Raad van Policie en Tucht in de gewone koloniën

van de 21 July 1838


Alle leden zijn tegenwoordig.

Wordt gelezen een proces-verbaal van den Raad van toezigt te Willemsoord van 22 juni jl, houdende beschuldiging tegen den kolonist C.M. Koch, en zijne vrouw, welken den wijkmeester de Nekker op eene verregaande wijze zouden hebben beleedigd.
Den beschuldigden binnen geroepen wordende, is C. M. Koch alleen verschenen, hebbende de vrouw zonder verlof de kolonie verlaten.
C.M.Koch over zijn misdrijf gehoord hebbende, is de raad genoegzaam van zijne schuld overtuigd.

De Raad gelet op art. 2 § a en artikel 3 § 1 van het reglement, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

 C.M.Koch de straf op te leggen van zes dagen opsluiting in de strafkamer, zullende de vrouw bij hare terugkomst in de kolonien nader voor den raad worden geroepen en overeenkomstig het reglement worden behandeld.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door de president kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen in hetzelfde procesverbaal de beschuldiging tegen den kolonist T.J. Sprang van het misbruik maken van sterken drank en de daaruit voortvloeijende ongeregeldheden
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, kan niets tot zijne verschooning inbrengen.
De Raad gelet op art. 2 § c en artikel 3 § 1 van het reglement, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

T.J. Sprang de straf op te leggen van vier dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem, hij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.



Nog wordt gelezen in hetzelfde Procesverbaal de beschuldiging tegen M. J. Werkendam en zijne huisvrouw, als zich te hebben verzet tegen den godsdienstige onderwijzer der Israëlitische gemeente, N.S. Jacobson, volgens de hierbij gevoegden aanklagte van genoemden Onderwijzer.

De beschuldigden binnengeroepen zijnde, is de man alleen verschenen, welke niets tot zijne verschooning kan inbrengen.

Daar het de Raad later gebleken is dat genoemde onderwijzer de zaak gaarne ?? behandeld zag,

Besluit

M.J.Werkendam in bedenking te geven, of hij den onderwijzer om verschooning wil vragen, voor zijne gedane misdrijven, dan wel de straf op hem te zien toegepast volgens het reglement.
Den beschuldigde binnengeroepen zijnde, worden hem door den President beide voorstellen gedaan, welke eerste door hem is aangenomen.



Verder wordt gelezen een proces-verbaal van de raad van toezicht van kolonie Willemsoord van den 17e dezer maand, houdende beschuldiging tegen den bestedeling Johannes van Lanthem, oud 62 jaren, op Hoeven No 7, van het misbruik maken van sterken drank en daaruit voortvloeijende ongeregeldheden.

Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wil wel veel tot zijne verschooning inbrengen, de Raad houdt hem echter voor schuldig.

De Raad gelet op art. 2 § c en artikel 3 § 1 van het reglement, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld, en daarbij zijne jaren in aanmerking nemende,

Besluit

Johannes van Lanthem de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer, hij binnengeroepen zijnde, wordt wordt hem zulks door den President kenbaar gemaakt, met vermaning, om zich voortaan beter te gedragen.



Nog wordt gelezen in hetzelfde procesverbaal de beschuldiging tegen het huisgezin van den kolonist Postema, welke ?? den schrijver der fabrijk Baijlé onderscheidene beledigingen zouden hebben aangedaan.
Postema binnengeroepen en gehoord hebbende, is het de Raad gebleken, van beide kanten schuld te hebben en

Besluit

Postema met eene ernstige vermaning te laten gaan, hetwelke hem, hij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen een proces-verbaal van de raad van toezicht van kolonie No 2, van den 5 Mei jl, houdende beschuldiging tegen den kolonist F. Lodewijks, welke zich zoude hebben schuldig gemaakt aan weigering van gehoorzaamheid.
Den beschuldigde binnengeroepen zijnde, is het de Raad gebleken, dat deze zaak geheel is afgelopen en hoofdzakelijk uit misverstand is ontstaan.
De Raad dit alles in aanmerking nemende,

Besluit

F. Lodewijks met eene ernstige vermaning heen te laten gaan, hetwelke hem, hij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.



Voorts wordt gelezen in hetzelfde proces verbaal de beschuldiging tegen Catharina Francina Puper, welke onzedelijk zoude hebben omgegaan met Isaac Beun ten gevolge waarvan zij zich in eenen zwangeren staat bevind, welke laatsten echter den 18 mei is gedeserteerd.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zij haar misdrijf.
De Raad gelet op art. 2 § f en artikel 3 § 2 van het reglement, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans voor een onbepaalden tijd op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

C.F. Puper voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans onder inwachting der goedkeuring van de permanente commissie.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen een proces-verbaal van de raad van toezicht van kolonie No 2, van den 11 Mei jl, houdende beschuldiging tegen den kolonistenzoon Josephus Souverijn welke de sectiebaas Martinus de Vries zoude hebben gescholden.

De beschuldigde J. Souverijn binnengeroepen zijnde, ontkende de aanklagte tegen hem niet, doch geeft nogmaals te kennen dat M.de Vries gepasseerde winter onderscheide malen aardappelen aan de Maatschappij toebehorende zoude verkocht hebben.

M. de Vries binnengeroepen zijnde, ontkent zulks.

De Raad, niet genoegzaam van zijne schuld overtuigd zijnde, en in aanmerking nemende dat deze zaak reeds zo oud is,

Besluit

M. de Vries en J. Souverijn met eene ernstige vermaning heen te laten gaan, hetwelk hen, zij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.



Voorts wordt gelezen een proces-verbaal van de raad van toezicht van kolonie No 2, van den 15 Juny jl, houdende beschuldiging tegen Hendrika Jacoba van der Walle, oud 23 jaren, dochter van de wed, van der Walle, als onzedelijk te hebben omgegaan met Harm Marinus, ten gevolge waarvan zij zich in eenen zwangeren staat bevindt.
De beschuldigde binnengeroepen wordende, is H. Marinus alleen verschenen, zijnde H. J. van der Walle gedeserteerd.

H. Marinus gehoord hebbende, bekent hij zijn misdrijf, doch geeft daarbij te kennen, dat hij geheel van haar afziet, uit hoofde zij zich niet alleen met hem, maar ook met nog meer andere personen heeft opgehouden.

De Raad gelet op art. 2 § f en artikel 3 § 2 van het reglement, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans voor een onbepaalden tijd op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

H. Marinus en ook H. J. van der Walle (zoo zij in de kolonie terug mogt komen) voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans te verwijzen, , waarop de goedkeuring van de permanente commissie zal worden ingewacht.


Nog wordt gelezen een procesverbaal van den Raad van toezigt van kolonie No 2, van den 13e dezer maand, houdende beschuldiging tegen den kolonist Klaas Loenen, welke den kolonist Jacob Smit zoude hebben mishandeld uit hoofde laatstgenoemde van Loenen zoude hebben beschuldigd van eenige koloniale goederen te hebben verkocht.

Van Loenen binnengeroepen zijnde weet niets tot zijne verontschuldiging in te brengen omtrent de verkoop zijner goederen doch ontkent Smit te hebben geslagen.
Daar er echter ook veel op het gedrag van den kolonist Smit aantemerken valt, beschouwd de Raad deze twist aan beide kanten schuldig, en om beiden dus daarover ernstig te onderhouden, wordende de kolonist Loenen tevens schuldig gehouden aan de verkoop zijner goederen.

De Raad gelet op art. 2 § e en artikel 3 § 3 van het reglement, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld

Besluit

Klaas Loenen de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, en tevens zorg te dragen dat zijne goederen nog in den loop van dit jaar wederom geheel compleet moeten zijn.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door de president kenbaar gemaakt.




Verder wordt gelezen in hetzelfde Proces verbaal de beschuldiging tegen de bestedeling Gepke Sipkes de Vries, welke zonder bekomen verlof de koloniën heeft verlaten.

De beschuldigden binnengeroepen zijnde, kan niets tot hare verschooning inbrengen.

De Raad gelet op art. 2 § d en artikel 3 § 2 van het reglement, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans voor een onbepaalden tijd op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

Gepke Sipkes de Vries voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke overplaatsing, op morgen reeds zal geschieden, tot voorkoming van hernieuwde desertie.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks door de president kenbaar gemaakt.



Voorts wordt gelezen in hetzelfde procesverbaal de beschuldiging tegen Frans Mooi, welke eigendunkelijk de kolonie zoude hebben verlaten.

De beschuldigde wordt binnengeroepen en bekent zijn misdrijf.

De Raad neemt in aanmerking dat hij de eenige zoon in het huisgezin van de Wed. Mooi is en de moeder zeer zwak, waardoor hij in hetzelve onmisbaar is, doch gelet op art. 2 § d en artikel 3 § 2 van het reglement, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans voor een onbepaalden tijd op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

Frans Mooi van genoemde straf om de aangehaalde reden vrij te stellen en hem de straf van drie dagen opsluiting in de strafkamer op te leggen, hetwelk hem, hij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.



Nog wordt in hetzelfde procesverbaal gelezen de beschuldiging tegen den kolonistenzoon Frederic Karel Leonhart, oud 13 jaren, als baldadigheid te hebben gepleegd aan de school in de Oostvierdeparten.
Den beschuldigde niet verschenen, doch de vader komt binnen, te kennen gevende, dat zijnen zoon hem onder den weg was ontloopen.
De President brengt de vader van den beschuldigde de verkeerdheid van zijnen zoon onder het oog, en draagt hem op de zoon hierover ernstig te onderhouden.



Eindelijk wordt nog gelezen in hetzelfde proces verbaal de beschuldiging tegen den ingedeelde Dirk de Vries, oud 14 jaren, welke eigendunkelijk de kolonie heeft verlaten.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent hij zijn misdrijf.
De Raad gelet op art. 2 § d en artikel 3 § 2 van het reglement van tucht en daarbij tevens zijne jeugdige jaren in aanmerking nemende,

Besluit

Dirk de Vries de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem, hij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen een proces-verbaal van de raad van toezicht van kolonie No1, van den 5e dezer maand, houdende beschuldiging tegen den bestedeling Adrianus Schepman, welke zich zoude hebben te buiten gegaan aan het misbruik van sterken drank.
Den beschuldigde binnengeroepen zijnde, blijft hij zijn misdrijf ontkennen en daar de Raad ook niet genoegzaam van zijne schuld overtuigd is

Besluit zij

Adrianus Schepman met eene ernstige vermaning heen te laten gaan, waartoe hij binnengeroepen wordt.




Voorts wordt gelezen in hetzelfde proces verbaal de beschuldiging tegen de kolonistenkinderen:
Lucas Krabshuis, oud 15 jaren,
Pieter Nieuwenhuis, oud 15 jaren,
Jan Wibier, oud 11 jaren,
Jan Smies, oud 11 jaren,
welke allen baldadigheid zoude hebben gepleegd aan de katoenfabriek in kolonie no 1.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, willen zij allen hunne onschuld te kennen geven, zijnde de Raad echter genoegzaam van hunne schuld overtuigd; doch daarbij hunne jaren in aanmerking nemende

Besluit

Lucas Krabshuis en Pieter Nieuwenhuis de straf op te leggen van vier dagen opsluiting in de strafkamer en Jan Wibier en Jan Smies ieder twee dagen, zullende het beschadigde uit het zakgeld van de twee oudsten worden hersteld.



Verder wordt gelezen in hetzelfde proces verbaal de beschuldiging tegen den kolonist Pieter Landsbach, welke de vrouw en dochter van den kolonist F.W. de Vries zoude hebben gescholden en bedreigd.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, is het de Raad gebleken, dat zij allen schuldig zijn, en besluit
hen allen met eene ernstige vermaning te laten gaan, onder bedreiging tevens aan Pieter Landsbach, dat hij, zoo hij zich voortaan niet rustig gedraagt, op eene andere hoeve zal worden overgeplaatst.
Allen daartoe binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks door den President kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen in hetzelfde proces verbaal de beschuldiging tegen de bestedeling Maria de Koning, welke zich in eenen zwangeren staat zoude bevinden

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekend zij haar misdrijf, zeggende dat zij den persoon niet kent, met wien zij onzedelijk geleefd heeft.

De Raad gelet op art. 2 § f en artikel 3 § 2 van het reglement, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans voor een onbepaalden tijd op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

Maria de Koning voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans onder inwachting der goedkeuring van de permanente commissie.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.


Eindelijk  wordt gelezen een proces-verbaal van de raad van toezicht van kolonie No2, van den 19e dezer maand, houdende beschuldiging tegen de kolonistenkinderen:
Habe Hoekstra, oud 17 jaren
Gabe Hoekstra, oud 15 jaren
Lourens Augustijn, oud 16 jaren
Karel Hensbergen, oud 13 jaren
Neeltje Broekhuizen, oud 17 jaren
Antje Broekhuizen, oud 13 jaren
en Johanna Verbeek, 18 jaren
welke allen het te veld staande koorn zoude hebben vertrapt.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, kunnen zij niets ter hunner verschooning inbrengen.
De Raad gelet op art. 2 § c en artikel 3 § 3 van het reglement, daarbij echter hunne jaren in aanmerking nemende en het min beschadigde aan het koorn,

Besluit

Aan hen allen de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer.
Zij daartoe binnengeroepen wordende, wordt hun zulks kenbaar gemaakt, met eene vermaning tevens van den President om zich voortaan beter te gedragen.



Verder wordt gelezen in hetzelfde Proces verbaal de beschuldiging tegen de bestedeling Jacob van Marken, welke zonder bekomen verlof de kolonien heeft verlaten.
Den beschuldigde binnen geroepen wordende, kon niets ter zijner verontschuldiging inbrengen.
De Raad gelet op art. 2 § d en artikel 3 § 2 van het reglement, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans voor een onbepaalden tijd op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

Jacob van Marken voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke overplaatsing reeds op morgen zal plaats hebben, uit hoofde der goede gelegenheid, daar er op morgen een wagen naar de Ommerschans vertrekt, en de moeilijkheid om hem nog voor eenige dagen bij een huisgezin in te deelen.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door de president kenbaar gemaakt.



Ten slotte wordt nog gelezen in hetzelfde Proces verbaal de beschuldiging tegen de kolonistenkinderen:
Pieter Nieuwenhuis, oud 15 jaren
Ferdinand Götz, oud 14 jaren
Cornelis Verboom, oud 14 jaren
Pieter van Belkum, oud 14 jaren
welke allen in de katoenfabriek ongepaste liederen zouden hebben gezongen op den pastoor Van Dam.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, kunnen zij niets ter hunner verontschuldiging inbrengen.
De Raad gelet op art. 2 § a en artikel 3 § 1 van het reglement, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld,

Besluit

P. Nieuwenhuis, F. Götz, C. Verboom en P. van Belkum de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hun zij daartoe binnengeroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.


Aldus gedaan in de Raad te Frederiksoord den 21 July 1838,
Van Konijnenburg – president
C. Hulst
????
F. Mandos
C. van Weert
J. H. Veldmeijer
T.H.P. van Marle, secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Willemsoord 22-06-1838


Raad van Toezigt
gehouden in kolonie No 3

Alle leden zijn tegenwoordigheid

Achtereenvolgens worden binnengeroepen de kolonist C.M. Koch en zijn vrouw van Hoeve N 12 (of 82), die de wijkmeester de Nekker op een verregaande wijze beledigd hebben en wel omdat genoemde wijkmeester op last van den onderdirekteur de koe van Koch wilde afhalen voor den tijd van veertien dagen, om reden dat die koe zoodanig op het klaverland was vastgezet dat een naastbij gelegen bremakker half afgeweid was dus een moedwillige vernieling van de brem, waarvan de wijkmeester als na behoren de onderdirekteur kennisgegeven en daarop genoemde last bekomen had.

Man en vrouw hebben zich op eene zodanige wijze verzet met schelden voor schelm, dief en veel meer lage en vuile uitdrukkingen en bedrijgingen, onder meer, liever op het schavot te willen sterven dan de koe af te geven, waarbij de kolonist Jan der Veen hoeve no 9 tegenwoordig was en nu in het bijzijn alles dienovereenkomstig getuigt, dat de wijkmeester zonder de koe moest terug keeren, waarna den onder-directeur zelve mede gegaan is en na veel woordenwisseling het zoo ver heeft gebragt dat door hun de koe afgegeven zou worden,
dat toen ook gebeurd is waarbij wederom de wijkmeester grove beledigingen door beide aangedaan zijn.
De raad wil hun deze verkeerde handelwijze onder het oog brengen en de reden daarvan onderzoeken doch ook hier zijn beide niet te verstaan, onophoudelijk scheld en raast die vrouw en zegt eindelijk tegen haren man, “laat ons maar gaan het is mij niet de moeite waard daarvoor de kinderen alleen te laten,” waarna men haar heeft laten gaan en ook toen hebben man en vrouw niet nagelaten buiten het huis nog eenige scheldwoorden te uitten die voor den raad alleronaangenaamst waren en waarvoor zij verzoekt dat beiden ook hiervoor niet ongestraft blijven.

Daarna wordt binnen geroepen den kolonist J.J.Sprang van hoeve No 25 die des avonds bij den kolonist Verboom beschonken is aangekomen, en met de grootste bedrijgingen laatstgenoemde het huis heeft weten uit te krijgen en in zijn dronkenschap ook de buren heeft doen vrezen dat hij bij hun zou komen, waarna den wijkmeester Hazeloop dit vernemende Sprang tot bedaren heeft weten te krijgen, waarna hij toch weder te huis komende ook daar een razend leven maakte.
Hij weet niets ter verontschuldiging in te brengen en beloofde bij dezen te zullen zorgen, dat zoo iets niet meer plaats hebbe.

Eindelijk wordt binnengeroepen de kolonist M. J. Werkendam hoeve No 120, die de godsdienstig Israelitisch onderwijzer Jacobson op eene ongehoorde wijze heeft beleedigd en wel om reden in bijgevoegde klagte door genoemde onderwijzer opgemaakt vermeld.
Werkendam ontkend zulks gedaan te hebben, doch Nordt, die er bij tegenwoordig was getuigd dat genoemde klagte overeenkomstig de waarheid was.

Aldus gedaan te Willemsoord den 22 Juny 1838
F. Mandos
P. Hazeloop
B. Kuperus
J. Hoving
S. de Plot

Bijlage 2: Brief van rabbijn Nehemia Jacobson


Willemsoord 29 mei 1838

Den ondergetekende, godsdienstig onderwijzer, voorzanger, enz. der alhier gevestigde Israelitische gemeente, 

geeft Uweled door deze te kennen dat op ll donderdag den 24 mei den ondergetekenden en deszelfs huisvrouw grove beledigingen en ongepaste uitdrukkingen eerst ten zijne huize, en toen voor het zelve moeten verduren door Mietje David van Weenen, huisvrouw van Mozes Isaac Werkendam, als ook later door opgem. haren man, en wel om reden dat voor opgemelde vrouw, het bad niet kon gestookt worden, en wel om reden die UwelEd bekent zijn, dat er geen brandstoffen voorhanden waren.
Dat opgem. vrouw bijtijds door den ondergetekendes huisvrouw er van verwittigd was geworden.
Dat opgemelde Mietje David van Weenen hierop kwam bij den onderget. huisvrouw en haar overlade met beledigende gezegdens en uitdrukkingen die haar niet betaamde, waarop den ondergetekenden opgem. vrouw haar de deur wees, met te zeggen wanneer zij vermeend ten onregte behandeld te zijn, zich onzer kan beklagen, tevens ontzag opgemelde vrouw zich niet vóór het woonhuis weder te herhalen erbijvoegende “waarom niet? Jelui trekt er toch je geld voor”.

Dat meergenoemde Mozes Isaac Werkendam op den middag, op eene onbeschaafde wijze kwam, de deur van het woonvertrek opensperde bij den onderget., en dadelijk met de woorden begon “Zeg eens meester, waarom is mijne vrouw niet zoo goed als een ander.”
Dat den onderget. hem antwoorde, de reden reeds aan zijne huisvrouw te kennen had gegeven en wanneer zijlieden vermeenden verongelijkt te zijn, hij den onderget. moest aanklagen, daar en waar hij vermeendt zulks te moeten doen, en verders daaromtrent geene woordenwisseling verkoos.

Dat den ondergetekendens broeder niet langer de lage handelwijze kan verduren van opem. Mozes Isaäc Werkendam ten opzigte des ondergetek: aan meergem. M.I.Werkendam de deur wees, waarop deze, hem uitdaagde tot vechten, met te zeggen “Ik ben niet bang voor je, ik wou dat ik honderd gulden met jou te deelen had.”
Dat den ondergetek. aan meergem. M.I.Werkendam onder het oog bragt, dat deze handelwijze gemeen was, ten antwoord kreeg, en tevens met een blik van verachting op den ondergetek. nederzag “er zijn meer gemeene menschen als ik”.

Den ondergetekenden laat het wijders aan UwelEd wijze en welberaden onderzoeking over om opgemelde Mozes Isaäc Werkendam en deszelfs huisvrouw Mietje David van Weenen door tuchtiging of varmaningen hunne jegens den ondergeteekende vernodigde verpligting terug te brengen.
Indien er eenige getuigen mogt vereischt worden, J. Nord was erbij tegenwoordig.
Aldus naar waarheid opgemaakt op vorengemelde datum

De Godsdienstige onderw. en voorzanger bij de Israelitische Gemeente te Willemsoord voorn.

N.S. Jacobson


Bijlage 3: Raad van toezicht van Willemsoord 17-07-1838


Raad van toezigt
gehouden in kolonie No 3.

Alle leden zijn aanwezig

Wordt binnengeroepen den bestedeling Johannes van Lanthem van Hoeve n 79, oud 62 jaren, welke zich van tijd tot tijd aan misbruik van sterken drank schuldig maakt, waardoor dezelve alhier niet meer kan worden gehouden, daar niemand van de kolonisten hem kan of wil hebben, uit hoofde, hij beschonken zijnde, niemand ontziet te beleedigen evenmin de directie als de wed. Pelt, en hare kinderen bij wien hij thans nog ingedeeld is, en die zoo vúrig verlangen van hem ontslagen te worden,

bij een ander indeelen heeft men al trachtten te doen, doch niemand zoo als hiervoren reeds gezegd is wil hem in huis hebben als werd er ook drie gulden 's weeks toelage van gegeven, zonder er de menschen toe te noodzaken, hetgeen waarlijk niet wel kan worden gedaan, om zoo iemand die zich in geene deele laat raden, maar dronken zijnde geheel meester speelt en het huisgezin bij wien hij is ingedeeld op een schandelijke en onverdraaglijke wijze plaagt.

Dat van Lanthem zich niet ontziet die menschen beleedigingen aan te doen is over bekend, evenmin als hij zich ontzien heeft, voor eenige dagen den Adjunct-Directeur en Onder-Directeur in tegenwoordigheid van den wijkmeester van Buiten en meer anderen op den weg tegemoet komende en als naar gewoonte beschonken zijnde op eene hevige wijze tegen hun als ook tegen de Permanente Commissie is uitgevaren met de grootste verwenschingen en vervloekingen.

Van Lanthem weet niets ter verontschuldiging in te brengen en zegt nu nog dat het ongehoord is, dat zijn zoon jaarlijks zoo veel geld voor hem betaald en niet gezorgd wordt dat hij het beter heeft.

De directie dezer kolonie hoopt dat dit lastige mensch naar een andere kolonie worde verplaatst, uit hoofde men geen huisgezin langer met hem behoeft te straffen, want het is waarlijk voor de huisgezinnen een straf die man bij zich te hebben de wed Pelt althans kan hem onmogelijk houden, waarom het dus wenschelijk ware, dat hij dadelijk naar een andere kolonie kon worden overgeplaatst.

Nog wordt binnengeroepen de vrouw van de kolonist Postma H. 6, die naar luid van het ingekomen en hiernevens gaande proces verbaal van J. Baylé, de vrouw van laatstgemelde zou beleedigd en ten toon gesteld hebben; Vrouw Postma zegt dat het voorgevallene tusschen hun hoofdzakelijk de schuld van vrouw Baylé is en het gebeurde met de jongens de schuld aan bijde ligt hetgeen door getuige bevestigd wordt.

Willemsoord 17 July 1838


Bijlage 4: Proces verbaal door Baylé


Proces verbaal
Inhoudende de onophoudelijke mishandelingen zoo van den kolonist Postma deszelfs zoon Jan en wel bijzonder van deszelfs huisvrouw die niemand ongelasterd laat.

De ondergetekenden gepasseerden zondag des 's middags hem naar den Onderdirecteur voor het Fabrijkwezen wegens eenige administratieve bezigheden wennende, heeft den zoon van bovengemelde kolonist met name Jan eenige tijd in tegenwoordigheid der buren en aangetrouwde dochter van den wijkmeester hem niet ontzien om met steenen op de deur en vengsters van de woning van den ondergetekende te werpen.

's Maandags den zoon van den ondergetekende uit de school komende, snelde gemelde Jan met eene aardappelenhakker van het land en heeft den zoon van den ondergetekende in tegenwoordigheid van de huisvrouwen van J. Teemstra, Kist en de dochter van eerstgemelde bewusteloos ter aarde neergeslagen en alstoen nog bovendien onmenschelijk behandeld,
met alle snelheid bij deze verregaande mishandeling geroepen zijnde, en dadelijk den wijkmeester tot assistentie latende roepen, bevonden wij den vader als aanhitser bij zijne ossenkar en de gemeene jongen de mishandelaar mijner zoon, met de hakker in den hand.
Vorens nog van aandoening niet hebbende kunnen spreken, wilde den gemelde jongen mij in tegenwoordigheid van den wijkmeester en anderen met den hakker mede te lijf.
De vader of den kolonist Postma wiens zwart ?? zijn caracter in deze voor mij onschuldige en onaangenamen ontmoeting kenschetste, hij hief aan met te zeggen / in tegenwoordigheid van veelen / Krommen Verdommeling ik zal de kruk onder je donder wegnemen, ik zal je met de mistvork in je verdommenis steeken / en al wat des te meer is.
Indien eenige buren zoo naar de kerk gaan vreemdelingen of den ondergetekende of huisgenoten, des woning van gemelde persoon passeeren is naroepen luisteren zoo van kinderen als moeder eene aangenomen eigenschap, maar ongelukkig voor diegene die zulks gewonelijk onschuldig moet aanhoren.

Aldus naar waarheid opgemaakt onder verzekering recht aan den ondergeteekende voor gemelde mishandelingen zal worden aangedaan.
Willemsoord den 25 Juny 1838
Baylé


Bijlage 5: Klacht door Baylé bij onderdirecteur


aan dhr Hoving, onderdirecteur van kolonie 3

Willemsoord den 4 juli 1838

Mijn Heer!
Daar niemand mijner betrekking de woning van den kolonist Postma passeeren kan of naroepen en schelden blijft onophoudelijk aanhouden -
op gisteren mijne huisvrouw van Steenwijk komende met mijn dochtertje en zoon, heeft de huisvrouw van bovengemelde mijn vrouw in dier voege behandeld dat zoo Ued daar geen werk van maakt, ik op heden middag nog mij voor de vrederechter te steenwijk zal wenden ten einde regt en vrijheid op 's Rijks wegen en mishandelingen aldaar regt aan gedaan wordt -
Indien Ued bij de kolonist Mulder, van der Veen, Berkenkamp heden komt zal Ued belangrijke informaties inwinnen -
Dat zoo des wijkmeester de Nekker de ... niet aan de waarheid weigerd zal Ued meer als genoeg aan den Heer Directeur kunnen rapporteren.

Verblijve in afwachting
en in haast mij noemende
UEoDWD
Baylé


Bijlage 6: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 05-05-1838


Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 op Dingsdag den 5 Mei 1838

Is op verzoek van den Onderdirecteur voor den Raad gedagvaard F. Lodewijks, welke vrijwillig zijnd den specificatie van huisraad zoudt ter tekening om reden daar een door hem ontvangen spinnewiel voorkomt.
Binnengeroepen ?? F. Lodewijks en hem gevraagd hebbende, een reden van deez' wijgering heeft geantwoord, dat hij hetzelve nog tegoed had op zijne eerste verstrekking, het welk hij bij kolonie no. 3 niet ontvangen had.
?? dit spinnewiel van kolonie no 3 naar hier ?? zijnde en hetzelve ?? hebbende, heeft geantwoord ?? ?? ?? doch na de verantwoording opgemaakt en de specificatien hem ter tekening aangeboden zijnd, wijgert hij te tekenen.
De raad ....
hier van rapport te maken aan den Raad van Tucht. ten einde hem ??

Verder comparererde voor de Raad:
Catharina Francina Pipper, dochter van wijlen de wed: Pupper, beticht wordende dat zij zich in een zwangere staat bevind.
Na haar ondervraagd hebbende, heeft zij geantwoord dat zulks geheel bezijde de waarheid is.

(in de kantlijn bijgeschreven:) niettegenstaande zij een paar uur te voren aan de onder directeur ten hare, hem gezegd had dat dat zij maar twee maanden heen was.

De Raad houdt het er voor dat zij werkelijk in eene zwangere staat verkeerd, hoewel zij de nadere beoordeling deswegen aan de Raad van Politie en Tucht overlaat.

Aldus geslooten en ondertekend door ons,
Onderdirecteur
A. Idserda
A. Nector ?
J  Verhagen
O van Weert
Morriën


Bijlage 7: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 11-05-1838


Raad van toezigt gehouden in kolonie No 2 den 11 Mei 1838

Alle leden present

Compareerde voor ons Martinus de Vries, kolonist en sectiebaas, wonende in de 1e wijk, 3de sectie, hoeve No 31, zich beklagende van op woensdag den 9 dezer des middags ten 12 uur door Josephus Souverein, zoon van den kolonist Pieter Josephus Souverein, oud circa 16 jaaren, in voorn. sectie en wijk op hoeve No 33 woonachtig, uitgescholden te zijn voor een dief, met betichtiging dat hij voorn; M. de Vries des nachts de aardappelen uit de kuilen der Maatschappij haalde en dezelve verkocht had.

Josephus Souverijn binnengeroepen en ondervraagt, heeft geantwoord dat hij in het gepasseerde najaar van Steenwijk komende des avonds om 10 uuren gezien heeft, dat hij voorn. M. de Vries aardappelen uit de kuil haalde en in die zelve tijd van het jaar aardappelen verkocht had aan Lammert G(?) ?? ?? , Harmen Mooi en Westerveldt, doch dat hij het woord van dief niet gebezigd heeft.
De getuige van Josephus Souverein in deze zaak is zijn moeder die hij zegt hetzelve ook gezien te hebben.


Bijlage 8: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 15-06-1838


Raad van toezigt gehouden in kolonie No 2 op Vrijdag den 15 Juny 1838

Alle leden present

Is geroepen voor den raad Hendrica Jacoba van Walle, oud 23 jaren, dochter van den wed. Van der Walle, wonend in de 2de sectie van de 3de wijk dezer kolonie op hoeve No 94.

Als beticht zich in eene zwangere staat te bevinden, en zulks van Harm Marinus, oud 25 jaren, zoon van de weduwe Marinus wonende in de 3de sectie van de 2de wijk op hoeve no 67

De Raad vergaderd zijnde ten einde haar te hooren, is zij niet gecompareerd, de weduwe Van der Walle zich bij den onderdirecteur vervoegd hebbende, heeft verklaard zulks de waarheid was.

Verders binnengeroepn voorm: Harm Martinus, en ondervaagd hebbende heeft hij geantwoord;

Dat hij niet ontkend met haar wel te doen te hebben gehad, maar dat zij zich niet alleen met hem maar met verscheidene andere personen heeft afgegeven, Hij dit ziende van haar heeft afgezien en zij alzoo heeft voortgegaan zich met anderen op te houden waarvan hij zegt getuigen te kunnen brengen.


Bijlage 9: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 18-07-1838


Raad van toezigt gehouden in kolonie No 2 op Woensdag den 18 July 1838

Alle leden present zijnd, comparerende de kolonist Jacob Smit, wonende ?? ??, welke zich beklaagde geslagen te zijn, op den 5 juli ll, en zelfs op eene vergaande wijze mishandeld te zijn geworden, in het huis van den dader zelf, Klaas Loenen, woonachtig in voornoemde wijk en sectie, op hoeve no 81, welk geval zich op de volgende wijze heeft toegedragen.

Den kolonist Smit, in den schafttijd, de sleutel van deszelfs huis bij zijn buurman Klaas Loenen gebragt hebbende, om dezelve aan zijne vrouw aftegeven, bij haar terugkomst uit den winkel; doch  hij voornoemde Smit, alzoo zijne vrouw te lang uitbleef, de sleutel zelve wederom van Klaas Loenen gehaald heeft, heeft dezelve hem dadelijk wegens den verkoop van zijn turf als verrader betigt en hem alzoo deerlijk met slagen, trappen en schoppen mishandeld, hetwelk gezien is geweest door vrouw Bezuijen en haaren dochter, welken voornoemde Smit als getuigen opgeeft.

Vrouw Bezuijen, met haar dochter Maria genaamd, binnengeroepen om te hooren, heeft geantwoord, zulks niet gezien te hebben, maar wel uit de mond van voornoemde Loenen te hebben vernomen, dat hij met geen verraders in zijn huis nodig had, en hem voornoemde Smit, volgens het zeggen van van Loenen, zelve de deur had uitgezet.

Hierop Klaas Loenen binnengeroepen zijnde, en hem ondervraagd, heeft geantwoord, Smit niet geslagen te hebben, maar wel de deur te hebben uitgezet.

Verder voornoemde Loenen voor de Raad geroepen, wegens, door hem zelve verkocht te hebben, goederen, profiterende (?) van zijne eerste verstrekking, bij aankomst in de koloniën, als zijnde zijn beddegoed, spinnewiel en een kruiwagen, welke hij verruild heeft tegen eene andere, zijne beddezak verkocht aan Hendrik Jochems voor f 10 (?), het spinnewiel aan vrouw Smit voor f 2, en een beddelaken voor f .., maar aan wie dit verkocht is, is onbekend gebleven, deze woorden heeft genoemde Smit zelve in presentie van van Loenen tegen den Raad verklaard, hetgeen door den Onderdirecteur en wijkmeester Verhagen bevonden is niet in zijn huis aanwezig te zijn geweest bij hunne gedane inspectie.

Verders binnengeroepen Gepke Sepkes de Vries, ingedeeld bij de weduwe Geijtenbeek, oud 26 jaren, van Bolswaard, en haar ondervraagd hebbende, na de reden waarom zij telkenreizen deserteerd; heeft geantwoord dat zij bij vrouw geijtenbeek niet kreeg wat zij benodigd had – en tegelijkertijd, liever verkoos na de Ommerschans dan hier te blijven.

Binnengeroepen Frans Mooi, zoon van de weduwe Mooi in de 1 wijk, 3 sectie hoeve 40, en gedeserteerd geweest den 9 juni ll, en wederom terug in de koloniën de 9 juli ll; hem ondervraagd  na de reden zijner desertie, heeft geantwoord dat hij om zijn ontslag had aangevraagd, 't geen gewijgerd is geworden, alzoo had gezien om, bij verdere aanvragen voor zijne ontslag, voorlopig  iets aan de hand te krijgen, voor dat hetzelve mogelijk eens zoude komen – en alzoo daarna is terug gekeerd.

Binnengeroepen Frederik Karel Leonhard, oud 13 jaar, zoon van den kolonist J.G.Leonhardt in de 2 wijk 1 sectie hoeve 50 woonachtig, betigt zig niet ontzien hebbende op woensdag den 11 dezer van de katoenweverij komende, met steenen op het dak der school te werpen, blijkens bijgaande missive van den meester Was.
heeft geantwoord dat hij wel een steentje gegooijd had, doch zulks op aanraden was geweest van Abraham Koenrades, zoon van den kolonist A. Koenen, op hoeve n 51.

Eindelijk binnengeroepen Dirk de Vries, ingedeelde wees bij Horst, op hoef H30, oud 14 jaar, van Dockum, gedeserteerd geweest den 25 juni ll, en dezelven wederom teruggekomen; Hij is geweest naar Dockum om zijn broer en zuster eens te gaan zien, en daarna teruggekomen.

De Raad oordeelt een en ander voor den Raad van Policie en Tucht te moeten kenbaar maken.
Aldus gedaan
de onderdirekteur president
Idsinga


Bijlage 10: Brief van onderwijzer Daniel Was


aan C. Hulst, adjunct direkteur der gewone kolonie
Frederiksoord 12 juli 1838,

Weledele heer,
Ik vind mij gedrongen UWED kennis te geven, aangaande het gedrag van Karel Leonhardt. Deze jongeling, gister avond met zijne makkers van de fabriek komende, verstoutte zich, met steenen, op de school te gooijen. Daar ik nog met het onderwijs bezig was, had ik ook gelegenheid, na zulks eenmaal vernomen te hebben, de dader te kunnen gade slaan, het geen mij ook, in hem, gelukte.
Ter voorkoming van verdere ongeregeldheden, verzoek ik UWELD hem, zonder verschooning, naar verdienste te straffen.
Ondertekend door D. Was


Bijlage 11: Raad van toezicht van Frederiksoord 05-07-1838


Raad van Toezigt
gehouden in kolonie N1
5 July 1838

De leden allen tegenwoordig zijnde, wordt de vergadering door den voorzitter geopend en binnengeroepen:

Hendrik van Baarle, ingedeelt bij den kolonist Muijen, om gehoord te worden op eene ingekomen klagte tegen den mede aldaar ingedeelden bestedeling Hendrik Adrianus Schepman, beschuldigd van in den avond van den 25 Juni jl, zoo niet beschonken althans als te veel sterken drank gebruikt te hebben, in huis as gekomen te zijn, en op het verzoek van vrouw Muijen, aan hem gedaan, om eenig water voor haar te halen, en zijne daarop gevolgde weigering, tot zeer hevige woordenwisselingen is overgegaan, hetwelk door hem is geëindigd met het vuur door het huis te smijten.

De getuige van Baarle zegd van dit alles iets gehoord noch gezien te hebben, als de weigering van Schepman om water te halen, daar hij verder vroegtijdig te bed was gegaan.

De bestedeling H.A.Schepman, oud 26 jaar, bestedeling van 's Hage, daarop voorgeroepen zijnde verklaart dat hij te huis komende door vrouw Muijen was geboden om water te halen; hetwelk door hem was geweigerd, omdat hij dien dag reeds 2 tonnen, elk van 3 emmers had gehaald, hierop had hij zich verwijderd en was na verloop van 1 ½ uur, omstreeks half 9, weder te huis gekomen.

Toen hij de vrouw van Muijen herhaalde malen goedenavond had gewenscht, zonder antwoord te krijgen, had hij tegen Muijen, die reeds te bed was gezegd: de reden hiervan is zeker omdat ik geweigerd heb water te halen, thans verklaar ik u, dit, ook voor het vervolg, stellig niet meer te doen. - Muijen zou daarop met een stoel van voor het bed naar hem gegooid en hij zich verwijderd hebben, om zich ter rust te begeven.

Achtenvolgens worden binnen geroepen en gehoord, de kolonisten zonen:
Lucas Krabshuis, oud 15 jaaren,
Pieter Nieuwenhuis, oud 15 jaaren,
Jan Wibier, oud 11 jaaren,
Jan Smies, oud 11 jaaren,
beschuldigd van een gedeelte des muurs van het secreet bij de katoenwerij te hebben afgebroken, -  onder allerlei uitvlugten willen zij de waarheid trachten te ontduiken, dan de Raad betwijfelt geenszins hunne schuld, daar de opziener J. Emans bepaaldelijk P. Nieuwenhuis op de daad heeft betrapt.

Daarop komt voor Pieter Landsbach, kolonist op hoeve 117, beschuldigd van de kolonist De Vries en deszelfs vrouw uit hoeve 123, gedurig met allerlei scheldwoorden en gemene bejegeningen te overladen, hetwelk laatselijk door de kolonisten zoon Remmelt Eckhart en J. Hoogmoed is gehoord, die met vrouw De Vries naar de hoeve van Landsbach waren gezonden, om er groenvoeder te halen.
Landsbach verklaart niets tegen de Vries en diens vrouw, maar wel van hunne dogter Aaltje gezegd te hebben, dat zij een gemene meid waar.
Ook zegt hij nimmer de woning van de Vries te kunnen voorbijgaan, zonder door diens kinderen nageschreeuwd te worden.

Noch verschijnt Maria de Koning, oud 42 jaren, ingedeeld bij den kolonist de Vries in hoeve No 123, onder verdenking van zwangerschap.
Zij ontkent zulks niet doch weet het niet met zekerheid te zeggen, op den ondervraging door den voorzitter, bekent zij, omstreeks de helft van de maand Maart jl, op de weg naar Steenwijk een manspersoon ontmoet te zijn, die haar onbekend is en welke haar, onder allerlei beloften, tot onzedelijke gemeenschap met haar heeft verleid.
Hij had zich uitgegeven voor een tuinman te Noordwolde.
Bij de grenzen der kolonie zijn zij elk huns weegs gegaan.
De Raad oordeelt een en ander voor de Raad van Policie en Tucht ?? te brengen.

H. Faaken
J. Mulder
J. Uhl
J. H. Veldmeijer
A. Morrien, secretaris


Bijlage 12: Raad van toezicht van Frederiksoord 19-07-1838


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N1, op den 19 July 1838

De wijkmeester ?? die door dienstzaken verhinderd is zijn plaats als lid van de Raad te vervullen, wordt door zijn ambtgenoot Visscher vervangen.

De leden overigens tegenwoordig zijnde, opent de Voorzitter de raad en laat achtervolgens voorkomen de volgende kinderen:
Habe Hoekstra, oud 17 jaren
Gabe Hoekstra, 15
Lourens Augustijn, 16
Karel Hensbergen, 13
Neeltje Broekhuizen, 17
Antje Broekhuizen, 13
Johanna Verbeek, 18
benevens de bestedeling Lijp de Vries, ingedeelde bij de kolonist Veen, welke allen op zondag en maandag den 15 en 16 dezer maand, door de te veld staande rogge zijn gelopen, om zekere zwarte korrels uit de halmen te peuteren, waardoor het koorn is vertrapt.
De drie eerste zijn door de vrouw van den kolonist Rietberg en de overigen door den onderdirekteur en wijkmeester gezien.
Zij brengen tot hunne verontschuldiging in, dat zij alleenlijk door de slooten bij langs en niet over de akkers zoude gegaan zijn.

Daarop komt voor Jacob van Marken, 56 jaar, bestedeling uit Hoorn, die zich op den 23 maart jl zonder verlof uit de kolonie heeft verwijderd, en op de 1 dezer maand van Amsterdam weder is teruggebragt.
Op ondervraging door de voorzitter nopens de redenen zijner desertie, voert hij aan:
voornamelijk het verlangen om zijne kinderen eens te zien, - dat hij wilde trachten om in de gewone maatschappij een middel van bestaan te zoeken en ook zijne vrees voor landwerk, hetwelk hem door de directeur was opgedragen

Nog komen voor de kolonisten zonen
Pieter Nieuwenhuis
Ferdinand Götz
Cornelis Verboom
Pieter van Belkum
de eerste 15 en de overige 14 jaren oud, welke in de katoenweverij een ontuchtig lied gezongen hebben, waarin de R.K. Pastoor de heer van Dam, betrokken was.
Zij ontkennen zulks niet en zeggen op de aan hun gedane ondervraging, dit van de andere wevers die zulks ook gezongen zouden hebben, te hebben gehoord.


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag