Alle leden zijn tegenwoordig.
De nieuwe gemeensmannen Cornelis de Vries Gerhardus
Deems en Willem Lambertus Gutzloe worden als
zoodanig erkend en bevestigd.
Wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie
No 1 van den 3e dezer maand, houdende de beschuldiging
1 tegen den kolonist Bauke Hendrik Mendel, welke
op zijnen roggeoogst van 9.864 mud, 4,239 mud is te kort gekomen
en dus bijna de helft.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, zegt dat hij niet weet,
waar dit te kort uit ontstaat en dat de rogge bij hem niet zoude
zijn verwaarloosd.
Daar het wel niet bewezen is, dat de rogge is verkocht, gebruikt,
of op enige andere wijze is te zoek gebragt, meent de Raad het
echter daarvoor te houden, aan gezien het bijna niet denkbaar is,
dat nagenoeg de helft op de voorhanden partij tekort kan komen en
daar Mendel om ontvreemding in de 16 July 1846 voor den
Raad is te regt gesteld en zich mitsdien aan herhaling van een
gelijksoortig misdrijf heeft schuldig gemaakt en daarbij gelet op
Art.2§1 en Art. 3§3 van het Reglement van tucht, waarbij
overplaatsingvoor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dt misdrijf is gesteld voor hen die zich daaraan andermaal
schuldig maken, Besluit:
Het huisgezin van B H Mendel voor een onbepaalde tijd te
verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van
de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
Zoo er termen toe hadden bestaan zoude de Raad hem liever tot
verzachting van straf verwezen hebben naar Veenhuizen ,
het welk zij al nog aan de beslissing van de Permanente Commissie
overlaat
In de kantlijn bijgeschreven door directeur Van Konijnenburg:
Mijns oordeels bestaan die gewis daar er geen bewijs van
ontvreemding bestaan, maar wel dat het beheer van de producten
zijner hoeve hem niet is toevertrouwd vK
2 tegen de kolonistendochter Geertrui de Vries
wegens verregaande luiheid in de katoenfabriek.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, zegt altijd op de
moeilijkste weeftouwen te worden gezet
De fabriekbaas verklaart dat zij zoo wel op smalle als breede
getouwen had gezeten, doch dat niets baatte
De Raad genoeg van hare luiheid overtuigd zijnde en daarbij gelet
op Art. 2§a en Art.3§1 van het Reglement van tucht waarbij
opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld.
Besluit:
G de Vries de straf op te leggen van zes dagen opsluiting
in de Strafkamer
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt
Verder wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt
van kolonie N2, van heden, houdende beschuldiging tegen de
kolonisten F: Rikken, Gijsbertus Verhoeks, Christiaan
Verhoeks en J.G. Leonhart, welke allen aardappelen
uit de kuil achter de woning van den wijkmeester Keizer
zouden hebben ontvreemd
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, verklaart Rikken
dat zij allen werkzaam waren geweest aan de kuil en toen van de
dikste aardappelen voor hun ieder een hoopje er hadden uitgezocht
om die des avonds weg te halen.
Leonhardt verklaart insgelijks aardappelen naar huis
gevoerd te hebben
G&C Verhoeks blijven de beschuldiging tegen hen
ontkennen
De President maakt hen beide met de verklaring van Rikken
bekent en op de vraag of zij eenige grond hebben waardoor Rikken
hen onschuldig in deze zaak zoude betrekken geven zij een
ontkennend antwoord
De Raad gehoor geven aan de openhartige verklaring van Rikken
hetwelk volstrekt niet in zijn belang is daar hij zich daardoor
niet zoekt te verschoonen houdt G: en C: Verhoeks voor
even schuldigen daarbij gelet op Art. 2§e en Art. 3§3 van het
Reglement van tucht, waarbij dubbelle vergoeding van het
ontvreemde, benevens achtdagen opsluiting in de strafkamer of ook
wel overplaatsing naar de Ommerschans, naar gelang der
omstandigheden op dat misdrijf is gesteld, daarbij tevens
opmerkende, dat zij goederen welke hen waren toevertrouwd hebben
ontvreemd.
Besluit:
De huisgezinnen van F Rikken, Gijsbertus
Verhoeks met de bij hem ingedeelde broeder Christiaan
Verhoeks en van J.G.Leonhart allen voor een
onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de
goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt, waarop de beide Verhoeks onder schelden en
bedreigingen de Raad verlaten.
Nog wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt van
kolonie N3 van den 3e dezer maand, houdende de
beschuldiging:
1 tegen de kolonist G. van Zwol wegens het storen
der rust van zijne mede kolonisten.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, zoekt zich op allerlei
wijzen te verschoonen.
De bestedeling G:H: Oort, welke door van Zwol
beschuldigd wordt zijn touw van de put genomen te hebben,
verklaart volstrekt geen touw te hebben gezien en dat zij hem
aangeboden had haar te onderzoeken of zij in het bezit van zijn
touw was.
De bestedeling H de Ruiter, verklaart G: Oort naar
de put te hebben zien gaan en ook bij de put haar te hebben gezien
tot dat van Zwol bij haar is gekomen en zij stellig kan verzekeren
dat er geen touw aan de put is geweest.
De Raad houdt de verklaring van die beide bejaarde bestedelingen
voor waarheid, te meer, daar van Zwol zich al
wederom in onderscheiden opzigte als een oproerig kolonist doet
kennen en daarbij gelet op Art. 2.§.b en Art. 3.§1 van het
Reglement van tucht, waarbij opsluiting van 3 tot acht dagen inde
strafkamer op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
G. van Zwol de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur Van Konijnenburg:
van Zwol is geenzins oproerig, maar wat lastig, wat strikt en
heftig, maar overigens werkzaam niet tegenstaande hij dubbel
gebroken is en ook zuinig of huishoudelijk.
Het is mij voorgekomen dit huisgezin bij de eerdere gelegenheid,
eens in eene andere kolonie te moeten plaatsen, zoo als hij ook
zelf zeer verlangd: dan wordt hij hoogste waarschijnlijk goed
bruikbaar vK
2 tegen de kolonist P.C. van Rijp wegens het
misbruiken van sterken drank.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf
De Raad gelet op Art. 2.§c en Art. 3.§1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld Besluit:
P.C. van Rijp de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
3 tegen de kolonistendochter Maria Barbara Bongaarts
die zonder verlof de kolonies zoude hebben verlaten.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde,
Verklaart zich in der tijd te hebben verhuurd bij een reizende
troep Gochelaars die haar toen het winter wordt, geen loon meer
konden geven, waarop zij weder terug was gekomen.
De Raad gelet op Art.2.§.d en Art.3.§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat
misdrijf is gesteld. Besluit:
M.B. Bongaarts voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar
de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente
Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt.
4 tegen de kolonist B.F. Veenstra, die op zijnen
roggeoogst van 7,87 Mud is te kort gekomen 2,42 Mud
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, zegt de oorzaak van dit
te kort niet te weten doch stelt voor om ter vergoeding van dit te
kort wekelijks een brood te missen.
De Raad in aanmerking nemende, dat hij in 27 jaren bijna nooit
iets is te kort gekomen, keurt dit voorstel goed.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 4 feb 1847
C. Hulst
L. ten Broek
G Deems
C: de Vries
WJ Gutzloe
F.J.P. van Marle secretaris
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 1 op Woensdag den 3e
February 1847
Alle leden zijn tegenwoordig
Is voor den Raad verschenen Bauke Hendriks Mendel,
oud 39 jaren, kolonist wonende op hoeve N 141 ter zake van een
aanzienlijk te kort op de Rogge-oogst van 1846, moetende namelijk
leveren 9,864 mud, waarop te kort is gekomen 4,239 mud
De beschuldigde ter deze opzigte door den President onderhouden
zijnde, zegt, dat het hem onbewust is waardoor het te kort kon
ontstaan zijn, daar hij noch door nalatigheid noch door
vervreemding hiervan de schuldige is.
Is wijders opgeroepen en verschenen Geertrui de Vries oud
19 jaren dochter van Jan de Vries wonende op hoeve N 93,
beschuldigd van verregaande luiheid en onwil in het weven.
De beschuldigde wijdt dit haar ten laste gelegde gebragte, aan de
partijdige handelwijze van de fabrijkbaas Kolkers die haar
steeds naar haar voorgeven op de minst voordelige en meest
moeijlijke getouwen plaatst
Niets meer te behandelen zijnde wordt de Raad gesloten op de dag
maand en jaar als boven
De President
H. Faaken
De Leden
W Taatgen
A. Lucassen
C de Vries
De secretaris
J Heerkes de Vries
Procesverbaal
Op heden (4) vierden Februarij 1847 (achthonderdzevenenveertig) de
Raad van Toezigt in Kolonie 2, zitting nemende, verschijnt voor
denzelven, de kolonist
F Rikke, oud 50 jaren bewoner van hoeve N 52 in de tweede
wijk dezer kolonie terzake het ontvreemden van aardappelen, die de
Maatschappij toebehoorden; welke feitelijke handeling hij niet
ontkent bedreven te hebben, vermits hij door de Wijkmeester Keijzer
en de Sectiemeesters van Leeuwen en Stuiver op den
daad is betrapt geworden
Op de hem gestelde vraag of hij ook medepligtigen heeft antwoord
hij dat op den 29 Januarij jl de kolonisten Gijsbertus
Verhoeks, oud 30 jaren, woonachtig in de 2 wijk dezer
kolonie op hoeve N 4, deze zijn broeder Christiaan Verhoeks,
oud 25 jaren bij dezen inwonende en de kolonist G Leonhard,
oud 50 jaren mede woonachtig in de 2 wijk en wel op hoeve N50 en
hij Rikke gezamenlijk werkzaam waren in de
aardappelkuilen; -
dat elk hunner bij het verwerken der aardappelen, de mooiste,
gaafste, dikste uitzochten, afzonderden en bij het verlaten van
hun werk, dekte met twijgen, zoodanig dat ze gemakkelijk waren
weder te vinden;
Dat dit geschied was met het voornemen om denzelven heimelijk in
den avond van dien dag weg te voeren;
hetgeen dan ook dien avond het geval is geweest;
Aan welke diefstal de even genoemde kolonisten naar het oordeel
van Rikke, zoowel als hij schuldig moeten zijn en wel op
grond dat toen Rikke op de plaats waar de afgezonderde
aardappelen aan hoopjes gelegd waren, aankwam alleen het zijne nog
maar aanwezig was en daaruit vermoedde hij dat de Verhoeksen
en Leonhard de hunne bereids moesten hebben weggehaald;
Na deze verklaring wordt Gijsbertus Verhoeks binnen
geroepen en in bijzijn van Rikke gevraagd hoe de zaak zich
heeft toegedragen.
Zijn antwoord eigenlijk bestaande in vloeken en razen komt
hoofdzakelijk hierop neder dat hij noch aardappelen heeft
afgezonderd noch heimelijk weggevoerd, zijnde hetzelfde alzoo
geheel ontkennend.
Daarop wordt binnen geroepen Christiaan Verhoeks, die met
zoogenaamde magt spreuken van “bewijs het mij, dat ik schuldig ben
aan hetgeen Rikke mij ten laste legt” mede zegt geheel onschuldig
te zijn
Eindelijk wordt gehoord G Leonhard, die wel tot de
verklaring is gebragt, dat hij eene geringe hoeveelheid en volgens
zijn zeggen bepaaldelijk tien aardappelen had afgezonderd en deze
bij het verlaten van zijn werk in zijne buis en broekzakken had
medegenomen;
maar niet zo veel aardappelen had afgezonderd als Rikke
opgeeft,
terwijl hij zich aan heimelijke wegvoering in den bedoelden avond
volgens zijne gemeldelijke verklaring niet zou hebben schuldig
gemaakt;
Na lang over deze zaak gesproken te hebben laat de Raad de
schuldig verklaarde en beschuldigden vertrekken en meent de bij
omstandigheden, die het gebeurde zijn voorafgegaan en gevolgd niet
te mogen verzwijgen;
Dezelve komen dan hoofdzakelijk hierop neder, dat tegen het
vallen van den avond, waarin het feit heeft plaats gehad de
kolonist (sectiemeester) van Leeuwen van hoeve N42 des 2
wijk, den wijkmeester A. Keijzer kwam zeggen dat hij
achter deze zijne woning op het zoogenaamde wijkmeesterpad had
heen en weer zien wandelen de kolonist Gijsbertus Verhoeks,
wien naar van Leeuwen vermoedde zich daar niet doelloos
bevond;
Volgens deze opmerking begaven de wijkmeester Keijzer en
de sectiemeesters van Leeuwen en Stuiver, welke
laatste zich te huize van de wijkmeester juist bevond, naar buiten
Achter de woning van de wijkmeester gekomen zagen zij iemand zich
haastig verwijderen, doch niet wie deze persoon was;
Zij begaven zich verder het land op en bij den aardappelkuil
gekomen zijnde zagen zij iemand uit den kuil oprijzen voorzien van
een mand op den schouder.
Al spoedig achterhaalden men hem en herkende in hem de kolonist Rikke
met den mand, welke gevuld was met 15 à 16 kop der beste
eet-aardappelen
Rikke heeft mede verklaard in de middag van de gezegden
dag uit de mond van Christiaan Verhoeks gehoord te hebben
“ik zal mijne schoenen gaan aantrekken, dan kan ik beter kruijen”
welke gezegde Rikke houdt voor een voorwendsel om zich te
kunnen verwijderen, ten einde de aardappelen, die hij blijkbaar in
zijne zakken verborgen had, naar zijn huis te kunnen brengen;
Ook heeft Gijsbertus Verhoeks de volgende dag en alzzo in
de morgen van den 30 Januarij jl hem Rikke op het werk
ontmoetende toegevoegd “gij Rikke hebt het er gisterenavond
ongelukkig afgebragt, ik intussen heb er mijn donder reeds goed
mee gevuld;
Eindelijk merkt de President en het lid de wijkmeester Keijzer
op de gezegdens van Leonhart aan dat deze niet beschreven
kan worden in alle deelen voor de waarheid te zijn
uitgekomen;
Dat hij als het ware met twee monden heeft gesproken, want een
weinig tijds voordat de Raad zitting nam, Leonhart over
zijne handeling sprekende heeft deze verstaanbaar genoeg te kennen
gegeven met Verhoeks overlegd te hebben, een lijn te
trekken op te passen zich niet te verspreken, wijl het anders mis
zoude loopen welke verklaring in een ogenblik van alteratie geuit,
hij nu, in den Raad ontkent gedaan te hebben.
Niets meer te behandelen zijnde wordt de Raad gesloten op de dag
maand en jaar voornoemd
De President
A H Idserda
De Leden
A Keizer
A. Croll
G Deems
De secretaris
Morriën
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 3
Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt binnen geroepen de kolonist G van Zwol, hoeve N 104,
die Grietje Hendriks Oort, ingedeelde op hoeve N 107 een
wateremmer heeft afgenomen omdat die vrouw, zoo hij zegt een touw
van hem gestolen heeft.
Van Zwol zegt op zondagmorgen een touw aan de waterput te
hebben gedaan om daarmede het water op te putten, en toen hij met
de eerste emmer in huis was hoorde hij volk bij de put, waarop hij
zich spoede er bij te komen, daar gekomen, vond hij bovengenoemde
bezig om water te putten en wel met haar touw, toen vroeg hij haar
waar zij zijn touw gelaten had, die vrouw verklaarde geen touw aan
de put gevonden te hebben,
“dan hebt gij het gestolen” gaf hij ten antwoord en ik zal uwe
emmer zoo lang houden tot mijn touw teregt komt;
Ik heb geen touw gezien was nogmaals haar antwoord maar inden gij
denkt dat ik het heb, zie daar is mijn zak en onderzoek waar gij
verkiest of ik het touw heb -
hierbij was H de Ruiter tegenwoordig, die getuigt, dat
alles zoo voorgevallen en er geen touw aan de put was – doch dat
alles kon niet helpen
van Zwol nam die ingedeelde de emmer af en bragt dezelve
bij zich in huis.
Toen is Middelham bij wien G H Oort ingedeeld is,
naar van Zwol gegaan en gezegd, dat hij maar ééne emmer
had en dezelve zoo hij ook wel wist niet konde missen, ook die
kreeg wel een brutaal antwoord, maar geen emmer.
Daarna is Middelham naar de wijkmeester Kleijzing
gegaan met het verzoek of die wilde zorgen dat hij zijne emmer
terug kreeg,
genoemde wijkmeester schreef omdat het zondag was en niet gaarne
op dien dag onaangenaamheden wilde hebben, van Zwol een
briefje met het verzoek die emmer aan Middelham terug te
geven, dat hij dan den volgende dag die zaak nader zou
onderzoeken.
- maar nog wilde van Zwol, de emmer niet afgeven.
Den volgende dag is de wijkmeester naar van Zwol gegaan
en hem gevraagd of hij de emmer niet terug wilde geven,
neen, was het antwoord – voor geenen van de Direktie zoo min
als aan Middelham, geef ik die terug
Van Zwol tracht men nu te doen begrijpen, dat zijn
vermoeden zeer goed missen kan, daar hij zelf bekend niet gezien
te hebben, dat die vrouw dat touw, hetgeen weliswaar hem 21 centen
kostte, van de put afgenomen heeft,
dat die vrouw door eene getuige bewijst het niet gedaan te hebben
en zij hem bovendien de vrijheid gaf haar te onderzoeken of zij
het had,
maar dat hij niet bevoegd was haar eene emmer af te nemen, dat nog
een eigendom van een ander was, en hij dus verpligt was die emmer
aan Middelham terug te bezorgen, dat hij ronduit weigert
te doen.
Nu begint hij te zeggen, dat de wijkmeester hem de turf niet
geeft, die hij hebben moet, 23 in plaats 25 stuks en gruis of mot
in plaats turf
Aardappelen wordt hij ook in te kort gedaan dat alles hij openlijk
bij het huis van den wijkmeester, en ook hier gezegd, wordt
voor den wijkmeester gestolen in die buurt waar ik woon heeft men
mij den eersten avond toen ik van Ommerschans terug kwam
al bestolen,
Men heeft het mij te Ommerschans wel gezegd – naar je
vijanden gaat gij etc etc
De Onder-Direkteur zegt hij, doet mij onregt aan door op te leggen
die emmer terug te geven, zonder dat ik mijn touw weer heb
De boekhouder, die hem wilde onder het oog brengen dat al het
verkeerde en kwade, dat hij in andere menschen zag, bij hem zelf
te vinden was, want niemand van zijne mede kolonisten ook, wilde
iets met hem te doen hebben, daarop antwoord hij: “wat gaat jou
dat aan? Jij hebt niets te zeggen etc.”
Nog word binnengeroepen de kolonist P.C. de Rijp, hoeve N
30, die zich meermalen aan misbruik van sterke drank heeft
schuldig gemaakt en de laatste maal zóó, dat hij de f 200 geld,
die door hem te Steenwijk ontvangen was, door een ander
bij de Onder Direkteur moet laten brengen, daar hij zelf te
beschonken was om het te doen, waarom men hem niet meer als
gewonen ordonnance heeft kunnen gebruiken;
Van Rijp bekend beschonken te zijn geweest.
Daarna wordt binnengeroepen Maria Barbera, dochter van den
kolonist J.G. Bongaarts, hoeve N 38, oud 20 jaren, die den
26e Augustus 1846 gedeserteerd en 9 Januarij jl teruggekomen is.
Zij bekend haar misdrijf en beloofd zich voortaan gehoorzamer te
zullen gedragen.
Eindelijk wordt nog binnen geroepen de kolonist B.T. Veenstra,
hoeve N 55, die op de tauxatie van 7,87 mud rogge 2,42 mud beneden
de tauxatie heeft ingeleverd, Hij zegt er zelf van verwonderd te
zijn zóó veel te kort te zijn gekomen,
Veenstra leverd anders nooit te min in, en elk is over dit groote
tekort verwonderd
Aldus gedaan te Willemsoord, den 3e Februarij 1847
JH Hoving
J Klijzing
J van Agteren
WL Gutzloo
H de Plot
Notities bij het zittingsverslag