Art 3
Er wordt door den Secretaris voorgelezen eene klagte bij den Raad
ingekomen omtrend de Weezen A. van Kampen, J. Happee, A.
Stoep, L. van den As en P. Bijleveld houdende dat
zij aardappelen zouden medegenomen hebben van het Land der
Maatschappij.-
Art 4
De aangeklaagden bekennen hunne misdaad doch geven voor zulks uit
honger gedaan te hebben.
Art 5
In aanmerking nemende dat de portien eetens zodanig geregeld zijn
dat de Weezen overvloedig gespijst worden en dat deeze
overtreeding alzoo als moedwil moet beschouwd worden.
Art 6
In aanmerking nemende dat L. van den As zich bij herhaling
voor den Raad bevind.-
Art 7
De Raad verwijst de in dezen genoemde Weezen voor 6 maal 24 uur in
de strafkamer om den anderen dag te water & brood, terwijl zij
den Wees L. van den As bovendien straft met de boeijen
aan.
Art 8
De Zaalopzieners Jeune en Lenselink worden met
de uitvoering belast.-
Art 9
Door den Adjunkt Directeur & Onder Directeur binnen wordt aan
den Raad ter kennisse gebragt dat door hun gedurende de afgelopene
week aan de onder vermelde weezen zijn opgelegd de navolgende
straffen, ter zake daarbij omschreven, als aan:
de Weezen M. C. Elich & A. de Rooij 1 nagt
strafkamer als hebbende zich van de fabriek verwijderd, zich naar
het 2e Gesticht begeven en zijn niet voor des avonds tehuis
gekomen.-
de Wees F. van der Spek, 3 nagten strafkamer als hebbende
zich van het Landwerk zonder permissie verwijderd.-
En zulks overeenkomstig art 5 van het Reglement van Tucht dd 8
July 1829 N. 19.-
Aldus gearresteerd op dato als boven
De President en Leeden