Present
de Heer Visser, President
de Heer Bersma
de kolonist Zwier, gemeensman
de kolonist Gutsloo, gemeensman,
de kolonist Hoffman, gemeensman
van Wolda, secretaris
De kolonist Abrah. Koenrades, van kol. No 2, naar luid
van het procesverbaal van den raad van toezigt van gezegde
kolonie, in dato 15 dezer, aangeklaagd, van zich tegen de
wijkmeester op eene stoute wijze te hebben uitgelaten, als of hij
van dezen ambtenaar geene bevelen wilde afwachten, en tot den raad
van policie verwezen, is dezelve na gedane oproeping, voor dezen
raad verschenen, doch heeft op alles wat hem door den Heer
president werd gevraagd, ontkennende antwoorden gegeven, waaruit
bleek, dat hij zich nimmer tegen den wijkmeester noch den
Onderdirekteur had verzet, althans volgens zijn eigen gezegde.
De kolonisten Dornbach en van Ham, welke volgens
opgave van den Onderdirekteur, van de brutaliteit van Koenrades
getuigenis konden geven, insgelijk voor den raad geroepen en
gecompareerd zijnde, verklaren eenpariglijk, daarvan niets gehoord
of opgemerkt te hebben.
Ofschoon de raad van gevoelen is, dat Koenrades en deszelfs
huisvrouw, beide van een driftig gestel zijnde, wel eens te veel
gezegd zullen hebben, vinden zij in dezen, daar de getuigen niets
ten hunnen nadeele verklaren, geene kans thans iets meer te doen
dan Koenrades te waarschuwen, van zich voor het vervolg
voorzigtiglijk te gedragen, gelijk zulks door den Heer President
geschied is, en waarop Koenrades de beste beloften heeft gedaan.
En zal bij afschrift dezes, hiervan kennis worden gegeven aan de
Permanente Kommissie van Weldadigheid.
Voor eensluidend afschrift
De Direkteur der Koloniën
Visser