Alle leden zijn tegenwoordig
Worden gelezen twee processen verbaal van den Raad van toezigt
N1 van den 26e Oktober jl en den 6e dezer maand houdende
beschuldiging:
1 tegen de huisvrouw van den kolonist P:A:
Riethoorn die zich eigendunkelijk naar Amsterdam
heeft begeven van den 13e tot den 18e October jl
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent haar misdrijf
zeggende dat zij begreep geen verlof te kunnen bekomen en toen
maar eigendunkelijk was gegaan.
De Raad gelet op Art: 2§1 en Art: 3§2 van het Reglement van tucht
waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf
is gesteld, daarbij tevens aanmerkende dat zij vroeger ook
al zonder verlof naar Amsterdam is geweest, hetwelk te
laat werd ontdekt om daaraan nog gevolg te geven,
Besluit:
Het huisgezin van P:A: Riethoorn voor een onbepaalden
tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de
goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt haar zulks kenbaar
gemaakt.
2 tegen de kolonisten kinderen Jan Willem Veldmeijer
en Johanna Maria Jacoba Seelenhorst wegens onzedelijke
omgang met elkander ten gevolge waarvan laatstgenoemde in een
zwangere staat verkeert.
De beschuldigden zijn niet verschenen hebbende zij de kolonien
reeds verlaten
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Toch verwijzen en voor het geval dat zij reeds
mogen gehuwd zijn, de kolonien ontzeggen, daar een van beide
nadien nog gezien wordt vK
3 tegen de bestedeling Lijp de Vries, welke
tijdens dat zij bij Zeilmaker was ingedeeld aardappelen
van hem zoude hebben ontvreemd en verkocht aan de kolonist Leffeff
Zeilmaker binnengeroepen zijnde, verklaart gedurig
aardappelen te hebben vermist en eindelijk des avonds ontdekte dat
zulks door Lijp de Vries werd gedaan, terwijl hij na haar
geroepen te hebben, een half kwart mud uit de tuin van Leffeff
gehaald heeft, alwaar zij dezelve verborgen had
Lijp de Vries verklaart des namiddags ½ kwart mud
aardappelen bij vrouw Leffeff te hebben gebragt terwijl
zulks des avonds wederom zoude geschiedde en zij daarvoor 8 Centen
zoude ontvangen.
Leffeff verklaart van alles niets te weten evenmin als zijn
vrouw, de bij Leffeff ingedeelde bestedeling A:J: van
Woerkom verklaart dat Leffeff hem zelf des middags
gelast had de aardappelen; die Lijp de Vries gebragt had
bij die welke zich in de schuur bevonden te bergen.
De Raad geloof hechtende aan de verklaring van de bij Leffeff
ingedeelde bestedeling en tevens aanmerkende dat Lijp de Vries
op 16 November 1848 om de verkoop van boeken voor dezelven heeft
te regt gestaan, daarbij gelet op Art: 2§e en Art: 3§3 van
het Reglement van tucht, waarbij dubbelle vergoeding van het
ontvreemde benevens acht dagen opsluiting in de strafkamer voor
hem die zich voor de eerste maal aan deze misdrijven schuldig
maakt en overplaatsing naar de Ommerschans voor hen
die zich daaraan andermaal schuldig maken is gesteld,
Besluit:
J.H. Leffeff acht dagen opsluiting in de strafkamer op
te leggen, doch vrij te spreken van vergoeding en Lijp de
Vries te verwijzen naar de Ommerschans op welk
laatste de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden
ingewacht
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: conform vK
Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
kolonie N2
Van heden houdende beschuldiging:
tegen Jacob Poelstra en Anne Alberts Udinga wegens
vechterij met elkander
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, verklaart Poelstra
met Udinga te hebben gestoeid, waarop Udinga was
driftig geworden en hem met den klomp had geslagen
Udinga verklaart dat hij met een en ander aan het stoeijen
was geweest, waarop Poelstra erbij was gekomen om hem vast
te houden en toen hij los was gekomen hem met den klomp had
geraakt.
De Raad houdt hen beide voor schuldig en daarbij gelet op
Art:2§b en Art: 3§1 van het Reglement van tucht, waarbij drie tot
acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
J. Poelstra en A.A. Udinga ieder de straf op te
leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
Kolonie N3 van den 6e dezer maand houdende beschuldiging
1 tegen den kolonist E. Rietbergen welken de 10e
Februarij jl de kolonie heeft verlaten en den 9 September jl is
teruggekeerd
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht
waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf
is gesteld.
Besluit:
Het huisgezin van E. Rietbergen te verwijzen voor een
onbepaalden tijd naar de Ommerschans en de Perm: Comm; in
overweging of zij ook konde besluiten de man alleen (die eigenlijk
de schuldige is) te verwijzen daar hij gedurende meer dan een half
jaar heeft getoond zich niet over zijn huisgezin te bekommeren en
men het er stellig voor houdt dat hij is teruggekeerd niet
uit belangstelling voor zijn huisgezin, maar door gebrek aan
onderhoud voor zich zelven in de gewone maatschappij, terwijl hij
in het huisgezin een zeer ongemakkelijk voorwerp is, waardoor vele
oneenigheden in het zelve bestaan.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Ofschoon al het aangemerkte bevestigende,
dient er toch bijgevoegd te worden dat er bij mijn weten nooit een
der hoofd der huisgezins verwezen is zonder zijn andere in den
straf te doen deelen vK
2 tegen de kolonist J. Muzegaas, welke zich
volgens Proces verbaal van den vorige raad van de 30 Augustus jl
zoude hebben schuldig gemaakt aan het ontvreemden van hout van de
Maatschappij en welke zaak toen aan gebrek van bewijs is
uitgesteld.
De Directie van Willemsoord heeft nader onderzoek gedaan bij de
veldwachter van Steenwijkerwold, welke heeft verklaard,
dat Muzegaas wel eenig hout uit de brand had gered, zijnde
het hem onbekend hoeveel dit juist zoude zijn geweest.
De Raad zich van die zaak niet verder kunnen overtuigen, terwijl Muzegaas
blijft volhouden geen hout van de Maatschappij te hebben gebruikt.
Besluit:
J. Muzegaas Met eene ernstige vermaning hem te laten gaan.
Aldus gedaan in de Raad te Frederiksoord den 8e November 1849
C. Hulst
L: ten Broek
P. Hertog
H.A. Overhoff
X Handwerk van H.Lucas, die verklaart niet te kunnen schrijven
F.H.P. van Marle Secretaris
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie No 1
Alle de leden zijn tegenwoordig
Zitting van den 26 October 1849
De Voorzitter geeft aan den Raad te kennen dat hij voor dezelven
heeft doen ontbieden de vrouw van den kolonist Riethoorn,
oud 45 jaren, wonende alhier op hoeve N24 ter zake: dat zij zich
op den 13e dezer maand uit de kolonie verwijderd heeft en den 18e
daaraanvolgend in dezelve is teruggekeerd, en zulks zonder
daartoe verlof te hebben verkregen.
De opgeroepene en beschuldigde in den Raad verschenen en hierover
onderhouden zijnde, erkent hare ongeoorloofde verwijdering, maar
geeft voor vindingrijk als zij zich verbeeld te zijn, dat zij
hiertoe gedreven is door het verlangen om hare hoogbejaarde moeder
te zien, welk verlangen bij deze wederkeerig was, naar luid van
eenen brief welke zij hieromtrent zou ontvangen hebben;
zij eindigt veelsprakig als zij daar te boven is en gereed, om
dáár, waar zij weet dat dit nodig is, zich in de kruijpendste
formen te wringen, met het verzoek dat deze overtreding der
Koloniale Wet haar niet te streng mogte gerekend worden.
De Raad van toezigt mag niet afzijn de Raad van Tucht te doen
opmerken, dat, gesteld deze brief ware echt, de inhoud
derzelve reeds veelmalen stof zou moeten opgeleverd hebben tot die
veelvoudige verwijdering welke zij zich in den gang destijds
heimlijk veroorloofd heeft, terwijl het eigendunkelijk steeds
straffeloos gebleven, vertrek van deze vrouw van openbare
bekendschap is en natuurlijk tot ergernis versterkt aan die
koloniale bewoners welke aan wet en orde gehoorzamen
drukkende daar te boven op haar en overal op haar gezin;
al wat de beteekenis en zwak besluit van onwil, luiheid en
onordelijkheid overvloedige redenen waarom de Raad van Toezigt
haar verzenden moet naar de Raad van Tucht om door dezen gestraft
te worden, zoals zij bevonden zal te behoren.
Ter zelfden zitting waren opgeroepen Jan Willem Veldmeijer,
oud ruim 23 jaren, zoon van de kolonist van dien naam wonende op
hoeve N87 en Johanna Maria Jacoba Seelenhorst oud ruim 26
jaren dochter van den kolonist Seelenhorst wonende op
hoeve N53B ter zake van ongeoorloofde gemeenschap met elkander.
De opgeroepen zijn niet verschenen en is alzoo het verzenden van
deze zaak besloten ten fine als voren.
Zitting van 6 November 1849
De wijkmeester Uhl geeft aan den Raad het berigt dat de
kolonist GH Zeilmaker wonende alhier op hoeve N44 hem te
kennen heeft gegeven dat er successivelijk bij hem aardappelen
ontvreemd zijn geworden, dat naar aanleiding van vele vroegere
gebeurtenissen het vermoeden is gevallen op de personen van Lijp
de Vries bij hem inwonende.
Dat dit vermoeden in zekerheid veranderd is door de andere daags
bij hem plaats gehad hebbende nieuwe ontvreemding aan welke, naar
luid, van hare eigene bekentenis, de genoemde Lijp de Vries
zich heeft schuldig gemaakt dat uit hare belijdenis bevestigd door
het getuigenis van Arie Jan van Woerkom, genoegzaam
gebleken is, dat zij voor de door haar ontvreemde aardappelen, een
gedienstige afkooper gevonden heeft in de persoon van JT
Leffef, kolonist wonende op hoeve N43,
dat deze op één zelfden dag eerst des namiddags een half
kwart mud aardappelen heeft doen bezorgen aan het huis van
genoemde Leffef, door tusschenkomst van den desgelijks
bovengemelden J van Woerkom die tot de ontvangsten dezelve
gemagtigd was door zijne huismoeder vrouw Leffef,
dat die aardappelen als toen door Leffef zelven zijn
opgeborgen,
dat een tweede aflevering vervolgens des avonds zou geschied zijn,
doch dat de ontdekking hier van dit verhindert heeft. Immers heeft
vrouw Zeilmaker die daar een langdurig verblijf in de
schuur van haren ingedeelde Lijp de Vries kwaad vermoeden
opvatte, haar belet om het uit te gaan en is alzoo het voorhands
in den tuin geborgen half kwart mud aardappelen aldaar gevonden
door G. Zeilmaker bij zijne te huis komst.
De beschuldigde zowel als de getuige gaven voor de hoogste
koopprijs op 8 Centen voor het ¼ mud.
De beschuldigde Leffef is zelve niet in en Raad verschenen
maar heeft zich daar gesteld door zijne huisvrouw Johanna
Klazina van Ommeren, oud 59 jaren welbespraakt en behendig
naar haar wijze werpt zij de schuld van haarzelve en hare
echtgenoot af en verklaart eenvoudig en regt wel alles voor logen
en laster.
De Raad van Toezigt voegt hier het wegende bij: in het huisgezin
van den kolonist Leffef en in de ingedeelde L de
Vries lust zich sedert jaren alles op last,
onordentelijkheid en liederlijkheid, zucht tot ontvreemding van
den Maatschappij en van individuën ronselarij en zwendelarij; wat
dat alles in zich verenigd beiden sedert lange der vrije kolonie
onwaardig en overrijp voor eene mindere gunstige en strengere orde
van zaken gemaakt heeft
De President
H. Faaken
De Leden
J. Uhl
A. Lucassen
HA overhoff
De Secretaris
J.Heerkes de Vries
De Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N2 op den 8 November 1849
Alle leden zijn tegenwoordig
De president verklaart de vergadering voor geopend, te kennen
gevende dat hij Jan Poelstra, zoon van de wed. Poelstra
hoeve N52 oud 24 jaar en Anne Alberts Udinga kolonist
hoeve N55 oud 22 jaar woonachtig beiden in den 2e wijk dezer
kolonie heeft aangezegd ter dezer plaatse te verschijnen ter zake
van tusschen hen plaats gehad hebbende vechterijen en verwonding
van eerst genoemde
Gehoord de eerst geroepend Jacob Poelstra, welke
verklaard, dat na afloop van het werk (het lossen van hooi) zij
onderling aan het stoeijen geraakt zijnde, de laatst genoemde A.A.
Udinga zich driftig makende hem J. Poelstra met den
klomp een slag aan het hoofd heeft toegebragt, tengevolge waarvan
eene verwonding heeft plaats gehad.
Daarna de tweede geroepend A.A. Udinga binnen geroepen en
door de President ondervraagd zijnde, bevestigd het bovengenoemde
feit en erkend de slag te hebben toegebragt met dien verstande hij
herhaaldelijk zoude gewaarschuwd hebben van op te houden en hem
niet langer tot doel hunner plagerijen te stellen
Welk verzoek te vergeefs gedaan zijnde hij in drift ontstoken de
bedoelde klap heeft toegebragt.
Niets meer te behandelen zijnde wordt de Raad gesloten op dag,
maand en jaar voornoemd.
De president A H Idserda
De gemeensman X
de Wijkmeesters A. Keizer, P. Hazeloop
De secretaris ????
Raad vanToezigt gehouden in Kolonie N3
Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt binnengeroepen de kolonist P. Rietbergen, die den 10
feb. Jl gedeserteerd is en den 9e Sept jl teruggekomen is.
Hij is alleen gedeserteerd geweest, zijne vrouw en kinderen
achterlatende, waarom deze ook verzoeken van straf verschoond te
blijven
Rietbergen bekend zijn misdrijf en verzoekt mede verschoond
te mogen worden om naar eén de gestichten te worden overgeplaatst.
Nog worden andermaal geroepen J. Muzegaas, die in de
vorige vergadering beschuldigd stond hout van de Maatschappij
verwerkt te hebben tot aanmaken van bakken, banken etc. tot eigen
gebruik, waarop hij toen te kennen gaf dat van zijn eigen hout
gemaakt te hebben, dat hij mede gebragt heeft toen hij in de
kolonie gekomen is.
Bij onderzoek is gebleken, dat Muzegaas wel eenig hout uit
den brand, die hem buiten de kolonie de woning waarin hij woonde
vernield heeft, gered heeft maar men kan niet geloven dat het zoo
veel geweest is, als hij noodig had om dat alles te maken, wat in
het vorige procesverbaal opgegeven is, door hem gemaakt te zijn.
Ook blijft vrouw den Ouden volhouden dat hij daartoe hout
van de Maatschappij gebezigd heeft.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 6e November 1949
JH Hoving
J van Agteren
J Klijzing
P. Hertog
H de Plot
Notities bij het zittingsverslag