Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Op 30 september 1818, invnr 48, schrijft de subcommissie Tot Nut
en Beschaving dat ze twee gezinnen heeft voor de
proefkolonie. Omdat ze er maar één mag sturen, draagt ze het gezin
van Jacob David Hoofien
voor.
Bovengenoemde brief staat
hier onder het tussenkopje 'Proefkolonisten'. Later
krijgt de subcommissie bericht dat ze ook een tweede gezin mag
sturen en draagt ze het gezin van Cohen voor.
Op 31 oktober 1818 stuurt de subcommissie Nut en Beschaving
een stamlijst van het gezin, invnr 49 scan 491. Daarbij heet Hanna
'Hindela' en Mietje 'Esther'.
Er is een melding van het vertrek van het gezin naar de
proefkolonie in de Staatscourant van 5 november 1818
Artikel door Nut en Beschaving in de Staatcourant van 18
december 1818, overgenomen uit de Amsterdamsche Courant:
Amsterdam, den 13 December.
Heeft de sub-commissie der maatschappij van weldadigheid, onder de
zinspreuk Tot Nut en Beschaving, alhier gevestigd, voor eenigen
tijd [zie Staats-Ct. van woensdag den 5den november no. 261], met
genoegen het vertrek, naar de kolonie te Westerbeeksloot, van twee
door deze sub-commissie tot den veld-arbeid bestemde huisgezinnen
mogen melde, thans wordt dit genoegen aanmerkelijk vermeerderd
door de allergunstigste berigten, welke die subcommissie van hare
kolonisten van tijd tot tijd ontvangt.
Drie op onderscheidene tijden van de kolonie verzonden brieven
zijn, als even zoo vele uitroepingen van vreugde over den
verbeterden toestand dier huisgezinne aan te merken, terwijl eene
mondelingsche getuigenis van eenen zeer geloof waardigen persoon,
onlangs van Drenthe terug gekomen, de volkomene tevredenheid der
kolonisten bevestigt.
Zoo wordt dan het slordige en afzigtelijke bedelpak door
zindelijke en verwarmende kleedingstukken vervangen; zoo worden te
voren door gebrek en kommer afgeteerde ligchamen nu, door voedzame
spijzen en welvoorziene woningen, in gezonde gestellen hervormd;
zoo, eindelijk, ziet men, uit verachtelijke ledigloopers en
lastige bedelaars, door geschikten arbeid, nuttige medeleden der
maatschappij, en, uit kortelings woeste gronden, de weligste en
vruchtbaarste oorden ontstaan.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 28
december 1818, invnr 49:
Ik heb met de joodsche huisgezinnen – die zich wel gedragen, maar
nog te weinig aan den arbeid gewoon zijn om grote verdiensten te
hebben – over hunne kleding gesproken, die voor het mannelijk
geslacht is door eene kleine verandering bruikbaar geworden. Ook
ten aanzien van de vrouwen klederen zal ik tragten de nodige
veranderingen te maken. Dat echter minder gemakkelijk schijnt te
zijn, en daarna de Kommissie verslag doen.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 23 januari 1819, invnr 50:
De Joodsche huisgezinnen zijn stil en arbeidzaam. Hoofien word een
een zeer knap werkman, ook den andere maakt vorderingen.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch aan zijn broer Johannes dd 15 februari 1819, invnr 50:
De beide joden die zich hier wel gedragen, verzoeken tegen het
begin van maart, dewijl er dan een groot feest is, zo dat zij in
eenige niet werken, niet eten, en ik weet niet wat al meer niet,
over mogen, eenige dagen verlof naar Amsterdam.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 25 februari 1819, invnr 50:
De joodsche huisgezinnen zouden gaarne bij het aanstaande feest
tegen het begin van maart, eenige dagen met verlof naar Amsterdam
gaan.
Uit de notulen van de permanente commissie dd 2 maart 1819,
invnr 38:
Besloten te schrijven, dat de P.K. den joodschen huisvader alleen,
en niet aan het geheele gezin de permissie geeft om naar Amsterdam
te gaan – ter vermijding van grote onkosten.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 10 maart
1819, invnr 50:
De beide joodsche huisvaders zullen meede morgen vertrekken en den
17 dezer terug zijn moeten.
Uit de Staatscourant van 24 maart 1819, overgenomen uit de
Amsterdamsche Courant:
Amsterdam, 22 maart 1819
Dezer dagen zijn de, door de sub-commissie van Weldadigheid, onder
de zinspreuk: Tot Nut en Beschaving, alhier naar Frederiks-oord
verzondene kolonisten, met namen J.D. Hoofienen S.A. Cohen, met
verlof van den directeur der kolonie, voor eenige dagen, wegens
familie-betrekkingen, herwaarts overgekomen, en hebben zoo wel aan
hunne onderscheidene verwanten, als in eene zitting der
sub-commissie voornoemd, aan derzelver leden, de ondubbelzinnigste
bewijzen van hooge tevredenheid over hun lot en dat hunner
welvarende gezinnen, aan den dag gelegd.
Trouwens, hoe bevredigend de berigten uit Frederiks-oord zelve,
door de permanente commissie van tijd tot tijd gegeven, voor de
bevorderaars der edele maatschappij steeds mogen geweest zijn,
geen berigt kan hen meerder en overtuigender van de gunstige
toestand der kolonisten verzekeren, dan de eenvoudige en
onopgesmukte verhalen, uit hunnen eigen mond ontvangen, die de
oogenblikken zegenen, waarop het hun vergund geworden is, onder de
verkwikkende schaduwe van den eersten stam, door weldadigheid
geplant, te rusten.
Notulen permanente commissie dd 24 juni 1819, invnr 38:
Subkommissie tot nut en beschaving te Amsterdam, 20 juny, geeft
kennis dat zij disponibel stelt 1100 guldens, berigt hare te
vredenheid over den goeden staat der huisgezinnen in de kolonie;
merkt aan dat er maar vier kinderen in eén huisgezin gekleed
worden, en het dus nadeelig kan zijn, indien men in ‘t vervolg
meer dan 4 kinderen daar bij indeelde;
bezwaart zich voorts dat het onderwijs der israelitische kinderen
in de kolonie moeijelijk is, en stelt dus voor een onderwijzer
daar heen te zenden, en vraagt op welke voorwaarden die zou kunnen
worden aangenomen, indien men een geschikt persoon kan vinden,
of het bericht aan gemeente en armenbestuur, op blz. 465 van no. 5
der Star voorkomende, ook op hare subk. toepasselijk is, en of zij
ook voor 3/4 der dit jaar te leveren kontributie naar
evenredigheid kolonisten voor ƒ 25 per hoofd zou kunnen zenden.
Besloten (…) dat, indien van wege de Maatschappij kinderen bij een
huisgezin worden ingedeeld, te boven gaande het aanwezige getal
van vier, dan ook voor de kleding der overigen zal worden gezorgd,
en dat in het onderwijs der israel. jeugd zal voorzien worden, zoo
dra het aantal der israeliten in het aangaande jaar zal wezen
vermeerderd, en dat men als dan ook gaarne van het aanbod der
subkommissie zal gebruik maken in het emplooyeren van een geschikt
persoon;
dat de gedane aankondiging aan gemeenten en armenbesturen ook tot
de subk. van nut en beschaving betrekking heeft, en dat zij voor
ieder 25 gulden kontributie eén persoon naar de kol. zal kunnen
zenden, mits zoodanige toereik. garantie verschaffende dat dat op
eene negotiatie, gelijk in het bericht wordt voorgesteld, kan
geschieden.
Bij de beloningen
voor kolonisten in augustus 1819 wordt Cohen niet met name
genoemd, maar waarschijnlijk krijgt hij een gulden.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 11
november 1819, invnr 53:
Aan 't adres van deHeer Faber van Riemsdijk is verzonden 105
ellen gevervd voerlaken, waar onder een stuk à 36 ellen, ten
diensten der joodsche huisgezinnen vervaardigt.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 7
december 1819, invnr 53:
Onlangs heb ik naar S Hage verzonden, een stuk voerlaken, voor
de joodsche huisgezinnen vervaardigt.
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 29 december 1819, invnr 53:
Visser, Westerveld en beide de joden hebben de beste gronden
gehad. Alleen Westerveld heeft in aardappelen, zijne huur geheel
afbetaald.
Cohen komt voor bij de liefdesgiften
februari 1820 voor de watersnoodramp in Gelderland.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 20 maart
1820, invnr 54:
Het is een verzuim dat voor de joodsche huisgezinnen geen
voerlaken is gemaakt, hier aan zal dadelijk voldaan worden.
Bij de
klachten van fabrieksbaas Brouwer op 1 juni 1820
wordt Cohen genoemd als een slechts spinner, maar niet brutaal.
Bij de 'Staat van het gedrag der kolonisten' van 29
juni 1820 ten behoeve van de uitreiking van medailles, zie hier,
wordt over het gezin Cohen gemeld: De man onoppassend, de
vrouw gebrek aan overleg.
Op de
lijst met jaarinkomens van proefkolonisten in 1820
zit Cohen onder het gemiddelde..
Uit een brief van directeur Benjamin van den
Bosch dd 5 januari 1821, invnr 56:
Visser, Cohen en de Kruif zijn mede in zeer ongunstige
omstandigheden. Laatstgen. echter buiten zijne schuld.
In het op 19 februari 1823 gedateerde schoolrapport
over 1822 worden genoemd als hebbende uitgemunt in gedrag
en vorderingen: Izaäk, Kaatje, Mietje en Naatje Cohen.
Bij de medaille-uitreiking
op 31 augustus 1824 krijgt het gezin een zilveren medaille.
Op de zitting van de kleine raad van vermoedelijk 19 juli 1828
komt 'Abram Cohen' vragen om met verlof naar Zwolle te mogen, zie hier.
Op de zitting van de kleine raad van 13 april 1833, zie hier, komt vrouw
Cohen vragen om 'verlof voor hare dochter Vrouwtje, oud 22 jaren,
voor den tijd van drie maanden om te gaan dienen te Meppel'. Het
wordt toegestaan, maar leidt blijkbaar niet tot een vaste baan.
Op de zitting van de kleine raad van 7 juni 1834, zie hier, komt Samson
Abraham Cohen vragen om veertien dagen verlof naar Amsterdam voor
hem en zijn zoon Abraham Samson.
Op de zitting van de raad van tucht van 19 augustus 1837
wordt in bijlage 1 verhaald hoe een dronken kolonist ruzie krijgt
met Izak/Isacje Cohen over een vermiste troffel, zie hier.