De Raad geopend ten zes uuren.-
De Leden zij allen tegenwoordig.-
De President maakt de Leden bekend met een bij hem ingekomen
Proces Verbaal (waarvan copij hierbij wordt overgelegd) van den
Heere Adjunct directeur van het 2e Gesticht, houdende klagten
tegen de hier thans gevestigde Bedelaars Kolonist J. Dame, wegens
verkoop van Koperdraad, aan hem ter verwerking afgegeven.
De President doet den beschuldigden voor zich komen, en leest hem
het Proces Verbaal gemeld voor, en op de vraag, hebt gij hierop
iets in te brengen? heeft hij geantwoord dat het volkomen in
waarheid bestond, zulk een misstap tot zijn eigen Leedwezen te
hebben gedaan.-
De President: Hoe duur verkocht gij dit Koperdraad?
Beschuldigde, tegen 3 ½ stuiver het pond.
President: Hoeveel pond was er?
Beschuldigde: 3 pond p.m.
President: Was het in een bosje of hoedanig was het verkochte
koperdraad?
Beschuldigde: Het waren endjes die ik van tijd tot tijd heb
opgegaard.
President: Hebt gij dat uit eigene beweging gedaan of heeft een
ander u daartoe aangespoord?
Beschuldigde: Voor eenige tijd geleden is de Vrouw van Christiaan,
terwijl zij voorbij ging en mij werkend zag, bij mij ingekomen en
na eenig toeven vroeg zij mij of ik nog iets te verkopen had, het
was wat het was, zij kon alles wel gebruiken, waarop ik na eene
wijl beraads besloot dit koperdraaad aan haar te verkopen voor de
prijs die ik u gezegd heb.
President: Gij hebt zeker al vroeger aan haar het een of ander
verkocht?
Beschuldigde: Niets als Oude Lorren of Vodden
De President brengt hem zijne verkeerde handelwijs onder het oog
en geeft hem te kennen dat hij zulks niet uit nooddruft kon hebben
gedaan terwijl hij met zijne vrouw alleen zijnde, goede
verdiensten weekelijks heeft, waarvan zij ruim kunnen bestaan,
hetgeen dan ook door de beschuldigde volmondig wordt erkend.-
De beschuldigde wordt naar buiten gebragt.
De President neemt het reglement voor de Gestichten van Bedelaars,
en leest de Raad het 13: artikel daarvan voor, hetwelk in zijn
geheel bevat:
“Ontvreemding of verpanding van koloniale goederen of van mede
kolonisten zal worden gestraft met opsluiting in boeijen van drie
tot veertien dagen, naar gelang der omstandigheden, des
noods te water en brood, om den anderen dag en bij herhaling van
een dier misdrijven, altijd met veertien dagen opsluiting
in boeijen, de drie eerste en de drie laatste te water en brood.-“
De Raad overweegt dat hij ingevolge dat artikel zoude behoren
gestraft te worden met veertien dagen arrest en te water en brood
om den anderen dag, doch daar de persoon gebroken en vrij ver in
jaren gevorderd is, zoo oordeelde men hem te straffen met acht
dagen arrest te water en brood om den anderen dag met boeijen aan,
waarover de Leden het eenparig eens zijn.-
De Beschuldigde wordt andermaal binnen geroepen, de president
leest hem art 13 van het Reglement van Tucht voor, en maakt hem
bekend met het besluit van den Raad.-
De beschuldigde bedankt den Raad voor de gunstige straf met gevoel
van berouw over zijn begaan misdrijf, en vertrekt.-
De zorg voor de executie van dit vonnis wordt aan den Onder
Directeur aanbevolen.-
De Vergadering wordt gesloten.-
Aldus opgemaakt te Veenhuizen op dag, maand en Jaar als boven
De President en Leden
S. B. Drijber
C. Hulst
L. NBandering
C: Coens
E. Blanken
Haarman, secr.
Op heden den tienden April Achttienhonderd Twee en Dertig
vervoegde zich perzoonlijk den ondergetekende den Heer Elzinga
Koopman woonachtig te Groningen, mij kennis gevend dat zekere
vrouw op den dertigsten Maart JL zich in zijn winkel had
aangeboden tot Verkoop van een rol koperdraad ter innerlijke
waarde van Plus minus drie Gulden, dit koperdraad erkende hij kort
te voren aan den Maatschappij van Weldadigheid geleverd te hebben,
en heeft hetzelve alzoo om die redenen zoo wel als om den minnen
prijs die daarvoor gevraagd wierd, als gestolen goed beschouwd,
bedoelde vrouw naar hare woonplaats gevraagd hebbende, heeft zij
opgegeven te wonen naast den Winkelhouder 2e Gesticht in de
kolonie Veenhuizen en waarin de ondergetekende verondersteld te
moeten zijn Vrouw Christiaan, behorend tot de Veterane
Huisgezinnen.-
De ondergetekende heeft diensvolgens den WelEdele Gestrenge Heer
Kapitein Thonhaüser uitgenodigd om die vrouw, in presentie
van genoemden Heer Elsinga te onderhooren, waarbij nog
tegenwoordig is geweest den Opziener der Gebouwen L. Knuver,
welke beide voorschreven Heeren dit Proces Verbaal ten dien
bewijze mede hebben bekrachtigd.-
Op de vraag van waar zij dat koperdraad gekregen had, dat zij op
30 Maart JL aan den Present zijnden Koopman Elzinga verkogt had,
was haar antwoord, naar eenige onvoldoende ontkenningen, dat zij
het had van zekere Dame behorende tot de Bedelaars kolonisten aan
het 3e Gesticht, dit bedoelde koperdraad is naar alle
waarschijnlijkheid afkomstig van de ijzeren tralieramen die voor
de keukens van de Gestichten N 2 & 3 gemaakt worden, en
vermits de Koopman Elzinga het voor hetzelfde soort koperdraad
houd dat door hem vroeger tot voorschreven einde is geleverd,
terwijl den Opziener der gebouwen almede meent dat het koperdraad
niet anders heeft kunnen zijn, als dat genen dat onder de
bewerking van genoemde Tralieramen moet zijn ontvreemd.
Aldus opgemaakt ten dage en Jare voorschreven.-
(was getd) A. de Geus, Thonhauser, Knuwer
Notities bij het zittingsverslag