Extract van het verhandelde bij den raad van policie over de vrije Kolonien
Zaterdag den 16 september 1826


Present
de Heer Visser, President
de Heer Bersma
de kolonist Zwier, gemeensman
de kolonist Gutsloo, gemeensman,
de kolonist Hoffman, gemeensman
van Wolda, secretaris

De kolonist Abrah. Koenrades, van kol. No 2, naar luid van het procesverbaal van den raad van toezigt van gezegde kolonie, in dato 15 dezer, aangeklaagd, van zich tegen de wijkmeester op eene stoute wijze te hebben uitgelaten, als of hij van dezen ambtenaar geene bevelen wilde afwachten, en tot den raad van policie verwezen, is dezelve na gedane oproeping, voor dezen raad verschenen, doch heeft op alles wat hem door den Heer president werd gevraagd, ontkennende antwoorden gegeven, waaruit bleek, dat hij zich nimmer tegen den wijkmeester noch den Onderdirekteur had verzet, althans volgens zijn eigen gezegde.

De kolonisten Dornbach en van Ham, welke volgens opgave van den Onderdirekteur, van de brutaliteit van Koenrades getuigenis konden geven, insgelijk voor den raad geroepen en gecompareerd zijnde, verklaren eenpariglijk, daarvan niets gehoord of opgemerkt te hebben.

Ofschoon de raad van gevoelen is, dat Koenrades en deszelfs huisvrouw, beide van een driftig gestel zijnde, wel eens te veel gezegd zullen hebben, vinden zij in dezen, daar de getuigen niets ten hunnen nadeele verklaren, geene kans thans iets meer te doen dan Koenrades te waarschuwen, van zich voor het vervolg voorzigtiglijk te gedragen, gelijk zulks door den Heer President geschied is, en waarop Koenrades de beste beloften heeft gedaan.

En zal bij afschrift dezes, hiervan kennis worden gegeven aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid.
Voor eensluidend afschrift
De Direkteur der Koloniën
Visser

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615