April 1827: De zaalopziener Gerrit Kroon is betrapt op het vervoeren van twee patrijzen in een periode dat de jacht gesloten is

Vonnis 600

Vonnis


De Regtbank van eersten aanleg, zitting houdende te Assen, provincie Drenthe, in het eerste ressort, oordeelende in materie correctioneel.

In zaken van den heer Officier bij den Regtbank ambtshalve ageerende eischer, kracht dagvaarding geëxploiteerd den 14 April 1827

tegen:

Gerrit Kroon, oud 50 jaren, geboren te Nieuw-Lekkerland, provincie Holland, zaalopziener bij de Maatschappij van Weldadigheid te Veenhuizen, gemeente Norg, gedaagde bij voor meld exploit comparerende in persoon.

Gehoord de voordragt der zaak door den heer Officier.

Gehoord de lecture van het relaas van den extraordinairen opziener van jagt ?? Reinders Bax tegen de gedaagden geadresseerd.

Gehoord den opgaven van den gedaagden.

Gehoord het requisitoor van den heer Officier strekkende tot condemnatie van den gedaagden in eene boete van twintig guldens, en in de kosten der procedure met verbeurd verklaring van de twee patrijzen bij den gedaagden bevonden.

Overwegende dat uit de instructie dezer zaak genoegzaam is gebleken dat de gedaagde zich in de voormiddag van den zestienden February jongstleden en mitsdien in de besloten jagttijd heeft schuldig gemaakt aan het vervoeren van wild, bestaande uit twee patrijzen.

Verklaart hem schuldig aan dat feit.

Gezien Artikel 12, 14 en 7 der Wet van den 11 July 1814 Staatsblad no.79 en Artikel 52 van het Wetboek van Strafregt en Artikel 194 van dat van Strafvordering, waarvan de drie eerstgemelde door den heer President zijn voorgelezen en luiden:

Artikel 12. In den aldus bepaalden besloten tijd der jagt en visscherij zal geen wild noch visch, waarvan het jagen alsdan verboden is, langer dan gedurende acht dagen na het sluiten van den jagt- of vischtijd mogen vervoerd noch langer dan veertien dagen na die sluiting mogen verkogt worden, buiten bijzondere voorkennis van onze opperhoutvester.

Artikel 14. Alle overtredingen, waarop geen bijzondere boete is gesteld, zullen gestraft worden met eene boete van twintig guldens, onverminderd de verbeuring bij Artikel 7 hierboven bepaald.

Artikel 7. Boven en behalve den boeten zal altijd het jagt- of vischtuig, mitsgaders het gevangen wild en de gevangen visch verbeurd zijn, terwijl de opbrengst deze confiscatien geheel ten voordeele van de opzieners zal strekken.

Artikel 194. Alle vonnis van veroordeeling tegen den beklaagden en tegen de wegens het wanbedrijf civiliter aansprakelijke personen of tegen de civile partij gewezen, zal hen in de kosten verwijzen, zelfs ten opzichte van de openbare partij.

Veroordeeld de gedaagde Gerrit Kroon in een boete van twintig guldens en in de kosten van procedure berekend op twee guldens drie en negentig cents, executabel bij lijfdwang.

Verklaart voorts verbeurd de twee patrijzen op bovenvermelden tijd bij den beklaagden bevonden.

Aldus gedaan te Assen den achttienden April achttienhonderd zeven en twintig tegenwoordig de heeren Oortwijn, President; Gratama, Tonckens en Homan, regters; Servatius, officier; Westra, commies-griffier; worden de doorhaling van het woord Gratama hierboven goedgekeurd.

Nadere informatie over betrokkenen
Zelf ben ik Gerrit Kroon nergens tegengekomen, maar mevrouw Kloosterhuis wel en haar bevindingen zijn de grondslag van de kolonistendatabase. Daar staat dat hij op 28 augustus 1826 is aangenomen als zaalopziener bij het derde gesticht te Veenhuizen en 20 september 1827 alweer met ontslag vertrokken is.