Alle leden zijn tegenwoordig worden gelezen vijf processen verbaal
van den Raad van toezigt van kolonie N 1 van den 28 Julij, 24
Augustus, 8, 22 en 29 September jl houdende beschuldiging:
1. tegen den kolonisten zoon Willem de Vries van hoeve N 119 oud 18 jaren, wegens verregaande luiheid en slordigheid.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschooning inbrengen. De Raad in aanmerking nemende, dat, hij volstrekt ongeschikt is voor de gewone kolonien en daarbij gelet op Art: 2 § g en Art: 3 § 4 en 16 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op die misdrijven is gesteld.
Besluit:
Willem de Vries voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
2. tegen de huisvrouw van den kolonist W: F: Heijman
wegens het uiten van scheldwoorden tegen den kolonist van der
Wilk en zijne vrouw.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, is de man verscheenen zich beklagende over de verkeerde handelwijs wederkering door van der Wilk, hem en zijne vrouw aangedaan.
De Raad beschouwdt deze zaak als eene onderlinge twist, welke
genoegzaam van geene betekenis is en Besluit:
Allen met eene ernstige vermaning heen te laten gaan.
3. tegen de bestedeling Antje Voogd, oud 23 jaren, wegens verregaande luiheid, slordigheid, laster enz, welke voor geene vermaningen en waarschuwingen schijnt vatbaar te zijn en die zich almede aan desertie zoude hebben schuldig gemaakt.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets ter hare verschooning inbrengen, gevende te kennen, dat, zij zich eenige dagen in het bosch heeft opgehouden.
De Raad in aanmerking nemende dat deze bestedeling geheel ongeschikt is voor de gewone kolonien, vooral om het nadeelige voorbeeld aan anderen en daarbij gelet op Art: 2 § d en g en Art: 3 § 2, 4 & 16 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op die misdrijven is gesteld, Besluit Antje Voogd voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.-
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt.
4. tegen Wilhelmina Jacoba dochter van den kolonist A:
Spoel. welke, zich zoude hebben verzet tegen den adsistent
der Katoenweverij P: J: Vetter.-
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, beklaagt zich over
genoemde adsistent, die haar niet met rust zoude kunnen laten,
omdat zij een door hem aan haar voorgeslagen gemeenschappelijk
verkeer had geweigerd.
De Raad deze zaak als eene onderlinge twist beschouwende van
weinig aanbelang
Besluit:
hen beide met eene ernstige vermaning te laten gaan.
5. tegen de kolonistenkinderen Pieter van Kooten, Adriaan
Haverhoek en den bestedeling J: M: C: Rensen, welke
allen uit de strafkamer zouden zijn gebroken en zich vervolgens
hebben schuldig gemaakt aan tuindieverij.-
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, bekennen hun misdrijf.
De Raad gelet op Art: 2§ e en Art: 3 § 3 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is
gesteld,
Besluit:
P: van Kooten, A: Haverhoek en J: M: C: Rensen
ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de
strafkamer, wordende zij van vergoeding vrijgesproken, daar het
ontvreemde van genoegzaam geene waarde is.-
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
6 tegen de bestedeling Izaäk Aartman, welke, den 18 der
vorige maand heimelijk de kolonien zoude hebben verlaten en te Ommerschans
is terug gebragt, alwaar hij zich thans nog bevindt.
De Raad gelet op Art: 2 § d en Art: 3 § 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de
Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
De overplaatsing naar de Ommerschans van Izaäk
Aartman bij dezen goed te keuren.
Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt
van kolonie N 2 van den 6e dezer maand, houdende beschuldiging
tegen Alida de Rijke, oud 22 jaren, welke zonder verlof de
kolonien zoude hebben verlaten.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf.
De Raad gelet op Art: 2 § d en Art: 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
A: de Rijke voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt.
Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
kolonie N 3, van den 29 der vorige maand, houdende
beschuldiging:
1 tegen de kolonisten kinderen Jan Aukes, Levie van Kollum, Eliazer Posener en Rachel Winnik welke, allen pijpjeskatoen zouden hebben overgehouden van het door hen geweven katoen, welke zij niet bij den fabriekbaas zouden hebben teruggebragt, en Leentje Winnik benevens Carolina Lodovica Friess waarbij men kousen van zulk katoen zoude gevonden hebben.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, doen de volgende verklaringen.
J: Aukes zegt de pijpjes terug te hebben gehouden uit vrees voor boete omdat hij dacht dat het stukje niet zwaar genoeg zoude zijn.
L: van Kollum zegt het voornemen te hebben gehad om de fabriekbaas van dit overschot kennis te geven, om dezelve dan bij een volgend stukje te gebruiken.-
E: Posener zegt er alles in geweven te hebben.
R: Willik zegt een zware ketting te hebben gehad, waardoor zij garen had overgehouden, hetwelk zij in de fabriek zoude hebben terug gebragt, zoo zij daarin niet belet was geworden, doordien men het haar had afgenomen.
L: Winnik en C: L: Friess verklaren beide de kousen te Steenwijk te hebben gekocht.
Het komt de Raad voor dat men met dit onderzoek wat had moeten
wachten, om hem in de gelegenheid te stellen het overschot terug
te brengen, en wat de twee laatsten betreft, dat men daarna meer
bepaaldelijk onderzoek had gedaan te Steenwijk, waarom de
Raad
Besluit:
Allen voor dit maal met eene ernstige vermaning heen te laten
gaan en hen tevens te kennen te geven dat zij ten strengsten
zullen worden nagegaan.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
2 tegen den kolonist C: de Klein wegens het misbruik van sterken drank.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art: 2 § c en Art: 3 § 1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
C: de Klein de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
3 tegen den kolonisten zoon Ruurt Eckhardt, welke zonder
verlof de kolonien zoude hebben verlaten.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, zegt eenige goederen uit de bank van leening te Assen te hebben gehaald.
De Raad gelet op Art: 2 § d en Art: 3 § 2 van het Reglement van
tucht , waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld, daarbij tevens aanmerkende, dat hij
altijd verkeert en voor geene vermaningen vatbaar is
Besluit:
Ruurt Eckhardt voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
4 tegen den kolonist van Welzenes wegens verwaarloozing
van zijn huisgezin. De beschuldigde binnen geroepen zijnde, zegt,
zoover iets aan zijn huisgezin mogt mankeeren, de afwezigheid van
zijne vrouw daarvan de oorzaak zoude zijn, die hij dan ook
eerstdaags te wachten was.
De Raad Besluit hem met eene ernstige vermaning heen te laten
gaan.-
5 tegen den kolonist J: Vreeling, welke een half mud
aardappelen zoude hebben verkocht.-
De beschuldigde binnen gelaten zijnde, bekent zulks, zeggende dat
hij niet wist dit niet te mogen doen, daar het aardappelen waren
welke hij buiten de kolonien verbouwdt had.
De Raad gelet op Art: 2§ e en Art: 3 § 3 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbelle vergoeding van het verkochte op dat misdrijf is
gesteld
Besluit:
J: Vreeling de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, doch hem van de vergoeding vrij te
spreken, daar zulks reeds is geschiedt voor de tauxatie en men het
er dus voor houden zal dat het van zijn eigen aardappelen zijn
geweest.
6 tegen den kolonist W: Kamans welke 10 bosschen stroo aan
zijnen broeder buiten de kolonien zoude hebben gegeven. De
beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.-
De Raad gelet op Art: 2 § e en Art: 3 § 3 van het Reglement
van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is
gesteld
Besluit:
W: Kamans de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer en eene vergoeding van 40 centen berekend tegen de dubbelle waarde van het stroo.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
7 tegen den kolonist Aanhoudt die, bij het tauxeeren
zijner rogge een van de bosschen welke bestemd waren om voor te
dorschen terug had gebragt naar het land.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, zegt, dat hem dit bos door een der voordorschers Peter Jansen was gegeven, zeggende dat dezelve te veel was.
P: Jansen binnen geroepen zijnde, verklaart zulks onwaarheid te zijn.
Ruurt Eckhardt en Gerrit Weenink, welke beide hebben mede gedorscht, zeggen er niets van gezien te hebben, dat Aanhoudt het bos zoude hebben weggenomen.
De Raad is genoegzaam overtuigd van de schuld van Aanhoudt en houdt het er voor dat al de voordorschers hiermede zijn bekend geweest, te meer daar Aanhoudt hen sterken drank geschonken heeft en daarbij gelet op Art: 2 § e en Art: 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbelde vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld. Besluit:
Aanhout de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens vergoeding van 21 centen, en Peter Jansen, Ruurt Eckhardt en Gerrit Weenink ieder acht dagen opsluiting.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
8 tegen Anthonij zoon van de kolonist H: Beekman
welke, den 2e Mei eigendunkelijk de kolonien heeft verlaten, den
20e teruggebragt en daarna onmiddellijk is overgeplaatst naar de Ommerschans
tot voorkoming van vernieuwde desertie
De Raad gelet op Art: 2 § d en Art: 3§ 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat
misdrijf is gesteld
Besluit:
De overplaatsing naar de Ommerschans van Anthonij Beekman bij dezen goed te keuren.
Aldus gedaan in den raad te Frederiksoord den 7 October 1847
C. Hulst
L: ten Broek
C: de Vries
G Deems
G C Jaket
T: H: P: van Marle
secretaris
Rest tekst volgt
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 1 op de navolgende datums.
Zitting van den 28 Julij 1847
Alle leeden zijn tegenwoordig
De President geeft te kennen dat hij ingevolge de berichten van den Wijkmeester Lucassen het noodzakelijk geacht heeft om voor den Raad te doen roepen Willem de Vries, zoon van den kolonist de Vries wonende op hoeve N 119 oud 18 jaren.
Dat deze knaap nu bijna een jaar geleden van de Ommerschans
ontslagen werwaarts hij ter zake van verregaande luiheid en
slordigheid veroordeeld was, thans zich bij vernieuwing hieraan
schuldig maakt.
Dat hij President als Onderdirecteur met den wijkmeester op
verschillende wijzen beproefd hebben dezen knaap tot beter
inzigten van zijn eigen welzijn en dat des huisgezins te brengen,
en hiertoe hem opzettelijk van de weverij afgenomen en op het land
geplaatst hebben of hem ook welligt dit werk beter van de hand zou
gaan. Dat ook hier de luije aard het beter beginsel overwonnen
heeft, en men hem als toen naar de veenderijen gezonden hebbende,
hij de opzichters aldaar als volstrekt onbruik en onhandelbaar is
terug gezonden.
De voormelde knaap alzoo gelast om voor den Raad te verschijnen
is echter in gebreke gebleven om voor dezelve te verschijnen,
Reden waarom de Raad van Toezigt te meer besloten heeft om hem te
stellen ter beschikking van den Raad van Policie en Tucht.
In tusschen kan de Raad niet afzijn om te dezer gelegenheid de
aanmerking ter neder te stellen, dat bij de doorgaande
verwaarloosde opvoeding der kinderen van dit huisgezin noch voor
deze noch voor de Maatschappij zoowel voor het tegenwoordige als
in de toekomst iets goeds is te wachten.
Zitting van den 4. 11. en 17 Augustus 1847
Niets behandeld.
Zitting van den 24e Augustus 1847
Is in den Raad verschenen de kolonist Van der Wilk, wonende op hoeve N. 15, zich, ook namens zijne huisvrouw M. W. van der Wilk geboren de Jong, beklagende over Cornelia Hendrika Francina Aardbodem huisvrouw van den kolonist Willem Frederik Heijman, wonende op hoeve N 16, ter zake dat deze op den 20e Augustus JL hem en zijne mede bovengenoemde huisvrouw grovelijk zoude hebben geinjuriëerd en beledigd.
Naar luid van des Klagers aangifte, bevestigd door het getuigenis van Willem Fucke, oud 19 jaren, zoon van den kolonist Johannes Fucke, wonende op hoeve N 21, komt de zaak hierop neder, dat door van der Wilk met zijn zoon en den jongen Fucke die in den avond van den gemelden 20e Augustus, voorbij de woning van Heijman wandelden, de vrouw van dezen gezien is staande aan het raam zich te verschoonen, door venster noch gordijn gedekt, en alzoo als vanzelve prijs gegeven aan het oog van het niet altijd bescheiden publiek, Dat de jonge Van der Wilk vrouw Heijman de gewone beweging ziende maken, met welke men lastig lijfgeselschap behandelt, heeft uitgeroepen “dat is een vette” echter met zijnen vader en den jongen Fucke hunnen weg vervolgde.
Dat intusschen Vrouw Heijman dezen uitroep hoog opnemende onmiddelijk hierop heeft laten volgen: Je moêr is een vette, Van der Wilk wijders uitschellende voor spijkerdief en eijerdief mitsgaders zijn vrouw voor allemanshoer.
De beschuldigde binnen geroepen en te dezer zake ondervraagd
zijnde, zegt, dat zij reeds sins langen tijd veel reden gehad
heeft om zich over hare buurjongens te beklagen, aangezien die
haar aanhoudend bespioneren en telken reize de Kreten: Haagsche
Kliek” en “Vrouwtje kakstaande” doen horen, welke
laatste Kreet, hoezeer zij zich er door beleedigd acht, zij echter
verklaarde wel te kunnen begrijpen, wat echter de onderwerpelijke
beschuldiging aangaat, zoo zegt de beklaagde, dat zij in haar
hemd staande om vlooijen te vangen, in dit bedrijf is
gestoord geworden, door de boven meer genoemde jongens, en over
deze stoornis wrevelig geworden, zich sommige harde uitdrukkingen
heeft laten ontvallen, waar over zij nu berouw heeft, ontkennende
echter ten aanzien van vrouw van der Wilk iets honends te
hebben gezegd.
Zitting van den 31e Augustus
Niets behandeld
Zitting van den 8 September 1847.
De voorzitter geeft te kennen, dat bij hem als Onder Directeur, onderscheidene beschuldigingen zijn ingebragt tegen de bestedelinge Antje Voogd, oud 23 jaren, ingedeeld bij de Kolonist Verboom wonende op hoeve N 2, en wel.
1e Door de vrouw van gemelden Kolonist Verboom, als
hebbende de genoemde A: Voogd op haren naam en voor hare
rekening Steeken gehaald bij den Kolonist Penning;
en ten anderen, dat de beklaagde hare zoonen verweten heeft, dat
deze eene aanzienlijke hoeveelheid appelen uit den tuin van haren
buurman de Haan zouden gestolen hebben.-
Ten aanzien van deze Klagten beweert de beschuldigde, dat zij de steeken op order van Vrouw Verboom gehaald en dezelve gemeenschappelijk geörberd heeft, en wat aangaat de beschuldiging van tuindieverij, houdt zij dezelve staande, niettegenstaande er van de zijde van de Haan verklaard wordt, dat er geene appels gemist zijn, immers geene zoo groote hoeveelheid als er, - naar luid van A. Voogd's verklaring; - vereischt wordt tot een middagmaal, en vrouw Verboom betuigd de daartoe benoodigde van den kolonist Franken te hebben gekocht.
2e Van meer gewigt acht de Raad de aanklagt van de Wijkmeester
Taatgen, dat namelijk de beschuldigde zich bij voortduring, en wel
met de verregaandste grofheid en uittarting, verzet tegen zijne
bevelen en met deze ongehoorzaamheid vereenigt, luiheid, onwil en
brutaliteit van welke zij zich niet ontziet om in het openbaar
telken reize te doen blijken.
Ten aanzien van deze beschuldigingen vergenoegd zich de beklaagde te doen opmerken, dat het haar voorkomt, dat de wijkmeester Taatgen het niet op haar begrepen heeft.
De Raad acht zich verpligt aan den Raad van Politie en Tucht te
kennen te geven, dat Antje Voogd tot een dier voorwerpen
behoord welke als onverbeterlijk zijn te beschouwen. Immers heeft
het ten haren opzigte niet ontbroken aan zachte vermaningen noch
aan ernstige waarschuwingen; herhaalde reizen is zij beboet
geworden en zelfs in de strafkamer geplaatst. Niets intusschen kan
bij haar baten, Zij volhardt in hare luiheid, onverschilligheid en
ruwheid en laat in tegendeel geene gelegenheid voorbijgaan om den
boven vermelden wijkmeester te berispen en te beleedigen. In de
eerste wijk en bij alle kolonisten der 2 wijk, voorzooverre die
haar kennen, wordt geen huisgezin gevonden in het welk zij
goedwillig opgenomen wordt. Zoo dat de Onder Directeur zich
genoodzaakt heeft gezien om haar Voor s hands bij den kolonist
Leffeft te plaatsen.
Is al verder in den Raad verschenen Pieter Johannes Vetter
oud 20 jaren ingedeeld bij den kolonist Veens hoeve N 46 adsistent
in de Katoenweverij Lett. A te kennen gevende, dat hij door Wilhelmina
Jacoba Spoel, dochter van den kolonist Arij Spoel
wonende op hoeve 36 B, herhaaldelijk is beleedigd en gescholdden.
Onder anderen, dat hij op dingsdag 31 Augustus JL des morgens om 6
½ uur ten hare huize is gekomen om haar te waarschuwen dat zij
naar haar werk zich zoude begeven. Dat hij aldaar gevonden heeft Pieter
Brouwer zoon van den kolonist van dien naam welke zich met
Wilhelmina Spoel op weg begeven heeft en hem klager ontmoetende
vroeg: zijt gij nu tevreden nu gij ziet dat Meijntje naar den
Docter gaat? dat de klager hem daarop ten antwoord gegeven
hebbende, dat hij met hem niets had te maken Brouwer hem met
Scheldwoorden en dreigingen bejegend heeft.
Dan Mijntje Spoel alverder een afgeweven stukje katoen inbrengende dit ingenomen is door hem adsistent die haar toen op eene ordentelijke wijze opmerkzaam maakte op eenige gebreken en hetzelve waarop zij hem opnieuw met scheld en smaad redenen heeft overladen.
De beschuldigde te dezer zake door den voorzitter onderhouden
zijnde zegt, dat haar vader ziek liggende, Brouwer aldaar
tot adsistentie gekomen was, en dat zij zich naar den Doctor
moetende begeven in de onmogelijkheid was, om toen naar de weverij
te gaan. Dat zij overigens het gedrag van Vetter ten haren
aanzien zich wel verklaren kan, als daar uit voortspruitende dat
zij eenmaal geweigerd had in eenige gemeenschap met hem te treden.
Overigens erkennende dat zij den gemelden adsistent op meer dan
eene wijze smadelijk heeft bejegend. Trouwens dit kan ook door
haar niet ontkend worden want de Adsistent Zuidgeest,
in den Raad geroepen en verschenen, heeft de opgave van Vetter,
immers wat het voorgevallene bij het inbrengen van het stukje
aangaat, in alle deele bevestigd, en getuigd dat hij de smaad
redenen gehoord had met welke Meijntje Spoel Vetter
overlaadde.
Zijn in den Raad verschenen Pieter van Kooten oud 17 jaren behuwdzoon van Jacob Evers de Jong, wonende op hoeve N 103 Adriaan Haverhoek, oud 18 jaren behuwdzoon van Jan de Vries wonende op hoeve N 93 en Christiaan Rensen oud ruim 17 jaren beschuldigd van uit de strafkamer te zijn gebroken en vervolgens aan tuindieverij zich te hebben schuldig gemaakt.
De beschuldigden ter dezer zake ondervraagd zijnde hebben
gezamentlijk hunne schuld beleden, en opgegeven, dat, zij de kram
van onder het slot losgemaakt hebbende en aldus uit de strafkamer
ontkomen zijnde. Dat zij daarop zich hebben begeven naar den tuin
van den kolonist Grotthe wonende op hoeve 84 en uit denzelven tuin
hebben weggenomen appelen en wortelen.
Zitting van den 15 September 1847
Niets behandeld
Zaterdag den 22 September 1847
Is in den Raad verschenen Antje Voogd oud 23 jaren
ingedeeld bij den Kolonist Verboom Hoeve N 2 van waar zij
zich heeft verwijdert op den 9 September JL en terug gekomen op
den 13e daar aan volgende.
Door de President ten deze opzigte ondervraagd, zegt zij in het
bosch zich te hebben opgehouden, terwijl zij tot reden van hare
verwijdering opgeeft, de kwade dunk welke in het algemeen bestaat
ten opzichte van het huisgezin van den Kolonist Leffeft bij welke
zij naderhand is ingedeeld geworden.
Zitting van den 29 September 1847.
Ingevolge bekomen aanschrijving van den Heere Adjunct Directeur der gewone kolonie bij brief van heden N 569. waarin vervat is dat Izak Aardman ingedeelde bij den Kolonist Zeilmaker wonende op hoeve N 40, dat hij zich op den 18 dezer zonder verlof van de Kolonie heeft verwijdert en reeds te Ommerschans is aangebragt, alwaar hij voorloopig zoude verblijven
Zoo geeft de Raad van Toezigt hiervan kennis aan de Raad van Politie en Tucht.
Zitting van den 6 October 1847
Niets behandeld
De President
H. Faaken
de Leeden
A Lucasssen
W. Taatgen
C: de Vries
de Secretaris
J. Heerkens de Vries
Raad van Toezicht gehouden in Kolonie N 2 op Woensdag den 6e
October 1847-
Alle leden Present zijnde, hebben voor den Raad geroepen Alijda
de Rijke Ingedeelde van Schiedam bij de Wed Wiederholdt op hoeve N
70 oud 22 Jaar, zijnde op den 2 Julij gedeserteerd voorgevende
naar haar zuster te Schiedam te zijn gegaan om dezelve te bezoeken
daar zij vroeger al eens gevraagd had om een verlofpas – en haar
zulks in die tijd gewijgerd is zoo heeft zij de vrijheid aan
zich zelve genomen om zonder verlof zich naar Schiedam te begeven,
van waar zij terug gebragt is op 2 october jl.
De Raad hiervan rapport doende aan den Raad van Tucht is daarna
gesloten.
Onderstaand den 6 October 1847
A H Idserda
Keizer
A.Croll
G Deems
Morriën
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 3
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen de Koloniste zoon Jan Aukes, oud 16 jaren, hoeve N 152, die 10 pijpjes katoenen garen teruggehouden heeft; Hij zegt het Stukje Katoen niet zwaar genoeg geweven te hebben, en uit vrees voor boete de 10 pijpjes terug te hebben gehouden.
Daarna wordt binnen geroepen Levie, oud 14 jaren, zoon van den Kolonist van Kollem, hoeve N 111, die 5 pijpjes Katoenen garen achter gehouden heeft; Die geeft voor, dat zijne zuster, dewelke zijn Stukje Katoen inbragt, den onderbaas der Katoenweverij van de overgebleven 5 pijpjes kennis zoude geven, en dus geen doel gehad, dezelve voor zich te houden.
Ook wordt binnen geroepen Eliazer, oud 17 jaren, zoon van den kolonist Posener, hoeve N 134, die 10 pijpjes Katoenen garen over gehouden heeft; Deze zegt de 10 pijpjes bij het afgeweefde Stukje Katoen ingebragt te hebben.
Nog wordt binnen geroepen Rachel, oud 19 jaren, dochter van den kolonist Winnik, hoeve N 109, die 12½ pijpje Katoen heeft terug gehouden; Zij zegt niet te weten, hoe het gekomen is, dat zij die pijpjes over hield, maar meende dezelve wel in de fabrijk terug te brengen.
Ook wordt binnen geroepen Leentje Winnik, oud 14 jaren, mede hoeve N 109, die bevonden is Kousen aan te hebben van Katoenen garen; Zij geeft voor, dat hare moeder die kousen heeft gekocht te Steenwijk bij Aaltje van Velzel.
Daarna wordt binnen geroepen Carolina Ludovica, oud 17 jaren,
dochter van den Kolonist Friess, hoeve N 72, die mede Katoenen
Kousen aan heeft gehad; Ook die geeft voor dezelven bij opgemelde
te Steenwijk gekocht te hebben,- hetgeen echter niet wel
te geloven is, zoomin van de één, als van de ander, maar zeer
zeker koloniaal garen, en zelf de kousen gebreiden.
Nog wordt binnen geroepen den Kolonist C. de Klein,
hoeve N 163, die des zondags van Steenwijk komende zeer
beschonken is bevonden, en wel zoo, dat hij nu zelve bekend, niet
te hebben geweten, wat hij deed.
Daarna wordt binnen geroepen Ruurdt oud 28 jaar, zoon van
den Kolonist Ekhardt, hoeve N 47. die zonder daartoe
verlof bekoomen te hebben naar Veenhuizen is geweest; Hij
zegt daar eenig goed verpand gehad te hebben, dat hij nu zonder
eenig uitstel terug moest halen.
De Kolonist van Welzenes, hoeve N 127, waar alles wordt
verwaarloosd, Kleeding, huisraad en beddegoed; de gehele boedel is
schandelijk smeerig, gescheurd, gebroken, etc.; indien die vrouw,
welke bij de opzending van dat gezin, met goedvinden van de
Permanente Commissie, te Rotterdam vooreerst is achter
gebleven niet spoedig hier komt is dat gezin, hetwelk den 9 Maart
JL hier gekomen is, in korten tijd geheel naakt, en de geheele
boedel verwaarloosd.
Nog wordt binnen geroepen de kolonist J. Vreeling, hoeve N
166, die een half mud aardappelen verkocht heeft, aan twee
jongens, die buiten de Kolonie wonen;
Hij bekend zulks, doch zegt, dat het aardappelen waren, die hij
buiten de kolonie heeft verbouwd;- ook dat weet hij, niet te mogen
doen, echter geeft hij voor het niet geweten te hebben, dat
slechts een voorwendsel is.
De kolonist W. Kamans, hoeve N 99, heeft aan zijnen
broeder buiten de kolonie 10 bossen Stroo gegeven;
Hij zegt dezelven geleend te hebben, om daarmede de turf te
dekken, die buiten stond, waarna hij het Stroo terug bekomen zou.
Ook wordt binnen geroepen de kolonist Aanhout, hoeve N
146, die bij het taxeeren van de rogge, op de door hem bewoonde
hoeve, één van de voor te dorschen bossen heeft weggenomen en naar
het land terug gebragt;
Aanhout bekent zulks gedaan te hebben, doch zegt, dat Peter
Jansen, oud 24 jaar, hoeve N 56, één van de voordorschers,
heeft gezegd “die bos is te veel, breng die weg”.-
Peter Jansen, echter, ontkent zulks.
Hoe het zij deze drie personen met name:
Peter Jansen
N 56
Ruurdt Ekhardt N 47 en
Gerrit Weenink N 38,
stonden op het kleed te dorschen, terwijl Aanhout van dat
zelfde kleed één bos rogge haalde, dat kon niet geschieden, en is
ook niet geschied, zonder dat het door hen gezien is; En zij
bekennen allen, van Vrouw Aanhout een borrel bekomen te
hebben, die de Wijkmeester Brans juist in huis gebruikte,
toen Aanhout die bos rogge wegbragt; zoodat het duidelijk
te zien is, dat de geheele boedel het wel eens was; want voor
niets geeft Aanhout hen geenen Sterken drank.
Anthonij, zoon van den Kolonist H. Beekman N 148 is
den 2e Mei JL gedeserteerd, den 11de terug gebragt en den 20e
daaraanvolgende overgeplaatst naar Ommerschans.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 29 September 1847
Hoving
Jaket
J: Klijzing
J. van Agteren
F de Plot
WelEdele Heer!
Daar ik door den Raad alhier naar de ommerschans verwezen ben,
zoo ben ik egter zoo vrij, mits zulks UwEdles bijzondere
goedkeuring is wegdragende een smeekbrief aan de kommissie te
schrijven, welke ik UwelEd door deeze doe aanbiedende, in de hoop
UwelEd dezelve zal goedvinden- en ook in dit geval UwelEd
bijzondere bijstand en invloed ben inroepende,
dan daar mijn vader of ik geenzints weeten tot welke Kommissie
ons te vervoegen, als zijnde mijn vader in den tijd door wijlen
den Heere Generaal Bonhomme bij wien hij werkzaam was, alhier
geplaast geworden, dus UWelEdele door deze ten nederigste te
verzoeken, om het adres naar Leeuwarden alhier te willen opzetten
terwijl ik geenzints hoopende ben UE deeze vrijpostigheid
zal kwalijk neemen maar mij streelende ben met de hoop dees door
UwelEd goedgunstig zal mogen worden aangenoomen en in welke
verhoogde afwachting wij dan ook noemen met de meeste Eerbied en
hoogachting
UWelEdelens Zeer onderdaanig en ootmoedige Dienaar
R Ekhart
Willemsoord
10 october 1847
Ekhart denkt dat de brief naar Leeuwarden moet, maar de
(inmiddels wijlen) generaal Bonhomme heeft de plaatsing
van zijn vader indertijd rechtstreeks met de permanente
commissie geregeld. Dus daar moet de brief naar toe en dat doet
de directeur dan ook:
Wel Eedele Heeren!
Neeme de vrijheid van UwelEedelens door deze kennen te geven dat
ik met mijn ouders eenige tijd op Veenhuizen gewoond heb; dog als
toen weder overgeplaatst zijn geworden naar de kolonie
Willemsoord, dan nu stond er van mijn een pak goed in de bank van
Leening waar op ik slegts vier Gulden ontfangen had dog wel vijf
maal meer aan waarde bezat, en welk briefje bij naar verstreeken
was dus mijn zonder toestemming daar den Heer onderdirecteur van
zijn kant mijn geen permissie geven kon Op vrijdag middag van hier
naar Assen begeven heb, ten Eijnde dat pand in te lossen en daar
op dadelijk op zaturdag weer naar Hier begeven heb.
egter luiden de wetten der Kolonie dat de geen welke zich Zonder
permissie van de kolonie apsenteerd als disserteur beschouwd en
naar de ommerschans verweezen word, en zulks is dan nu met mijn
het geval. dan daar zulks slegts van de vrijdag op de zaturdag
heeft plaats gehad, en dus maar een Nagt buiten de kolonie ben
geweest, zoo neem ik de vrijheid mijn tot UE te keeren met
Nederige bede dat het UE goedgunstig mogt behaagen dat ik door UEs
bijzondere in vloed en medewerkerij bij de algemeene directie der
maatschappij van weldadigheid van deeze opgelegde straf mogt
ontheeven worden.
En ik hoop dus zoo gelukkig te mogen zijn dat UwelEs in het
tegenwoordig geval bereidwillig zal gelieve te weezen van hier
over te willen schrijven aan de Permanente Kommissie in den haag
of aan de WelEdele Heer Directeur J van Konijnenburg te
frederiksoord, want hartgrievend zoude het voor mijn en mijn
ouders zijn, om voor dusdanig geval naar de schans te moeten
vertrekken waar toe ik egter volgens de wet door de raad alhier
verweezen ben, dan uit hoofde de geving van tijd dan ook door UE
medewerking op verzachting van straf ben hoopende, en in welken
gewenschte afwachting mijn dan ook noeme met de
Meeste Eerbied en hoogachting
UWelEdele Zeer onderdanige en ootmoedige Dienaar
R Ekhart
Willemsoord
den 10 October 1847
Notities bij het zittingsverslag