Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt gelezen een Proces-verbaal van den Raad van Toezigt van
Kolonie no.1 van den 28 December jl houdende beschuldiging:
1. tegen den Kolonist A. Geurtsen wegens het
misbruiken van sterken drank. De beschuldigde, binnengelaten
zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij om verschoning vragende.
De Raad, in aanmerking nemende het overlijden van zijne vrouw op
gisteren, waardoor hij moeijlijk uit het huisgezin zoude kunne
worden gemist om in de strafkamer te worden opgesloten,
besluit:
A. Geurtsen met eene vermaning heen te laten gaan, hetwelk
hem door den President wordt kenbaar gemaakt.
2. tegen den Kolonist W. van der Boor bij wien
eenige timmermansgereedschappen aan huis zijn gevonden, benevens
eenige stukken hout en gemaakte goederen, de Maatschappij
toebehorende. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart
niets van dit alles te hebben ontvreemd, doch alles bij toeval aan
zijn huis te zijn gebleven bij eene gedane reparatie aan de
schuur.
De Raad houdt het ervoor dat deze goederen van den
timmermanswinkel zijn medegenomen, zijnde bij dezelve hout
gevonden, hetwelk niet aan zijne woning was gebruikt en daarbij
gelet op Artikel 2e en Artikel 3 van het Reglement van Tucht
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, benevens
dubbele vergoeding van het ontvreemde op dit misdrijf is gesteld,
besluit:
W. van der Boor de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, benevens de vergoeding van f 1,50,
hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;
3. tegen den Kolonistenkinderen Elisabeth de Vos
en Cornelia Augustijn welke den loopende adsistent G.
Verhoeks zouden hebben beledigd. De beschuldigden,
binnengeroepen zijnde, willen veel tot hunne verschooning
inbrengen, zijnde de Raad echter genoeg van hunne schuld
overtuigd.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld,
besluit:
E. de Vos en C. Augustijn ieder de straf op te
leggen van vier dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hun
door den President wordt kenbaar gemaakt;
Verder wordt gelezen een Proces-verbaal van de Raad van Toezigt
van Kolonie no.2 van den 23 December jl houdende besculdiging:
1. tegen den Kolonist J. Mailly welke bij het
schapenhok mest zoude hebben weggehaald en op zijn land gebragt.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart niets anders te
hebben genomen dan specie, welke voor het hok lag en niet werd
opgezameld.
De Raad beschouwt deze zaak van weinig belang en besluit J.
Mailly met een ernstige vermaning heen te laten gaan,
hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;
2. tegen Ruurd Bloksma, oud 32 jaren, welke zich
zonder bekomen verlof naar Sneek had begeven. De
beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van her Reglement van
Tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
besluit:
Ruurd Bloksma voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar
de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente
Commissie zal worden ingewacht.
In de kantlijn bijgeschreven, vermoedelijk door de permanente
commissie: 148 bis, vroeger al eens in de strafkolonie
geweest.
3. tegen den Kolonist J. Inpijn welke den wees Jan
Dubois zoude hebben mishandeld, waarvan de tekens nog aan
zijn aangezicht aanwezig waren. De beschuldigde, binnengeroepen
zijnde, verklaart zulks te hebben gedaan uit hoofde hij met meer
anderen, hem met slijk hadden gesmeten.
De Raad, in aanmerking nemende dat hij zich daarover had moeten
beklagen bij de Directie en daarbij gelet op Artikel 1 en Artikel
3 van het Reglement van Tucht,waarbij opsluiting van drie tot acht
dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
besluit:
J. Inpijn de straf op teleggen van vier dagen opsluiting
inde strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar
gemaakt;
4. tegen den Kolonist K. van Leeuwen welke zich
heeft schuldig gemaakt aan dronkenschap. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij te kennen
gevende, dat de koude hem had bevangen.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld voor hen die zich voor de eerste maal
daaraan schuldig maken,
besluit:
K. van Leeuwen de straf op te leggen van vier dagen
opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt;
5. tegen den Kolonist J.F.A. Schnoor wegens
menigvuldig huiskrakeel met zijn vrouw. De beschuldigde verklaart
menigmaal de kinderen te moeten bestraffen, tegen den zoon van den
vrouw, welke dan twist zoekt.
De Raad besluit J.F.A. Schnoor met eene ernstige vermaning
heen te laten gaan.
Nog wordt gelezen een Proces-Verbaal van den Raad van Toezigt van
Kolonie no.3 van den 30 December jl houdende beschuldiging:
1. tegen de Kolonist H. Jaspers, welke een voer
stroo aan een landbouwer buiten de Kolonie zoude hebben verkocht,
doch hetwelk bij het laden op den wagen door den wijkmeester Klijzing
was ontdekt, waardoor hij belet is geworden hetzelve af te
leveren. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn
misdrijf, daarbij te kennen gevende dat hij eenig geld schuldig
was bij den winkelier Kientz, hetwelk hij daarmede wilde
betalen.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van het Reglement van
Tucht waarbij opsluiting voor acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld,
besluit:
H.Jaspers de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer benevens eene vergoeding van f 2,00 en hem van de
betrekking als opziener (welk hij thans bekleed) te ontslaan. De
beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem dit door den
President kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven, vermoedelijk door de permanente
commissie: Is het voer stroo niet meer waard dan f 1,00.
2. tegen de bestedeling J.J. Koolen welke den
vrouw van den Kolonist B. van Marle zoude hebben geslagen.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart zulks in drift
te hebben gedaan.
De Raad, gelet op Artikel 2, paragraaf 6 en Artikel 3, paragraaf 1
van her Reglement van Tucht waarbij opsluiting van drie tot acht
dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
besluit:
J.J. Koolen de straf op te leggen van drie dagen opsluiting
in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar
gemaakt;
3. tegen den Bestedeling P.W. Smit van Hoeve
no.27, oud 12 jaren, welk een stuk ijzer uit de fabrijk zoude
hebben gestolen en buiten de Kolonien verkogt. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De raad beschouwt hem te jong, om hem te kunnen straffen, doch
zoude hem gaarne zien overgeplaatst naar een der Weezengestichten,
om hem daardoor minder in de gelegenheid te stellen te kunnen
stelen, waarop het welnemen van de Permanente Commissie zal worden
ingewacht;
4. tegen den Kolonistenzonen B. Klaassen, J.
en A. Nord en B. Matteman welke zich allen hebben
schuldig gemaakt aan het weghalen van een vracht bremtakken. De
beschuldigden, binnengeroepen zijnde, blijven verklaren zulks
gedaan te hebben, met oogmerk, de koestallen te dekken en te
verwarmen.
De Raad beschouwt deze zaak van weinig aanbelang en besluit hen
allen met eenen ernstige vermaning heen te laten gaan.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 2 January 1841.
J. van Konijnenburg;
C. Hulst
L. ten Broek;
H.Hulsbring;
H. van der Boom;
D. den Ouden;
T.H.P.van Marle, secretaris.
Raad van Toezigt in Kolonie no.1.
Maandag 28 December 1840.
Alle leeden zijn tegenwoordig.
Bij den timmerman W. van der Boor, Hoeve 54, is tegen het
bestaande verbod door de Directie het onderstaande gereedschap aan
huis bevonden als:
een voorloper,
een vijl,
een boor,
een nijptang en
een hamer,
benevens aan hout:
11 voet 1 duims vurenhout in vijf onderscheidene stukken;
1 eiken stoofdeksel (wagenschot);
1 vuren bodem tot dito;
1 voet dennen muurplaat;
1 messebakje;
1 insteker tot eene tafel, blijkbaar nieuw.
Van der Boor hieromtrent ondervraagd wordende zegt dat het
gereedschap nog van zijne vrouws eerste man of speelgoed der
kinderen zou wezen, met uitzondering van de voorloper die van hem
zelve is.
Het hout, zegt hij, overschot te zijn van een kortelings bij hem
plaats gehad hebbende reparatie aan zijne schuur;
het messenbakje zou zijn vrouw reeds voor lang gehad hebben en het
tafelstuk voor zijn huwelijk uit hoofde van zijn talrijk gezin,
door hem gemaakt zijn.
De Kolonist P. van der Windt wordt gehoord omtrent den
Kolonist A. Geurtsen, Hoeve no.15, die in het laatst van
de vorige maand is te huis gekomen en twist met zijnen vrouw heeft
gemaakt, zoodanig dat de vrouw, bij hem, van der Windt,
als naaste buur zijne bemiddeling is komen inroepen. Geurtsen
brengt hiertegen niets in, en vraagt voor ditmaal verschooning.
Gijsbertus Verhoeks, loopende adsistent bij de katoen
weverij beklaagt zich bij een zijne bezoeken in de weefschuur
no.47 door den Kolonistendochter Elisabeth de Vos voorkind
van den Kolonist J.H. Verbeek en Cornelia Augustijn,
met allerlei scheldwoorden bejegend te zijn,
voornamelijk door eerstgenoemde wie hij, zich niet kunnende
bedwingen, een klap om de ooren heeft gegeven.
Het verkeerde van deze zijne handeling wordt hem door den Raad
onder het oog gebracht en daarop gehoord Elisabeth de Vos
en Cornelia Augustijn, die beide zich trachten te
verontschuldigen met te zeggen dat G. Verhoeks onnodig
draden van hun kettinggaren had doorgeknipt en weder hersteld
waardoor zij nutteloos in hun werk waren opgehouden.
De Raad onderwerpt het bovenstaande aan die van Policie en Tucht.
Aldus gedaan op datum als boven.
H. Faaken;
T. Mulder;
J. Uhl;
A. van den Boom;
Mensink
Raad van Toezigt, gehouden in Kolonie no.2 op Woensdag den 23
december 1840.
Alle leden present.
Is geroepen voor den Raad den vrijboer J. Mailly wonende
in de 3e Wijk, Hoeve no.89, als hebbende pm. 20 kruiwagens
schapenmest welke buiten het hok lagen zonder permissie op zijn
land gebragt. Mailly, ondervraagd hebbende, heeft geantwoord het
geene schapenmest was, maar wel modder die zijn zoon zonder zijn
weten op het land gebragt heeft.
Verder is geroepen voor den Raad Ruurd Bloksma ingedeelde
bij de Weduwe Lensink, oud 32 jaar, als hebbende zonder
permissie de Kolonie verlaten en zich naar Sneek begeven,
gedurende 6 dagen, doch is dan zelfs weder teruggekomen. De
redenen die hij opgeeft zijn deze dat hij liever woonende op de Ommerschans
te zijn dan hier en daarom ook verzoekt. Is niet gecompareerd uit
hoofde ziekelijke omstandigheden.
Is voor den Raad gecompareerd den wees J. Dubois,
ingedeeld bij G. Beun op Hoeve no.49 zich beklagende over den
Kolonist J. Inpijn wonende in Hoeve no. 40, als door hem
mishandeld zijnde.
Jan Dubois ondervraagd zijnde heeft geantwoord dat Inpijn
hem op den weg bij het naar huis gaan met een tang een zo
geweldige slag aan het hoofd heeft toegebracht, dat hetzelve door
den wijkmeester Keijzer verbonden is geworden.
De aanleiding van deze slag spruitte voort dat voornoemde Jan
Dubois hem Inpijn die dronken was aansprak over het
scheuren van zijn vestje.
Inpijn hierop ondervraagt heeft gezegd de jongen wel
geslagen te hebben om reden hij met kluiten door hem gegooid was,
doch neemt de Raad de vrijheid onder den aandacht van den Raad van
Tucht te brengen dat voornoemde Inpijn gedurende 6 dagen
niet veel heeft verricht en dikwijls aan het gebruik van sterken
drank heeft schuldig gemaakt.
Ook is voor den Raad geroepen den Kolonist K. van Leeuwen
wonende op Hoeve no.42 welke zich Zondag den 29 November jl. te
buiten gegaan heeft in sterken drank te Vledder dat hij
bij het naar huis gaan verscheidene malen is gevallen. Heeft
hierop geantwoord dat zulks mogelijk konde zijn door dien hem de
koude bevangen had.
Verder is mede voor den Raad geroepen den Kolonist J.F.A.
Schnoor, wonende op Hoeve no.38, wegens het zo menigwerf
plaatshebbende huiskrakeel tusschen hem en zijne vrouw en wel in
die graad dat op Zondag den 6e December jl. de vrouw en anderen
tot tweemaal toe de vlugt hebben moeten nemen en door den
Onderdirecteur Idserda telkens naar huis zijn gebragt.
Hun hierop ondervraagd hebbende, heeft geantwoord dat deze twist
meerendeels ontstaat door de kinderen en wel des Zondags als zij
te huis zijn, doch gedurende de week als hij met zijne vrouw
alleen is, geen het minste woord hebben.
Aldus is deze Raad gesloten en door ons dit Proces-Verbaal
geteekend.
De Onderdirecteur, President J.H. Idserda
H. Croll
A. Keizer
H. Hulsbring
Morrien.
Raad van Toezigt, gehouden in Kolonie no.3.
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnengeroepen den Kolonist H. Jasper, Hoeve 96 die
aan den landbouwer J. Kremer 125 bossen stroo verkocht
heeft, doch op het ogenblik toen het stroo op den wagen geladen
werd door den wijkmeester J. Kleijzing is tegengehouden,
waardoor hetzelve dadelijk weer afgeladen en op die Hoeve gebleven
is.
Jasper zegt stroo te hebben verkogt omdat den winkelier J.
Kientz geld van hem hebben moest en daarom zijn horologie
ten pand had; overigens is Jasper en zijn gezin zeer knap
en geschikt.
Daarna komt binnen den bestdeling J.J. Koolen die vrouw Van
Marle, bij wien hij ingedeeld is, geslagen heeft; deze vrouw
draagt bijzondere zorg voor die weezen bij haar ingedeeld, waarom
het zeer goed zou zijn dat deze jongen gestraft werd voor zijn
ondeugd.
Nog komt binnen een bestedeling P. Smit no. 57 die een
stuk ijzer uit de wasch-kamer gestolen heeft en buiten de Kolonien
verkogt. Deze jongen heeft zich al meer aan kleinere
ontvreemdingen schuldig gemaakt, zooals wortelen uit tuinen
enzovoort. Waarom het wenschelijk was dat hij na een der
Gestichten overgeplaatst werd om hem voor grotere dieverijen te
beveiligen.
Eindelijk komen binnen B. Klaassen, Hoeve 123, J.
en A. Nord, Hoeve 49 en B. Matteman, Hoeve 122,
alle Kolonistenzonen, die in het mede naar huis nemen van een
zwaren vracht brem zooveel zij dragen konden, zijn betrapt
geworden. Zij geven voor de koestallen er mede te willen dekken,
dat niets is als voorwendsel want die stallen zijn alle met stroo
zeer goed gevuld.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 30 December 1840.
J. Hoving
B. ??
P. Hartog
Den Ouden
F. de Plot
Notities bij het zittingsverslag