Raad van Policie en tucht in de gewone Koloniën

op den 8 November 1849


Alle leden zijn tegenwoordig

Worden gelezen twee processen verbaal van den Raad van toezigt N1 van den 26e Oktober jl en den 6e dezer maand houdende beschuldiging:

1 tegen de huisvrouw  van den kolonist P:A: Riethoorn die zich eigendunkelijk naar Amsterdam heeft begeven van den 13e tot den 18e October jl
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent haar misdrijf zeggende dat zij begreep geen verlof te kunnen bekomen en toen maar eigendunkelijk was gegaan.

De Raad gelet op Art: 2§1 en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld, daarbij  tevens aanmerkende dat zij vroeger ook al zonder verlof naar Amsterdam is geweest, hetwelk te laat werd ontdekt om daaraan nog gevolg te geven,

Besluit:

Het huisgezin van P:A: Riethoorn voor een onbepaalden tijd  te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt haar zulks kenbaar gemaakt.



2 tegen de kolonisten kinderen Jan Willem Veldmeijer en Johanna Maria Jacoba Seelenhorst wegens onzedelijke omgang met elkander ten gevolge waarvan laatstgenoemde in een zwangere staat verkeert.
De beschuldigden zijn niet verschenen hebbende zij de kolonien reeds verlaten

In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van Konijnenburg: Toch verwijzen en voor het geval dat zij reeds mogen gehuwd zijn, de kolonien ontzeggen, daar een van beide nadien nog gezien wordt vK



3 tegen  de bestedeling Lijp de Vries, welke tijdens dat zij bij Zeilmaker was ingedeeld aardappelen van hem zoude hebben ontvreemd en verkocht aan de kolonist Leffeff

Zeilmaker binnengeroepen zijnde, verklaart gedurig aardappelen te hebben vermist en eindelijk des avonds ontdekte dat zulks door Lijp de Vries werd gedaan, terwijl hij na haar geroepen te hebben, een half kwart mud uit de tuin van Leffeff gehaald heeft, alwaar zij dezelve verborgen had

Lijp de Vries verklaart des namiddags ½ kwart mud aardappelen bij vrouw Leffeff te hebben gebragt terwijl zulks des avonds wederom zoude geschiedde en zij daarvoor 8 Centen zoude ontvangen.
 
Leffeff verklaart van alles niets te weten evenmin als zijn vrouw, de bij Leffeff ingedeelde bestedeling A:J: van Woerkom verklaart dat Leffeff hem zelf des middags gelast had de aardappelen; die Lijp de Vries gebragt had bij die welke zich in de schuur bevonden te bergen.

De Raad geloof hechtende aan de verklaring van de bij Leffeff ingedeelde bestedeling en tevens aanmerkende dat Lijp de Vries op 16 November 1848 om de verkoop van boeken voor dezelven heeft te regt gestaan, daarbij gelet op  Art: 2§e en Art: 3§3 van het Reglement van tucht, waarbij dubbelle vergoeding van het ontvreemde benevens acht dagen opsluiting in de strafkamer voor hem die zich voor de eerste maal aan deze misdrijven schuldig maakt  en overplaatsing naar de Ommerschans voor hen die zich daaraan andermaal schuldig maken is gesteld,

Besluit:

J.H. Leffeff acht dagen opsluiting in de strafkamer op te leggen, doch vrij te spreken van vergoeding en Lijp de Vries te verwijzen naar de Ommerschans op welk laatste de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van Konijnenburg: conform vK



Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N2
Van heden houdende beschuldiging:

tegen Jacob Poelstra en Anne Alberts Udinga wegens vechterij met elkander

De beschuldigden binnengeroepen zijnde, verklaart Poelstra met Udinga te hebben gestoeid, waarop Udinga was driftig geworden en hem met den klomp had geslagen

Udinga
verklaart dat hij met een en ander aan het stoeijen was geweest, waarop Poelstra erbij was gekomen om hem vast te houden en toen hij los was gekomen  hem met den klomp had geraakt.

De Raad houdt hen beide voor schuldig en daarbij gelet op  Art:2§b en Art: 3§1 van het Reglement van tucht, waarbij drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

J. Poelstra en A.A. Udinga ieder de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar gemaakt.



Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N3 van den 6e dezer maand houdende beschuldiging

1 tegen den kolonist E. Rietbergen welken de 10e Februarij jl de kolonie heeft verlaten en den 9 September jl is teruggekeerd
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf

De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Het huisgezin van E. Rietbergen te verwijzen voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans en de Perm: Comm; in overweging of zij ook konde besluiten de man alleen (die eigenlijk de schuldige is) te verwijzen daar hij gedurende meer dan een half jaar heeft getoond zich niet over zijn huisgezin te bekommeren en men het er stellig voor houdt  dat hij is teruggekeerd niet uit belangstelling voor zijn huisgezin, maar door gebrek aan onderhoud voor zich zelven in de gewone maatschappij, terwijl hij in het huisgezin een zeer ongemakkelijk voorwerp is, waardoor vele oneenigheden in het zelve bestaan.

In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van Konijnenburg: Ofschoon al het aangemerkte bevestigende, dient er toch bijgevoegd te worden dat er bij mijn weten nooit een der hoofd der huisgezins verwezen is zonder zijn andere in den straf te doen deelen vK



2 tegen de kolonist J. Muzegaas, welke zich volgens Proces verbaal van den vorige raad van de 30 Augustus jl zoude hebben schuldig gemaakt aan het ontvreemden van hout van de Maatschappij en welke zaak toen aan gebrek van bewijs is uitgesteld.

De Directie van Willemsoord heeft nader onderzoek gedaan bij de veldwachter van Steenwijkerwold, welke heeft verklaard, dat Muzegaas wel eenig hout uit de brand had gered, zijnde het hem onbekend hoeveel dit juist zoude zijn geweest.

De Raad zich van die zaak niet verder kunnen overtuigen, terwijl Muzegaas blijft volhouden geen hout van de Maatschappij te hebben gebruikt.

Besluit:

J. Muzegaas Met eene ernstige vermaning hem te laten gaan.

Aldus gedaan in de Raad te Frederiksoord den 8e November 1849
C. Hulst
L: ten Broek
P. Hertog
H.A. Overhoff
X Handwerk van H.Lucas, die verklaart niet te kunnen schrijven    
F.H.P. van Marle  Secretaris


Bijlage 1: Raad van toezixcht van Frederiksoord diverse data


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie No 1

Alle de leden zijn tegenwoordig

Zitting van den 26 October 1849
De Voorzitter geeft aan den Raad te kennen dat hij voor dezelven heeft doen ontbieden de vrouw van den kolonist Riethoorn, oud 45 jaren, wonende alhier op hoeve N24 ter zake: dat zij zich op den 13e dezer maand uit de kolonie verwijderd heeft en den 18e daaraanvolgend in dezelve is teruggekeerd, en zulks zonder  daartoe verlof te hebben verkregen.

De opgeroepene en beschuldigde in den Raad verschenen en hierover onderhouden zijnde, erkent hare ongeoorloofde verwijdering, maar geeft voor vindingrijk als zij zich verbeeld te zijn, dat zij hiertoe gedreven is door het verlangen om hare hoogbejaarde moeder te zien, welk verlangen bij deze wederkeerig was, naar luid van eenen brief welke zij hieromtrent zou ontvangen hebben;
zij eindigt veelsprakig als zij daar te boven is en gereed, om dáár, waar zij weet dat dit nodig is, zich in de kruijpendste formen te wringen, met het verzoek dat deze overtreding der Koloniale Wet haar niet  te streng mogte gerekend worden.

De Raad van toezigt mag niet afzijn de Raad van Tucht te doen opmerken, dat,  gesteld deze brief ware echt, de inhoud derzelve reeds veelmalen stof zou moeten opgeleverd hebben tot die veelvoudige verwijdering welke zij zich in den gang destijds heimlijk veroorloofd heeft, terwijl het eigendunkelijk steeds straffeloos gebleven, vertrek van deze vrouw van openbare bekendschap is en natuurlijk tot ergernis versterkt aan die koloniale bewoners welke aan wet en orde gehoorzamen
drukkende daar te boven op haar en overal op haar gezin;
al wat de beteekenis en zwak besluit van onwil, luiheid en onordelijkheid overvloedige redenen waarom de Raad van Toezigt haar verzenden moet naar de Raad van Tucht om door dezen gestraft te worden, zoals zij bevonden zal te behoren.



Ter zelfden zitting waren opgeroepen Jan Willem Veldmeijer, oud ruim 23 jaren, zoon van de kolonist van dien naam wonende op hoeve N87 en Johanna Maria Jacoba Seelenhorst oud ruim 26 jaren dochter van den kolonist Seelenhorst wonende op hoeve N53B ter zake van ongeoorloofde gemeenschap met elkander.
De opgeroepen zijn niet verschenen en is alzoo het verzenden van deze zaak besloten ten fine als voren.



Zitting van 6 November 1849
De wijkmeester Uhl geeft aan den Raad het berigt dat de kolonist GH Zeilmaker wonende alhier op hoeve N44 hem te kennen heeft gegeven dat er successivelijk bij hem aardappelen ontvreemd zijn geworden, dat naar aanleiding van vele vroegere gebeurtenissen het vermoeden is gevallen op de personen van Lijp de Vries bij hem inwonende.
Dat dit vermoeden in zekerheid veranderd is door de andere daags bij hem plaats gehad hebbende nieuwe ontvreemding aan welke, naar luid, van hare eigene bekentenis, de genoemde Lijp de Vries zich heeft schuldig gemaakt dat uit hare belijdenis bevestigd door het getuigenis van Arie Jan van Woerkom, genoegzaam gebleken is, dat zij voor de door haar ontvreemde aardappelen, een gedienstige afkooper gevonden heeft in de persoon van JT Leffef, kolonist wonende op hoeve N43,

dat deze op één zelfden dag  eerst des namiddags een half kwart mud aardappelen heeft doen bezorgen aan het huis van genoemde Leffef, door tusschenkomst van den desgelijks bovengemelden J van Woerkom die tot de ontvangsten dezelve gemagtigd was door zijne huismoeder vrouw Leffef,

dat die aardappelen als toen door Leffef zelven zijn opgeborgen,

dat een tweede aflevering vervolgens des avonds zou geschied zijn, doch dat de ontdekking hier van dit verhindert heeft. Immers heeft vrouw Zeilmaker die daar een langdurig verblijf in de schuur van haren ingedeelde Lijp de Vries kwaad vermoeden opvatte, haar belet om het uit te gaan en is alzoo het voorhands in den tuin geborgen half kwart mud aardappelen aldaar gevonden door G. Zeilmaker bij zijne te huis komst.

De beschuldigde zowel als de getuige gaven voor de hoogste koopprijs op 8 Centen voor het ¼ mud.

De beschuldigde Leffef is zelve niet in en Raad verschenen maar heeft zich daar gesteld door zijne huisvrouw Johanna Klazina van Ommeren, oud 59 jaren welbespraakt en behendig naar haar wijze werpt zij de schuld van haarzelve en hare echtgenoot af en verklaart eenvoudig en regt wel alles voor logen en laster.

De Raad van Toezigt voegt hier het wegende bij: in het huisgezin van den kolonist Leffef en in de ingedeelde L de Vries lust zich sedert jaren alles op last, onordentelijkheid en liederlijkheid, zucht tot ontvreemding van den Maatschappij en van individuën ronselarij en zwendelarij; wat dat alles in zich verenigd beiden sedert lange der vrije kolonie onwaardig en overrijp voor eene mindere gunstige en strengere orde van zaken gemaakt heeft


De President
H. Faaken

De Leden
J. Uhl
A. Lucassen
HA overhoff

De Secretaris
J.Heerkes de Vries


Bijlage 2: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 08-11-1849


De Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N2 op den 8 November 1849

Alle leden zijn tegenwoordig

De president verklaart de vergadering voor geopend, te kennen gevende dat hij Jan Poelstra, zoon van de wed. Poelstra hoeve N52 oud 24 jaar en Anne Alberts Udinga kolonist hoeve N55 oud 22 jaar woonachtig beiden in den 2e wijk dezer kolonie heeft aangezegd ter dezer plaatse te verschijnen ter zake van tusschen hen plaats gehad hebbende vechterijen en verwonding van eerst genoemde

Gehoord de eerst geroepend Jacob Poelstra, welke verklaard, dat na afloop van het werk (het lossen van hooi) zij onderling aan het stoeijen geraakt zijnde, de laatst genoemde A.A. Udinga zich driftig makende hem J. Poelstra met den klomp een slag aan het hoofd heeft toegebragt, tengevolge waarvan eene verwonding heeft plaats gehad.

Daarna de tweede geroepend A.A. Udinga binnen geroepen en door de President ondervraagd zijnde, bevestigd het bovengenoemde feit en erkend de slag te hebben toegebragt met dien verstande hij herhaaldelijk zoude gewaarschuwd hebben van op te houden en hem niet langer tot doel hunner plagerijen te stellen
Welk verzoek te vergeefs gedaan zijnde hij in drift ontstoken de bedoelde klap heeft toegebragt.
 
Niets meer te behandelen zijnde wordt de Raad gesloten op dag, maand en jaar voornoemd.
De president A H Idserda
De gemeensman X       
de Wijkmeesters A. Keizer, P. Hazeloop
De secretaris ????


Bijlage 3: Raad van toezicht van Willemsoord 06-11-1849


Raad vanToezigt gehouden in Kolonie N3

Alle leden zijn tegenwoordig

Wordt binnengeroepen de kolonist P. Rietbergen, die den 10 feb. Jl gedeserteerd is en den 9e Sept jl teruggekomen is.
Hij is alleen gedeserteerd geweest, zijne vrouw en kinderen achterlatende, waarom deze ook verzoeken van straf verschoond te blijven
Rietbergen bekend zijn misdrijf en verzoekt mede verschoond te mogen worden om naar eén de gestichten te worden overgeplaatst.



Nog worden andermaal geroepen J. Muzegaas, die in de vorige vergadering beschuldigd stond hout van de Maatschappij verwerkt te hebben tot aanmaken van bakken, banken etc. tot eigen gebruik, waarop hij toen te kennen gaf dat van zijn eigen hout gemaakt te hebben, dat hij mede gebragt heeft toen hij in de kolonie gekomen is.

Bij onderzoek is gebleken, dat Muzegaas wel eenig hout uit den brand, die hem buiten de kolonie de woning waarin hij woonde vernield heeft, gered heeft maar men kan niet geloven dat het zoo veel geweest is, als hij noodig had om dat alles te maken, wat in het vorige procesverbaal opgegeven is, door hem gemaakt te zijn.
Ook blijft vrouw den Ouden volhouden dat hij daartoe hout van de Maatschappij  gebezigd heeft.

Aldus gedaan te Willemsoord, den 6e November 1949

JH  Hoving
J van Agteren
J Klijzing
P. Hertog
H de Plot


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag