Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Pieter Jansz Arends en familie in de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid in de tijd dat ze in de proefkolonie wonen


De notulen van de subcommissie Steenwijk, invnr 3450, melden de vertraagde aankomst op 13 november van enkele gezinnen waaronder dat uit Hoorn, die aan boord van het beurt­schip van Brink aan de rede van Blokzijl hebben moeten over­nach­ten..


Op 16 november 1818 maakt Jisp
in de Staatscourant melding van het feit dat het gezin naar de proefkolonie gereisd is.


Op 18 november 1818 schrijft directeur der koloniën Benjamin van den Bosch, invnr 49:
aangekomen uit de gemeente Jisp: P. Arends, vrouw en 6 kinderen


Notulen permanente commissie dd 10 januari 1819, invnr 38:
Brief van de subkommissie te Hoorn (…) voorstellende twee huisgezinnen van de kolonie en berichtende van ter zijne nadeelige berichten aangaande Pieter Arends vernomen te hebben, onderzoek en redres verzoekende.
Besloten den Heer Direkteur de kopy van dier brief te zenden ter inwinning van rapport, waar na het rapport van den Direkteur aan de subkommissie van Hoorn zal worden gezonden.


14 januari 1819 schrijft directeur der koloniën Benjamin van den Bosch aan de permanente commissie, invnr 50:
Ten aanzien van P. Arends dat een grote domme luijaard is, zo als de Kommissie uit de staat van verdienste best zien kan schrijf ik morgen nader.


Het wordt overmorgen dat hij weer ovder de grote domme luiaard schrijft, 16 januari 1819, invnr 50:
Frederiksoord den 16 january 1819
Ingevolge missive der Permanente Kommissie van den 11 dezer heb ik Pieter Arends ondervraagd over de door hem ten aanzien der kolonie, verspreide geruchten.
Den brief waar van de Hoornsche subcommissie gewag maakt is door genoemde Arends aan zijne zuster geschreven, hij ontkend daar in te hebben geklaagd, maar alleen informeerender wijze te hebben berigt; dat het voedsel aan alle huisgezinnen, in dezelfde hoeveelheid wierd verstrekt: het zij dezelve vier zes of acht personen sterk waren.
Dat hij echter hier alleen brood, boter etc. had bedoeld dewijl hij moest bekennen dat het overige voedsel aan alle zo veel zij benodigt waren toegedeelt wierde.

“Dat de verdiensten hem zonder enig protest wierden afgehouden” had hij niet op deeze wijze geschreven, maar zijne verwondering betuigd, dat hij zijne voeding geheel betalen moest, dewijl hem dit geheel anders was voor gesteld.

“Dat de verzorging van voedsel niet zodanig was als bij geruchten was gemeld geworden” moest hij thans nog staande houden, dewijl hij – Arends – zich eenige tijd voor de oprichting der kolonie naar herwaards had begeven, ten einde een en ander eens op te neemen.

Dat hij bij die geleegenheid aan den burgemeester van Steenwijk – Dheer Tuttel – gevraagd had, of er tabak, koffy en thee gratis aan de kolonisten zou worden gegeven en (deze er) op had geantwoord “Welzeker jongen. Ook de melk er bij” en thans ondervond hij dit geheel anders.

Van de inwendige politie of huishoudelijke inrichting zegt de man geen enkel woord te hebben geschreven. Ik zou dus moeten veronderstellen de Hoornsche subcommissie er dit veronderstellende wijze hebben bijgevoegd: op welke grond zij zich echter dergelijke ongegronde aanmerkingen zou durven veroorloven begrijp ik niet.

Even min kan ik begrijpen hoe zij in ernst goede berichten van een huisgezin zou hebben kunnen verwagten, wiens verregaande luijheid en lusteloosheid, meer den arbeid dan de behoefte vreest, en voor eenen zo gewigtige proefneming geheel ongeschikt is; misschien zou ik op mijn beurt, mij hier eenige, meer gegronde, aanmerkingen veroorloven kunnen: Dan ik mag niet uit het oog verliezen, dat ik aan de Permanente Kommissie schrijf en mij weer bij mijn onderwerp moet bepalen.

Wanneer de Permanente Kommissie de staten van voeding en verdienste naziet zal zij ontwaren, dat genoemde Arends – wanneer hij niet in daghuur heeft gewerkt – doorgaans 2 stuivers en bijna nooit boven de 4 stuivers daags heeft verdient, terwijl zijne meedekolonisten door ijver en oppassendheid hunne dagelijksche verdienste tot 12 – 16 – ja zelfs tot 20 st per dag hebben doen opklimmen. Ik voeg hierbij twee der laatste weekstaten, waaruit de Kommissie het door mij aangevoerde nog meer zal bevestigd vinden.

Op een deezer staten heeft Arends die zeer goed met paarden kan omgaan, 3 dagen in daghuur mest gereeden, en 10 st daags daarvoor ontvangen. De overige dagen heeft hij gewoonlijk 2 st verdiend. Hij maakte 25 takkeboschen, een arbeid waaraan hij altijd gewoon was, terwijl de Wals en meer anderen er 200 ja 250 in de zelfde tijd maakten. En deeze man beklaagd zich, en zegt op schuld te moeten werken etc. Van reeds te lang heb ik de Kommissie met dezen ondankbaren, die buiten de kolonie zou moet verhongeren, bezig gehouden.

Zijne klagten zijn als zo veelen lofspraken en getuigen van de doelmatigheid dezer inrichting, waar geene luijheid gevoed, maar ijver en arbeidzaamheid ruim beloond wordt.


Notulen van de permanente commissie 21 januari 1819, invnr 38:
Brief van den Heer Direkteur in de kolonien rakende de con­dui­te van den kolonist Pieter Arends, uit Hoorn, zeer tot nadeel van den kolonist strekkende, bijzonder zijne luiheid beschuldigende.
Besloten aan de kommissie van Hoorn kennis te gevan aangaande het resultaat van het onderzoek en tevens dat wij hem hebben voorgeslagen om op zijne onge­gronde klagten te heroepen of de kolonie te verlaten, en van dit besluit den Heer Direk­teur kennis te geven, en te versoeken aan Arends aantezeggen dat (schoon het nu nog in zeijne keus gelaten wordt) echter hij (Arends) bij het eerste wangedrag of onver­be­terlijke luiheid uit de kolonie zal worden ge­zet.

Dit verhaal over Arends wordt ook verteld op de site van Jan Lafeber en via de noten daarbij zijn kopietjes te zien van delen van de brief van Hoorn en de twee brieven van Benjamin.


Bij de beloningen voor kolonisten in augustus 1819 wordt Arends niet met name genoemd, maar waarschijnlijk krijgt hij een gulden.


Bij de ‘liefde giften‘ op 3 februari 1820 voor slachtoffers van de watersnood staat Arends ook vermeld als donateur.


Bij het beoordelingsrapport door de directie op 29 juni 1820 wordt over het gezin gezegd: 'De man traag, doch overleggend en van goed gedrag, het huisgezin idem' en worden ze voorgedragen voor een koperen medaille.


Bij de jaarinkomens 1820 die zijn afgedrukt in de Star 1821 zit Arends ruim onder het gemiddelde met 307 gulden.



Op 17 maart 1822 meldt de (nieuwe) directeur der koloniën Wouter Visser enkele verzoeken van kolonisten om hun dochters buiten de koloniën te laten dienen, onder meer van Pieter Arendse. Het zal gaan om Antje, die daarna inderdaad niet meer voorkomt in de stamboeken.


Als dokter Schuurman in juni 1822 verslag doet over de besmettelijke ziekte in de kolonie, zie hier, schrijft hij:
Tegenwoordig is, in de eerste kolonie, de huishouding van RITMOND nog ziek; die van TYMENS, ARENDS en GERARDS, zijn bijna alle herstellende. Thans zijn de laatst ziekgewordene in een minder hevigen graad aangegrepen, dan bij de voorgaanden, in het laatst der verloopene en in het begin van deze maand, plaats had.


Dat 'herstellende' ziet de dokter helemaal verkeerd. Want de echtgenote van Pieter Arends overlijdt eraan:

Vledder, overlijdensakte, 22 mei 1822, aktenr. 12
Overledene: Geertje Davids Hartog, geboren te Bemster op 05-10-1780; beroep: huisvrouw; overleden te Frederiksoord (Vledder) op 20-05-1822; oud: 42 jaren, dochter van David Hartog en Martje Klaas de Wit.
Gehuwd geweest met NN NN, in leven.


Ik snap niet waar de dokter mee bezig is, als hij in het augustusnummer van de Star schrijft:
In mijne voorgaande berigten omtrent den staat der zieken in de eerste en tweede koloniën te Frederiks-oord den 16den junij ingezonden, heb ik de huishoudingen opge­noemd van RITMOND, TYMENS, ARENDS en GERRARDS, waarin destijds nog eenige zieken waren, hoewel bijna allen herstellende;
deze zijn dan ook allen reeds hersteld, en tot hunne werkzaamhe­den terug­gekeerd, behalve twee dochters van GERRARDS, die hare krachten niet volkomen herkregen hebben, doch ook, naar alle vermoe­den, spoedig volkomen hersteld zullen zijn.
Thans zijn de gegrasseerd hebbende koortsen van de vorige maanden geheel opgehouden.


Het is vreemd voor iemand die een grote domme luiaard genoemd wordt, maar najaar 1822 bereikt Pieter Arends het hoogste dat een kolonist kan bereiken, hij wordt hoevenaar op een grote boerderij bij de Ommerschans.

De Star van september 1822 schrijft over de Ommerschans-hoevenaars:
De kolonisten HARMELING en WESTERVELD zijn reeds voor eenige dagen derwaarts vertrokken, en staan door TIJMES en ARENDS te worden gevolgd.


Volgens het stamboek van de Ommerschans met invnr 1579 betrekt Pieter Arends met zijn kinderen op 18 oktober 1822 een hoeve bij de Ommerschans.

Zie verder de archiefstukken over zijn tijd bij de Ommerschans of de notities over de verdere geschiedenis van de familie of ga terug naar hun overzichtspagina.