Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Op woensdag 30 september 1818, invnr 48, draagt de subcommissie
Tot Nut en Beschaving het gezin Hoofien voor de proefkolonie
voor:
Verder strekt het ons tot geen geringe genoegen te kunne melden,
dat zich twee huisgezinnen de bepaalde vereischten zich vereenigde
hebben opgedaan, welke beide gereed zijn, dadelijk naar de colonie
overtegaan.
Uit aanmerking, dat het ons voor alsnog slechts gegund is, één
huisgezin aantebieden, hebben wij vooraf bepaald, dat zoodanig
dezer beide, hetwelk wij voor als nu niet zouden kiezen, bij de
eerstvolgende gelegenheid zoude worden voorgesteld en zijn wij
vervolgens tot het werkelijk kiezen van het eerst van beide
overgegaan.
Door den uitslag daarvan zijn wij in staat gesteld, UWE
voortestellen bij dezen: een gezin van 7 personen, der n??zaische
godsdienst beleidende, waarvan de man, oud 41 jaren, de vrouw 35,
drie meisjes respectievelijk 12, 11, 5 een jongen oud 6, en een
met consent zijner ouders bijgevoegde jongen, oud 12 jaren.
Wij vleijen ons, dat het te ondervinden gedrag dezer lieden
alleszins UWEs goedkeuring zal wegdragen, en dat wij die middelen
beraamd hebben, als geschikt zijn, om de vrouw niet onbekwaam in
het spinnen, en de inwendige huishouding eenigzins uitgerust tot
het handhaven van derzelver godsdienst te doen overkomen.
Op 31 oktober 1818, invnr 49, stuurt Tot Nut en Beschaving
de opzendbrief van het gezin met hun gegevens.
Er is een melding van het vertrek van het gezin naar de
proefkolonie in de Staatscourant van 5 november 1818
Artikel door Nut en Beschaving in de Staatcourant van 18
december 1818, overgenomen uit de Amsterdamsche Courant:
Amsterdam, den 13 December.
Heeft de sub-commissie der maatschappij van weldadigheid, onder de
zinspreuk Tot Nut en Beschaving, alhier gevestigd, voor eenigen
tijd [zie Staats-Ct. van woensdag den 5den november no. 261], met
genoegen het vertrek, naar de kolonie te Westerbeeksloot, van twee
door deze sub-commissie tot den veld-arbeid bestemde huisgezinnen
mogen melde, thans wordt dit genoegen aanmerkelijk vermeerderd
door de allergunstigste berigten, welke die subcommissie van hare
kolonisten van tijd tot tijd ontvangt.
Drie op onderscheidene tijden van de kolonie verzonden brieven
zijn, als even zoo vele uitroepingen van vreugde over den
verbeterden toestand dier huisgezinne aan te merken, terwijl eene
mondelingsche getuigenis van eenen zeer geloof waardigen persoon,
onlangs van Drenthe terug gekomen, de volkomene tevredenheid der
kolonisten bevestigt.
Zoo wordt dan het slordige en afzigtelijke bedelpak door
zindelijke en verwarmende kleedingstukken vervangen; zoo worden te
voren door gebrek en kommer afgeteerde ligchamen nu, door voedzame
spijzen en welvoorziene woningen, in gezonde gestellen hervormd;
zoo, eindelijk, ziet men, uit verachtelijke ledigloopers en
lastige bedelaars, door geschikten arbeid, nuttige medeleden der
maatschappij, en, uit kortelings woeste gronden, de weligste en
vruchtbaarste oorden ontstaan.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 28
december 1818, invnr 49:
Ik heb met de joodsche huisgezinnen – die zich wel gedragen, maar
nog te weinig aan den arbeid gewoon zijn om grote verdiensten te
hebben – over hunne kleding gesproken, die voor het mannelijk
geslacht is door eene kleine verandering bruikbaar geworden. Ook
ten aanzien van de vrouwen klederen zal ik tragten de nodige
veranderingen te maken. Dat echter minder gemakkelijk schijnt te
zijn, en daarna de Kommissie verslag doen.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 23 januari 1819, invnr 50:
De Joodsche huisgezinnen zijn stil en arbeidzaam. Hoofien word een
een zeer knap werkman, ook den andere maakt vorderingen.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch aan zijn broer Johannes dd 15 februari 1819, invnr 50:
De beide joden die zich hier wel gedragen, verzoeken tegen het
begin van maart, dewijl er dan een groot feest is, zo dat zij in
eenige niet werken, niet eten, en ik weet niet wat al meer niet,
over mogen, eenige dagen verlof naar Amsterdam.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 25 februari 1819, invnr 50:
De joodsche huisgezinnen zouden gaarne bij het aanstaande feest
tegen het begin van maart, eenige dagen met verlof naar Amsterdam
gaan.
Uit de notulen van de permanente commissie dd 2 maart 1819,
invnr 38:
Besloten te schrijven, dat de P.K. den joodschen huisvader alleen,
en niet aan het geheele gezin de permissie geeft om naar Amsterdam
te gaan – ter vermijding van grote onkosten.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 10 maart
1819, invnr 50:
De beide joodsche huisvaders zullen meede morgen vertrekken en den
17 dezer terug zijn moeten.
Uit de Staatscourant van 24 maart 1819, overgenomen uit de
Amsterdamsche Courant:
Amsterdam, 22 maart 1819
Dezer dagen zijn de, door de sub-commissie van Weldadigheid, onder
de zinspreuk: Tot Nut en Beschaving, alhier naar Frederiks-oord
verzondene kolonisten, met namen J.D. Hoofienen S.A. Cohen, met
verlof van den directeur der kolonie, voor eenige dagen, wegens
familie-betrekkingen, herwaarts overgekomen, en hebben zoo wel aan
hunne onderscheidene verwanten, als in eene zitting der
sub-commissie voornoemd, aan derzelver leden, de ondubbelzinnigste
bewijzen van hooge tevredenheid over hun lot en dat hunner
welvarende gezinnen, aan den dag gelegd.
Trouwens, hoe bevredigend de berigten uit Frederiks-oord zelve,
door de permanente commissie van tijd tot tijd gegeven, voor de
bevorderaars der edele maatschappij steeds mogen geweest zijn,
geen berigt kan hen meerder en overtuigender van de gunstige
toestand der kolonisten verzekeren, dan de eenvoudige en
onopgesmukte verhalen, uit hunnen eigen mond ontvangen, die de
oogenblikken zegenen, waarop het hun vergund geworden is, onder de
verkwikkende schaduwe van den eersten stam, door weldadigheid
geplant, te rusten.
Op 3 april 1819 wordt geboren 'Jesais Jacob Frederiks
Hoosien', Vledder geboorteakte. In de Star
van mei 1819, zie
hier, wordt melding gemaakt van die geboorte.
Notulen permanente commissie dd 24 juni 1819, invnr 38:
Subkommissie tot nut en beschaving te Amsterdam, 20 juny, geeft
kennis dat zij disponibel stelt 1100 guldens, berigt hare te
vredenheid over den goeden staat der huisgezinnen in de kolonie;
merkt aan dat er maar vier kinderen in eén huisgezin gekleed
worden, en het dus nadeelig kan zijn, indien men in ‘t vervolg
meer dan 4 kinderen daar bij indeelde;
bezwaart zich voorts dat het onderwijs der israelitische kinderen
in de kolonie moeijelijk is, en stelt dus voor een onderwijzer
daar heen te zenden, en vraagt op welke voorwaarden die zou kunnen
worden aangenomen, indien men een geschikt persoon kan vinden,
of het bericht aan gemeente en armenbestuur, op blz. 465 van no. 5
der Star voorkomende, ook op hare subk. toepasselijk is, en of zij
ook voor 3/4 der dit jaar te leveren kontributie naar
evenredigheid kolonisten voor ƒ 25 per hoofd zou kunnen zenden.
Besloten (…) dat, indien van wege de Maatschappij kinderen bij een
huisgezin worden ingedeeld, te boven gaande het aanwezige getal
van vier, dan ook voor de kleding der overigen zal worden gezorgd,
en dat in het onderwijs der israel. jeugd zal voorzien worden, zoo
dra het aantal der israeliten in het aangaande jaar zal wezen
vermeerderd, en dat men als dan ook gaarne van het aanbod der
subkommissie zal gebruik maken in het emplooyeren van een geschikt
persoon;
dat de gedane aankondiging aan gemeenten en armenbesturen ook tot
de subk. van nut en beschaving betrekking heeft, en dat zij voor
ieder 25 gulden kontributie eén persoon naar de kol. zal kunnen
zenden, mits zoodanige toereik. garantie verschaffende dat dat op
eene negotiatie, gelijk in het bericht wordt voorgesteld, kan
geschieden.
Bij de beloningen
voor kolonisten in augustus 1819 wordt Hoofien niet met name
genoemd, maar waarschijnlijk krijgt hij een gulden.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 11
november 1819, invnr 53:
Aan 't adres van deHeer Faber van Riemsdijk is verzonden 105
ellen gevervd voerlaken, waar onder een stuk à 36 ellen, ten
diensten der joodsche huisgezinnen vervaardigt.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 7
december 1819, invnr 53:
Onlangs heb ik naar S Hage verzonden, een stuk voerlaken, voor
de joodsche huisgezinnen vervaardigt.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 29 december 1819, invnr 53:
Visser, Westerveld en beide de joden hebben de beste gronden
gehad. Alleen Westerveld heeft in aardappelen, zijne huur geheel
afbetaald.
Hoofien komt voor bij de liefdesgiften
februari 1820 voor de watersnoodramp in Gelderland.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 20
maart 1820, invnr 54:
Het is een verzuim dat voor de joodsche huisgezinnen geen
voerlaken is gemaakt, hier aan zal dadelijk voldaan worden.
Bij de
klachten van fabrieksbaas Brouwer op 1 juni 1820
wordt 'Hovij' genoemd als een slechts spinner, maar niet brutaal.
Bij de 'Staat van het gedrag der kolonisten' van 29
juni 1820 ten behoeve van de uitreiking van medailles, zie hier,
wordt over het gezin Hoofien gemeld: Ordinair huisgezin,
koperen medaille.
Op de lijst
met jaarinkomens van proefkolonisten in 1820 zit Hoofien
boven het gemiddelde.
Op 06 maart 1821 wordt geboren 'Mozes Hoosien',
Vledder geboorteaktenr. 8.
Uit de notulen van de vergadering der Permanente Commissie dd
16 maart 1821, invnr 38:
Direkteur vd B. vraagt authorisatie (...) om de som van ƒ16,
welke de kolonist Hovy bij ruiling van zijn koei heeft moeten
toegeven, op zijn schuldboekje te mogen brengen.
Bij de medaille-uitreiking
op 24 augustus 1821, krijgt het gezin een koperen medaille.
In het op 19 februari 1823 gedateerde schoolrapport
over 1822 worden genoemd als hebbende uitgemunt in gedrag
en vorderingen: Betje en Izaäk Hoofien. Ik heb geen idee wie
ze met Izaak bedoelen.
Op de zitting van
de kleine raad van 18 maart 1826 is Jacob David Hoofien een
van degenen die verlof naar Amsterdam vraagt en krijgt 'om de
benoodigde dingen tot het vieren van hun Israelitisch paaschfeest
van daar te halen.'.
Op de zitting
van de kleine raad van 29 juli 1826 komt Jacob David Hoofien
vragen om 14 dagen verlof 'naar Groningen, ten einde eenen
geneesheer over zijne ongesteldheid te consulteren.'
Op de zitting van
de kleine raad van 10 maart 1827 is het vrouw Hoofien die 14
dagen verlof Amsterdam vraagt ' teneinde het benoodige tot de
viering van hun Paaschfeest te halen, hier was het hun onmogelijk
dat te bekomen.'
Op 20 juni 1827 overlijdt, Vledder overlijdensaktenr 5
'Jacob Hoofjen, geboren te Amsterdam op 08-12-1767; beroep:
arbeider; overleden te Frederiksoord (Vledder) op 20-06-1827; oud:
60 jaren, zoon van David Hoofjen en Betje Izak van Wijk.'
Op de zitting
van de kleine raad van 27 december 1828 wordt het ontslag
aangevraagd voor:
● Betje Hoofien, kol 1, wonende te Amsterdam
● Roosje Hoofien, kol 1, wonende te Steenwijk
Op de zitting van
de kleine raad van 14 maart 1829 komt de wed. Hoofien, uit
kol. 1, verzoekende voor 14 dagen met verlof te gaan naar
Amsterdam, om het Paaschfeest.
Uit de zitting
van de kleine raad van 4 december 1830 blijkt dat de weduwe
Hoofien 'wekelijks eenige vergoeding' geniet na het vertrek van
zoon David Hoofien met de Schutterij. 'Men heeft dit gezin het
volle brood laten houden, het ontvangt (4 zielen) drie brooden,
dus een voorregt boven anderen.'
Op de zitting
van de kleine raad van 19 maart 1831 wordt gemeld:
De wed Hoofie, kan volgens het berigt des wijkmeesters geen mest
maken.
Bij de Raad van toezicht van Frederiksoord van 29 december
1832, bijlage 3 op deze pagina,
moet Frederik Hoofien voorkomen om te antwoorden op de vraag
'waarom hij zijn werk bedorven had'. Verder is het een erg
onduidelijk verhaal en bij de behandeling bij de raad van politie
en tucht, hoger op die pagina, krijgt hij geen straf.
Bij de raad van toezicht van Frederiksoord van 7 april 1834 en
de raad van tucht van 8 april, invnr 1615, komt ter sprake
dat de weduwe Hofien en de dochter van de kolonist Nienkemper de
fabrieksbaas 'onbescheiden behandeld' hebben, maar daarvan heb ik
geen transcriptie.
Op de zitting
van de kleine raad van 7 juni 1834 wordt gemeld dat de
weduwe Hoofien de afgelopen week geen mest heeft gemaakt.
Op de zitting
van de kleine raad van 12 december 1835 wordt vermeld dat de
weduwe Hoofien de afgelopen week geen mest heeft gemaakt.