De leden zijn allen tegenwoordig met uitzondering van den Secretaris welke wegens familiezaken afwezig is.
De nieuw gekozen gemeensmannen.
D.K. de Vries
H. Volkering en
H. Klaassen
worden als zoodanig erkend en bevestigd.
Wordt gelezen een procesverbaal van den Raad van toezigt in
Kolonie No.1 van den 17 Januarij 1837 waarop worden binnen
geroepen Jacob en Berend Wever welke den
ondermeester Kolkers zouden hebben beleedigd en geslagen.
Beide jongens hierover gehoord hebbende kunnen niets tot hunne verontschuldiging inbrengen.
De Raad gelet op Art. 2 § a en Art 3 § 1, daarbij in aanmerking nemende dat beide zeer ondeugende jongens zijn, welke men onderscheiden malen met ernstige vermaningen tot hun pligt heeft moeten brengen, besluit Jacob en Berend Wever beiden de straf toe te wijzen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hen, daartoe binnen geroepen zijnde wordt kenbaar gemaakt, met eene vermaning van den President om zich voortaan beter te gedragen.
Verder wordt gelezen een procesverbaal van den Raad van toezigt van dezelfde Kolonie van den 10e dezer maand, waarop worden binnen geroepen Elisabeth Thoss en Johanna van der Groef, beklagende eerstgenoemde zich door den laatste in de fabrijk zoodanig te zijn mishandeld en geslagen, dat haar daardoor bloedige wonden waren toegebracht.
Johanna van der Groef ontkent zulks, doch brengt tot hare verschooning bij dat zij zulks niet heeft gedaan, dan alvorens door Elisabeth Thoss met eene wolkaart te zijn geworpen en van haar een slag in het gezigt te hebben gekregen.
De President hun hierover ondervraagd hebbende, is de Raad
eenparig van gevoelen dat beide even schuldig zijn.
De Raad gelet op Art. 2 § b en Art. 3 § 1 besluit:
Elisabeth Thoss en Johanna van der Groef ieder de
straf toe te wijzen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer,
hetwelk hij zij daartoe binnen geroepen zijnde wordt kenbaar
gemaakt met de ernstige vermaning van den President om zich
voortaan beter te gedragen.
Wordt gelezen een Procesverbaal van den Raad van toezigt van
Kolonie No. 2, van den 11 Januarij 1837, waarop wordt
binnengeroepen Hermanus Toepoel zijnde beschuldigd van
mishandeling en zich te hebben verzet tegen den Schoolonderwijzer
Meijer Drees.
Na alvorens de Onderwijzer te hebben gehoord, wordt ook de
beschuldigde binnen geroepen, welke niets tot zijne verschooning
kan inbrengen.
De Raad gelet op Art. 2 § a en Art. 3 § 1 besluit:
Hermanus Toepoel de Straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer hetwelk hem, hij daartoe binnen
geroepen zijnde, wordt kenbaar gemaakt.
Nog wordt voorgelezen een Procesverbaal van den Raad van toezigt
van Kolonie No. 3 van de 10de dezer maand, houdende klagte van de
Kolonist Polak welke met meerdere Israeliten op het werk
mishandeld zouden zijn geworden door de Kolonistenzoon Augustinus
Aspelslag.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent zijne misdaad en geeft daarbij te kennen, dat hij zulks niet alleen zoude hebben gedaan, zijne medepligtigen echter niet noemende, meent de Raad daarop geen acht te kunnen slaan en gelet op Art. 2 $ b en ook 3 $ 1 besluit zij dientengevolge aan Augustinus Aspelslag de Straf toe te kennen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer.
Eindelijk wordt gelezen een procesverbaal van den Raad van Toezicht van Kolonie No 3 van den 9e dezer maand houdende beschuldiging tegen Neeltje dochter van den kolonist Doede de Vries, Klaasje Muiser dochter van de Wed. de Ruiter en Jannetje van der Hulst, bestedeling van Medemblik welken onzedelijk zouden hebben verkeerd, de eerste met Jan Zwak, de tweede met Schelte de Karper en de derde met Adam Werff, waarvan de gevolgen zijn dat ze zich allen in eene zwangere toestand bevinden.
De twee eerstgenoemde meisjes zijn niet verschenen, de eene wegens ongesteldheid, en de andere uit hoofde zij zeer gebrekkig ter been is, en dus de reis bezwaarlijk zoude kunnen doen.
Jan Zwak en Schelte de Carper worden beide binnen geroepen, en bekennen hun misdrijf, doch verzoeken verschoond te blijven van de straffen op dat misdrijf gesteld uithoofde de dochter van den kolonist Klaas Smit in hetzelfde geval verkeerd zonder voor de Raad te zijn geroepen en met de wijkmeester van Buiten te zijn gehuwd.
Jannetje van der Hulst binnen geroepen zijnde bekent hare
toestand veroorzaakt door den onzedelijken omgang met den Kolonist
Adam Werff gedurende den tijd dat zijne vrouw met verlof
was geweest, alwaar zij toen was ingedeeld.
Adam Werff wordt binnen geroepen, ontkent de tegen hem ingebragte beschuldiging en blijft dit ontkennen, niet tegenstaande de gemoedelijke toespraak van den voorzitter -
de Raad houd hem echter niettegenstaande zijner ontkenning voor
schuldig.
De Raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 besluit Neeltje de Vries, Klaasje Muiser, Jan Zwak en Scheltje de Carper voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans te verwijzen, zonder de ingebragte reden van verschooning in aanmerking te nemen, wordende deze strafbepaling ook toegepast op Jannetje van der Hulst en Adam Werff, en met van de laatste het geheele huisgezin in die straf zal deelen, dan of hij alleen zal worden overgeplaatst op welke strafbepalingen de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingebracht.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 11 februari 1837
J van Konijnenburg
G Hulst
Kuipers
H Klaassen
H Volkering
DK de Vries
Raad van Toezicht bij Kolonie N. 1, op Dinsdag den 17 januarij 1837
De Aanklagten van Klaas Kolkers, oud 20 jaren,
ondermeester in de hoofdschool van kolonie 2 wordt gehoord en komt
hoofzakelijk hierop neder:
Dat eenige knapen, - scholieren, - in den avond van Vrijdag, den
13 deze maand des avonds tussen 4 en 8 uren, voor en bij het
aangaan van de avondschool met elkander spelende, eenige
ongeregeldheden ??,
waar zover zij door den ondermeester zouden zijn berijspt geworden
en gedreigd om ze bij herhaling hunnen al te luidruchtige
vrolijkheid de deur uit te zetten;
welke vermaning geen goede indruk te weeg bragt, althans
uitjouwerig door vele van de aanwezige jongens volgde er op,
zoodat Kolkers genoodzaakt was de bedreigde straf in te
passen aan Pieter Nieuwenhuis oud 14 jaren, een der
belhamels –
In plaats van hier door ontzag te verwekken werdt de uitjouwing
herhaald en Jacob Weever oud 17 jaren, verstoutte zich
zelfs aan den ondermeester eenige klappen en schoppen toe ter
deelen.
Kolkers meenende niet beter niet te kunnen doen dan ook
deze jongen de school uit te zetten, was daarmede bezig, toen een
jonger broeder van Jacob, Berend genaamd oud 14
jaren hem met een pook een slag op het hoofd toebragt, waaruit
bloed bloeide en waardoor hij dien avond uit de school moest
blijven.
Raad van toezicht bij Kolonie N 1 op Vrijdag den 10 February
1837.
Alle leden zijn tegenwoordig, met uitzondering van de Secretaris,
die door ongesteldheid is verhinderd geworden deze zitting bij te
wonen.
Wordt binnen geroepen Elisabeth, de dochter van den
Kolonist Thoss, oud 19 jaar, inbrengende van door Hanna
van den Groef geslagen en mishandeld te zijn, op 2 dezer
maand, welke mishandeling aanleiding zou hebben gegeven en zich
toegedragen heeft als volgt:
de dochter van den Fabrijksbaas Kolkers had in het
middaguur het mandje met wol van Hanna van de Groef van de
plaats weggenomen en aan een ander meisje overgegeven, waarop Hanna
van de Groef in de zaal terug komende, het mandje miste en
zonder eenig onderzoek hiervan de schuld weet op Elisabeth
Thoss die verklaarde hiervan niets te weten, en Hanna
van de Groef des niettegenstaande met geweld het mandje van
Maria, zuster van Elisabeth Thoss wegnam.
Elisabeth dat ziende wilde dit niet toestaan, waarop Hanna
van de Groef haar met geweld tegen een spinwiel wierp en
vele lage en onbetamelijke scheldwoorden op hare moeder toeduwde,
en Elisabeth hierop Hanna van de Groef een slag
met de hand toevoegde, en zij daarentegen eene wolkaart nam en Elisabeth
Thoss hiermede drie slagen op het hoofd toebragt dat het
bloed er met geweld uit stroomde, en dat Hanna van de Groef
den volgende dag daarop nog heeft te kennen gegeven dat zij,
Elisabeth Thoss, eigenlijk nog meer had toegedacht.
Hanna van de Groef, oud 21 jaar hierop gehoord, brengt ter
verontschuldiging in, dat toen zij het mandje wegnam, Elisabeth
Thoss haar met een wolkaart had geworpen en het eerst een
slag in het gezigt had toegebragt en zij zich hierom had geweerd.
De Raad is nagedaan onderzoek eenparig van gevoelen dat de
aanleidende oorzaak moet worden toegeschreven aan Hanna van de
Groef en haar schuldig verklaart aan gepleegde mishandeling
van Elisabeth Thoss, en oordeelt de aangeklaagde naar de
Raad van Policie en Tucht te moeten verwijzen.
Aldus gedaan in de Raad te Frederiksoord, den 10 Febr. 1837.
Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 den 11 january 1837
Alle leden présent
Compareerde voor ons Hermanus Toepoel zoon van Gerrit
Toepoel kolonist wonende in de 2e wijkje hoeve No 46.
beschuldigd op eene verrregaande wijze zich verzet hebbende tegen
den schoolonderwijzer J. Meijer Drees en wel op zoodanige
wijze met uitdaging van den Meester, en het in desorden brengen
van de andere schoollieren.
Heeft geantwoord dat hij wel eenige woorden met den meester heeft
gehad op maandagavond den 9 dezer in den school doch zegt dat
schoolmeester hem op een onbehoorlijke wijze in het gezicht heeft
geslagen en in den arm gekneepen waardoor hij driftig wierd en op
deeze wijze aan zijne plicht gemankeerd(?) heeft, waarvoor
hij van zijne ouders bestraft is geworden, en hiervoor reeds
excuus aan den Meester heeft gevraagd.
De Raad oordeelt dit aan de Raad van Tucht te moeten verwijzen,
teneinde hierover te beslissen.
Aldus voornoemde Raad gesloten ten dage en jaar als boven
De onderdirecteur A.H. Idserda
Croll
Keizer
De secretaris Morrien
Raad van toezicht gehouden in kolonie No 3.
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnengeroepen den kolonist Polak, welke zich
beklaagd had, van op het werk niet met rust te kunnen zijn en
meerder Israëlieten, en deelt de raad nu mede dat Augustinus,
zoon van den kolonist Aspelslag, de eerste en voornaamste
dier baldadigen is.
Augustinus Aspelslag daartoe binnengeroepen zijnde bekend
zulks gedaan te hebben maar dat er meer onder de jongens zijn die
dit doen, welke echter door de aangeklaagde niet zijn opgegeven en
derhalve niet voor de raad geroepen zijn.
Aldus gedaan te Willemsoord den 10 Februari 1837.
Raad van toezigt gehouden in Kolonie No 3
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen Neeltje dochter van de kolonist Doede
de Vries hoeve 23 als beschuldigd onzedelijke verkeering te
hebben gehad met Jan zoon van de Wed Zwak hoeve
57, tengevolge waarvan, eerstgenoemde haar in eene zwangere staat
bevind.
De Raad haar hierover ondervragende bekend zij zulks, als ook
genoemde Jan Zwak welke daartoe was binnen geroepen.
Daarna worden binnen geroepen Klaasje Muiser, dochter van
de Wed de Ruiter hoeve 80 en Schelte zoon
van de Wed de Carper hoeve 13 mede beschuldigd van
onzedelijke verkeering en zwangerschap van eerstgenoemde hetgeen
door beide bekend wordt.
Nog wordt binnengeroepen Jannetje van der Hulst,
bestedeling van Medemblik oud 41 jaar thans ingedeeld in hoeve 24,
mede beschuldigd van onzedelijke omgang en wel met den kolonist Adam
Werff Hoeve 11.
Deze onzedelijke verkeering wordt door haar bekend, doch of zij
zwanger is wordt door haar betwijfelt.
Werff daarentegen zegt niets van deze beschuldiging te
weten en zegt nimmer met haar in innige aanraking te zijn geweest.
De Raad echter houd het ons stellig voor dat de verklaring van J.
van der Hulst wel waarheid en dezelve A. Werff, de
waarheid ontkend heeft.
Aldus opgemaakt te Willemsoord den 9 februari 1837.
P: Postema
AC: Koppe
J:H: de Nekker
H: Klaassen
F: de Plot (secretaris)
Aan de Weledele Heere&Liede en Raad Der algemene Koloniën te
Frederiks-oord.
Geeft met de meeste eerbied onderdaniglijk te kennen Schelte
De Karper.
Daar hij in ‘t laatst afgeloopen jaar door de edele sub-Commissie van Dockum zoo stellig voor zich, alsook voor zijne moeder het ontslach van deze kolonie is toegezegd en bij herhalende keere aan uw Edele om hetzelve hebbende verzocht.
Edoch tot heede, door besluit van de Hoogedele Heere&Liede der permanente commissie niet hebbende bekoomen en nu met bewilling van de achtbaare burgemeester van Steenwijk zoude mogen trouwen met de dochter van de Wed. De Ruiter.
Weshalve de ondergeteekende zich eerbiedig en onderdaniglijk keert tot uw Edele, ootmoedig verzoekende dat het uw Edele goedgunstig daar heen moge gelijden om mijn en mijn aanstaande met een spoedig ontslag te verlenen, terwijl ik niet gaarne de kolonie zouden willen verlaten buiten behoorlijk ontslach van Uw Edele.
In verwachting van uw Edele favorabel besluit
Willemsoord bij Steenwijk 11 Feb. 1837
F. Wobbe Doende
Uw Edele hunne onderdanig gehoorzamende
Gewilge Dienaar Schelte De Karper
Notities bij het zittingsverslag