Notulen uit het verhandelde door den Raad van tucht in de vrije kolonien,
van den 1 Mei 1830

Present
de Heer M Bersma, LP
A. Brouwer
J Althoff, gemeensman
JH Dornbach, gemeensman
Fraterman, gemeensman
en J.H. van Wolda, secr

Art 1.
Door den President werd overlegd een proces verbaal van den Raad van toezigt van Kol 3, van den 30 April JL,wegens zeker verzet, dat de kolonist Walters tegen den wijkmeester Koppen zoude hebben betoond, en dat deze handgemeen waren geweest.
Is, na opgeroepen te zijn, voor den Raad verschenen de kolonist Walters, verklarende, uit nood, aardappelen van den wijkmeester te hebben willen nemen, omdat de onderdirekteur hem gezegd had, dat de wijkmeester hem aardappelen zoude geven, doch deze dit weigerende, had hij met den wijkmr verschil gekregen zoozelfs dat hij met dezen aan het schermutselen was gekomen, doch kunnende hij zich met dezen wijkmeester, zoo hij zegt nooit wederom verzoenen.
Gehoord den wijkmeester Koppen, die stellig betuigt en verzekert, den kolonist Walters volstrekt niet aangeraakt te hebben, doch dat deze hem aangetast en vervolgens gestoten en mishandeld heeft.
Beide te gelijk gehoord hebbende, is het niet uitvondig gemaakt kunnen worden, wie hier de eerste aanvaller of verschilmaker was.
Is besloten, nadat de leden van den Raad hunne gevoelens, ieder afzonderlijk hadden uitgebracht, die bleken met elkanderen overeen te komen, den kolonist Walters in gevolge $1 van art.3 van het Reglement van tucht voor drie dagen te doen opsluiten in de strafkamer en den wijkmeester Koppen aan te bevelen zich voortaan wat maar voorzigtig en menschkundig te gedragen.

Art 2.
Werd overlegd een proces verbaal van denzelfden Raad en datum, houdende dat Patrelly de gierput achter zijn huis had opgebroken en de veldsteenen verkocht.
In plaats van Patrelly die opgeroepen was, verscheen deszelfs huisvrouw, die voorgaf dat haar man anders acht stuivers had moeten verzuimen.
Verklarende zij, niet geweten te hebben, dat zij dien put niet had mogen wegmaken, wijl dezelve altijd vol water stond en zij zoodoende dikwijls water in huis kregen, hebbende voor die veldsteenen eenen daalder bedongen, die gedeeltelijk ontvangen was.
Besloten haar dezen daalder wederom te doen betalen en zulks van de verdiensten des huisgezins, zoodraa zulks geschikt gebeuren kon, te doen inhouden.

Art.3.
Verscheen voorts Cornelis Fennekes, bestedeling bij van Mark, die volgens hetzelfde proces verbaal ongehoorzaam was tegen de Onderdirekteur Schurer; verklarende hij niet te hebben kunnen mest kruijen, wijl hij geene schoenen had, daarbij anders nooit ongehoorzaam was.
Is besloten dezen jongen te vermanen, zich voortaan wel en gehoorzaam te gedragen, wijl hij anders onaangenamen gevolgen te wachten had.

Art.4.
Werd overlegd een proces verbaal van den Raad van toezigt van Kol.1, houdende beschuldiging tegen den kolonist Wijshoven en de huisvrouw van Heinsbergen, die verschil hadden gehad.
Gehoord de huisvrouw van Heinsbergen, die zegt, dat Wijshoven haar kind geslagen had, en naderhand haarzelve.
Eindelijk gehoord Wijshoven, zeggende, dat vrouw Heinsbergen hem in zijn huis op eene verregaande wijze had uitgemaakt, en waarop hij haar vervolgens de deur had uitgezet.
Overwogen, dat de beide kolonisten eenig verschil hebben gehad, zonder te kunnen ontdekken, wie hier de meeste schuld heeft,- en zulks voor de 1e maal is voorgevallen.
Is besloten, deze beide lieden hierover ernstig te onderhouden, en hun te kennen te geven, dat zulks nimmer weder voorvallen mogt, wijl anders bij de eerste gelegenheid de daarop volgende straffen op hen zullen worden toegepast.

Frederiksoord, den 1 Mei 1830
M Bersma
A Brouwer
G.Fraterman
J,H, Dornbach               
G: Althoff   
JH van Wolda Secr

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag