Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Jan Burks en familie in de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid, voor zover ik er weet van heb


Op 27 september 1818 draagt de subcommissie Goes een gezin voor de proefkolonie voor, zie op de pagina van de subcommissie, waarvan onduidelijk is of het wel de familie Burks is. Misschien is er ergens nog een voordrachtsbrief.


Hoe dan ook gaat de familie Burks op reis. De reiskosten bij doorkomst in Rotterdam komen even ter sprake op de pagina transportkosten.


Steenwijk 10 november 1818, overlijdensakte 59:
Overledene Johannes Burks, oud 4 jaar, kind van Jan Burks en Lijsabet Blondel, overleden op 8 november 1818.


Op 18 november 1818 schrijft directeur Benjamin van den Bosch, invnr 49:
aangekomen uit ter Goes Jan Burks, vrouw en 3 kinderen.

Op 19 november 1818, ook invnr 49 schrijft directeur Benjamin van den Bosch:
Van het huisgezin uit Tergoes, in mijne voorgaande opgegeven, is een kind op hunne reis overleden. Waar door mijne opgaven met die subcommissie zeker niet zal overeenstemmen.


December 1818 komen er in Goes twee brieven aan van de familie Burks die zo bijzonder zijn en die zoveel stof doen opwaaien, dat ik ze op een aparte pagina heb gezet.


Die brieven stuurt de subcommissie van weldadigheid Goes op 27 december 1818 naar de Maatschappij met begeleidende reactie en 31 december reageert de permanente commissie en die reacties zijn dusdanig dat er ook een aparte pagina aan gewijd is.



Waarna het hier weer verder gaat:

De notulen van de vergadering van de permanente commissie van zaterdag 2 januari 1819, invnr 38, melden:
Gelezen en goedgekeurd den brief van den Heer Generaal Maj. van den Bosch aan de subkom­missie van Goes, in antwoord op hare missive, wegens de behandeling van Jan Burks. Besloten tevens kopy te zenden van dien brief en daartoe behorende stukken aan den Direkteur der kolonie, met invitatie om de Raad van toeverzigt te benoemen en over­eenkomstig den brief der P.K. met gemelden Jan Burks te handelen.

Directeur Benjamin van den Bosch schrijft woensdag 6 januari 1819, invnr 50:
Heden morgen heb ik ook ontvangen de brie­ven, J. Burks regar­deeren­de.
Ik ben even zeer als de Permanente Kommissie ten hoogste over dit ondankbaar gedrag veront­waardigt en zal de bedoeling der Kommis­sie dadelijk en nauwkeurig nakomen.
Het is hoogst onaangenaam den mensch van zodanig een ongunsti­ge zijde te leeren ken­nen, en voor alle genomen moeite en zorgen om andere gelukkig te maken met ondank­baarheid te worden beloond.
Burks is op zich zelven een vrij goed en werkzaam man; zijne vrouw - aan wie de Kommissie volkomen regt doet - is eene furie, die volkomen over den zwakken man regeert.
Ik verheug mij intussen in de overtuiging, dat er weinig, zeer weinig zijn, die aan deeze familie gelijk zijn. En dat bijna allen dankbaar het grote voorrecht, dat zij genieten, schijnen te erkennen.
Per ommegaande zal ik aan de Permanente Kommissie den uitslag van t gedaan onder­zoek meede deelen. Terwijl ik als leden van den raad van toezigt, ter nadere aprobatie aan de Kommissie voorstel Klaas Visser en Jan Bult welke door mij provisioneel waren benoemd.


Op zaterdag 9 januari 1819 schrijft directeur Benjamin van den Bosch, invnr 50:
Frederiksoord den 9 january 1819
Ik haast mij de Permanente Kommissie te berigten dat Jan Burks en deszelfs vrouw, gisteravond, ingevolge de intentie der Kom­missie, eerst elk afzonderlijk en daarna te zamen voor den raad van toeverzigt hebben gecompareerd.
Ik heb niets verzuimd om hun de onbetaam­lijkheid en ondank­baarheid van hun gedrag te doen gevoelen en begrijpen.
Beiden waren zeer ontsteld, vooral de man die buiten zijne te grote toegevendheid en zwakheid geen kwaad mensch is.
De vrouw herstelde zich echter spoedig, en zou ons een klein staaltje van haare welspre­kendheid hebben gegeven en haare onschuld hebben beweerd, toen ik hare eigen brieven voor den dag haalde, en als bewijze voor het door mij aangevoerde voor legde.
Reeds bij den aanvang van hunner brief ont­kenden zij zo wel afzonder­lijk als te zamen, dat zij nimmer over de voeding hadden ge­klaagd, nog over de kwantiteit nog over te­kortdoe­ning etc.
Alleen bekenden beide geklaagd te hebben, dat zij te weinig geld ontvingen om oly, zeep etc. te kunnen kopen, en dat hunne voor­naamste klagten alleen de luije en liederlijke jongen hadden moeten betreffen.
Dat vrouw Dikkeboom uit het Steenwij­ker huisgezin zich had aangebo­den den brief te schrijven, en hier altijd had komen klagen, en gezegd dat zij allemaal bedrogen en mishan­deld wierden etc. Dat genoemde vrouw Dik­ke­boom zo als zij nu zagen hun had misleid, en slegts een gedeelte van den brief had voorgelee­zen, enz.
Jan Burks was geheel onbewust van t geen gebeuren zou, en het geen hij voor onwaar in den brief ver­klaarde kwam zo snel met de gezegden zijner vrouw overeen, dat ik mij overtuigde vrouw Dikkeboom er kragtig de hand in had gehad. Hetgeen mij ook niet verwonderde daar ik deeze boven alles kwaadaardige vrouw kende en het naast bij Burks woonde, had ik haar dadelijk voor de schrijfster gehouden.
Vrouw Burks die hierdoor zich van alle schuld vrij waande, nam een zege­vie­rende toon aan en begon, alle de rechten waarin zij te kort gedaan was, op een hooge toon optesom­men.
Daar ik overtuigd was dat een gedeelte van den brief haar eigen werk was, en zij wel een goede les verdiend had: hield ik haar bij t woord toen zij er bijvoegde "liever zou ik de kolonie verla­ten ware het niet dat ik om mijn man hier bleef".
Ik hield mij te zeer van tegendeel overtuigd, van hier niet een grote stap te durven zetten over en gaf haar ten antwoord dat zulks niet meer aan hare keus stond, dat zij de kolonie hebbende willen uitvlie­gen, hier toe gelee­genheid had, dat men niemand wilde dwin­gen onze weldaden te genieten.
Ik hield haar zo kragtig mij moge­lijk was, de slegtheid van haar gedrag nogmaals voor, met dat gevolg dat de vrouw als een blad beefde en de man reeds ver­schoning vroeg.
Ik meende mij voornemen tot het uiterste te moeten doorzetten, en wilde geen van beide aanhoren. Op hun herhaalde beede gaf ik alleen toe dat heden morgen eer zij vertrok­ken mij nog eenmaal mogten komen spreke.
Het geen ik voorzien had, gebeur­de. Met tranen in de ogen smeekte zij te mogen blij­ven, en bood aan alles bij hunne subcommis­sie te herroe­pen etc. Ik bood hun het noodige reis­geld aan en liet mij niet dan moeije­lijk beweegen hunne voor­spraak bij de Perma­nen­te Kommissie te zijn.
Ik zal het vrouw­tje nauwkeurig in t oog hou­den. Ik beloof mij van dit kleine voorvalletje veel goeds.

Daarna volgt het verhoor van vrouw Dikkeboom die als hoofdschuldige wordt aangemerkt en van de kolonie wordt afgestuurd, zie hier.


De dag erop, zondag 10 januari 1819, schrijft directeur Benjamin van den Bosch, invnr 50:
Jan Burks met zijne famille wendt alles aan, om de decisie der Kommissie in zijn voordeel te doen uitval­len.


De notulen van de permanente commissie van woensdag 13 januari 1819, invnr 38, melden:
Ingekomen een brief van den Heer Direkteur der kolonie rapporterende zijn onderhandelingen met Burks en Dikkeboom.
Besloten om overeenkomstig het voorstel der Direkteur de famille van Dikkeboom de kolonie te ontzeggen.
De verstrekte kledingstukken (voor zoo ver mogelijk en billijk is) te doen restitueeren, de famille Burks uit consideratie van de voorspraak des Direkteurs voor dit maal te excuseren, doch aantezeggen dat bij de eerste misdaad exemplaar gestraft zullen worden en voorts de subkommissie van Goes daar van te aduntieren.


Diezelfde dag, dus woensdag 13 januari 1819, schrijft directeur Benjamin van den Bosch, invnr 50:
Burks heeft op eene vol­doende wijze bij zijne subcommissie zijne vorige klagten herroepen.


Op woensdag 20 januari 1819 schrijft directeur Benjamin van den Bosch, invnr 50:
Heden avond heb ik de raad van toe­verzigt zamen doen komen, en de famille Burks en Dikkeboom doen compareren. Eerstgenoem­de hebben onder herhaalde dankbe­tuigingen het besluit der Kommis­sie vernomen, en verklaart voortaan door hun gedrag zich dee­ze gunst te willen waardig maken.


De notulen van de permanente commissie van donderdag 28 januari 1819, invnr 38, melden:
Brief van de subkommissie Goes berichten­de dat J. Burks recanteert van 't eermaals ge­schreve­ne, en verzoekt onthe­ven te wor­den van de bijwoning van A. de Sm??e. Be­slo­ten die brief te zenden aan den Direkteur om consideratie en advies.


Het maandblad van de Maatschappij van Weldadigheid de Star besteedt er in het nummer van februari 1819, zie hier, enkele regels aan:
Enkele schijnbaar-misnoegden zijn, door eene zagte weder­legging en berisping, terstond tot reden gebragt, en hebben, op hunne vrijstelling om de Kolonie te verlaten, met aandrift verzocht, daarin te mogen blijven, Een enkel gezin, dat zich op allerlei wijzen dit voorrecht had onwaar­dig gemaakt, is verwijderd, en door een ander, meer geschikt, uit dezelfde plaats vervan­gen.


De notulen van de permanente commissie van vrijdag 5 februari 1819, invnr 38, melden (waarbij Tholen een foutje is, moet Goes zijn):
Brief van den Direkteur uit de kolonie van 31 januari 1819 (...). Schrijft voorts over de inwoning van zekere ongeschikten jongen bij Burks (...).
Besloten (...) 2. Burks jongeling of terug te zenden naar Tholen, of bij een ander te plaatsen, zou de Direkteur er kunnen toe zien.


De notulen van de permanente commissie van vrijdag 12 februari 1819, invnr 38, melden:
Brief van den Direkteur, partikulier aan den Generaal, raken­de vrouw de Ruiter, vrouw Koppejan en vrouw Burks, verzoekende ver­lof voor eenige dagen om naar hare famieljes te gaan. Insgelijks vraagt verlof Lukas Lukas­sen. Te antwoorden, geen verlof dan bij plechtige gelegen­heden te geven b.v. nieuw­jaar, ten zij bewezen worden dat er dringen­de omstandigheden zijn.


In een ps-je bij een brief van directeur Benjamin van den Bosch van vrijdag 19 februari 1819, invnr 50, schrijft hij:
Vrouw Burks wenschte de bij haar inwonende jongen nog eenige tijd te mogen houden, dewijl zijne verdien­ste in de spinzaal toenemen en wanneer hij zo oppast hem gaarne geheel te behou­den.


Als directeur Benjamin van den Bosch op donderdag 15 april 1819 de 'Staat der menage' inzendt, de lijst voor hoeveel aan klaargemaakt eten de kolonisten hebben opgehaald, merkt hij op, invnr 51:
Burks kan slegts voor ƒ1-8-. gebragt worden, dewijl hij verzogt eigen menage te mogen maken, kunnende de levensmidde­len elders tot minder prijs dan in de kolonien bekomen. Ik heb hem zulks, tot hier op de decisie der Kommis­sie zal zijn ingekomen geaccordeert, eendeels wijl ik vast stellen: eene kleine proefneeming hem het best van zijne verkeerde bereeke­ningen zal overtuigen en ten ande­re, dewijl ik meende in de Star, of in eenig ander stuk, te hebben ge­zien, dat de Perma­nente Kommissie zulks ter keusen van den kolonist steld.
Wanneer ik mij hier in bedrieg en het verzoek van Burks niet kan worden geaccordeert, kan ik hier in dadelijk tot de gewone order terug keeren, dewijl het slegts een provisioneele ver­gunning is.


De permanente commissie bespreekt zaterdag 24 april 1819 of dat goed is, notulen invnr 38 (de Generaal = Johannes van den Bosch):
Brief van den Direkteur (...) meldt dat Burks menage a part te mogen maken; onder goedkeuring der P.K.; principieel geaccor­deerd: accuseerende receptie van een mandaat no. 30. Besloten, den brief in handen te stellen van den Generaal.


Maar op woensdag 28 april 1819, invnr 51, heeft de directeur nog geen antwoord op zijn vraag:
Alleen ten aanzien van Burks moet ik de Kommis­sie solliciteren mij haare decisie te willen doen toekomen.


Dus bespreekt de permanente commissie het opnieuw op zaterdag 1 mei 1819, notulen invnr 38:
Brief van den Direkteur der kolonie (...) Verzoekt decisie omtrent Burks.
Besloten (...) ten aanzien van Burks, dat men provisioneel berust in de genomen maatregelen om dien man zijne wekelijk­sche verdiensten uittebetalen, en in zijne eigene voeding te laten voorzien; dan echter dit tot nader order niet moet uitgelekt(?) tot de andere kolonisten.


Op 12 juni 1819 doet directeur Benjamin van den Bosch verslag van een inspectie van de huishoudens, invnr 51, en meldt hij de vermissing van diverse goederen, zie hier, waaronder:
Burks - 4 beddelaakens.


Bij de beloningen voor kolonisten in augustus 1819 wordt Burks niet met name genoemd, maar waarschijnlijk krijgt hij een gulden.


Bij de ‘liefde giften‘ op 3 februari 1820 voor slachtoffers van de watersnood geeft Burks dertig cent.


Als het voorjaar 1820 erg onrustig en oproerig op de proefkolonie is, schrijft directeur Benjamin van den Bosch op 20 maart 1820, invnr 54:
Vrouw Burks is mede een helleveeg welke kolonie arrest is opgelegd.


Bij het beoordelingsrapport door de directie op 29 juni 1820 wordt over Burks gezegd: 'Een huisgezin uit de eerste klasse, ware de vrouw niet zoo lastig' en wordt het gezin voorgedragen voor een koperen medaille.


Bij de jaarinkomens 1820 die zijn afgedrukt in de Star 1821 zit Burks boven het gemiddelde met 530 gulden.


Vledder, geboorteakte nummer 4, 29 januari 1821, aktenr. 4
Kind: Francis Burks, geboren te Frederiksoord (Vledder) op 22 februari 1821, zoon van Jan Burks, beroep arbeider, oud: 53 jaren, en Elizabet Blomder, oud 41 jaren.

Bij de medaille-uitreiking op 24 augustus 1821, krijgt het gezin een koperen medaille.

Voorjaar 1822 is Burks, op basis van het besluit van 8 november 1821, een van degenen die is ‘verplaatst naar kleine hoeven der Maatschappij, buiten dezelve gelegen’ Het gezin gaat naar het gebied dat Wateren of Doldersumsche veld en later Boschoord genoemd wordt.

Zie ook de verdere geschiedenis van het gezin op de kolonie of ga terug naar de overzichtspagina Burks.