Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
In mijn volgende (als kassier) hoop ik UWE de overtuigende
onmogelijkheid dat er brieven aan mij geadresseert kunnen vermist
worden.
Amsterdam 10 february 1819
1. Dat de bedoelde brief van 22 january niet verlegd, zoo min als
tusschen mijn huis en het bureau vermist kan zijn, blijkens
nevengaande kopy-rekening van het post-kantoor, volgens welke den
23e slechts één brief voor mij is aangekomen, en wel uit Assen.
6. De reden waarom mijn brief van den 4e dezer niet genummerd was,
is zeer natuurlijk, om dat men niet gewoon is partikuliere
brieven te nummeren, en zoo al, is dit geen verëischte; althans
behoeft daarop geene reflektie te vallen. Alleen dan zijn mijne
brieven als cassier legaal, wanneer dezelve financieële zaken
behandelen.
(...)
UWE gelieve de bovenstaande aanmerkingen, voor zoo ver die de
orde betreffen, gunstig te verschoonen; ik zou dezelve achter
gehouden hebben, ware het niet dat ik verpligt worde mij, nu en
dan, te disculperen. Dan, over en weder kan dit zijne nuttigheid
hebben.
Besloten, den kassier te verzoeken, deszelfs partikuliere
korrespondentie met den tweeden sekretaris, den Heer W.A.
Ockerse, geheel aftescheiden van zijne korrespondentie met de
P.K., ter voorkoming van alle verdere verwarringen.
Amsterdam 13 february 1819
De onderhavige, namens de Permanente Kommissie, door den Heer 2e
secretaris onterteekende, het volgende post-scriptum behelzende
"Ik hoop dat deze brief niet wederom vermist moge zijn, met de 2
remises er in, te zamen ƒ 472.70." Heeft hij de eer de Permanente
Kommissie, ten overvloede, aan te merken, dat hij, door de bijlage
bij zijnen brief in dato 10 dezer no. 73, voldingend meent bewezen
te hebben, en nog verder zou kunnen bewijzen, des noods door
productie van de Asser-brief, dat bij hem geen brief van HunEd.
is vermist gevonden.
En tevens den brief van den 12 dezer beantwoordende, heeft hij de
eer de Permanente Kommissie te observeren, dat hem niet bekend is
de particuliere correspondentie met den Heer 2e secretaris, met de
legale welke de Permanente Kommissie betreft, promiscue te hebben
behandeld;
dat hij geheel en al doordrongen is van het beginsel dat dit
niet alzoo behoort;
dan dat hij, om zich in dezen, in weêrwilvan zich-zelven, niet
te vergrijpen, de Permanente Kommissie beliefdelijk verzoekt,
hare brieven altijd wel zoodanig te willen inrigten, dat het
officiële, door vorm of onderteekening, duidelijk genoeg in 't oog
valt, en in dezelve, in den tekst zoo min als bij naschriften,
welke hij kassier vermeent mede tot het ligchaam des briefs te
behooren, geenerlei objecten behandeld worden, dan die het
voorwerp van officiële correspondentie zijn.