genen dat onder de bewerking van genoemde Tralieramen moet zijn ontvreemd.

Aldus opgemaakt ten dage en Jare voorschreven.-
(was getd) A. de Geus, Thonhauser, Knuwer

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1622

Notities bij het zittingsverslag