Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Copie
A.1226
No. 33
‘s Gravenhage, den 5e Maart 1818
Er is door Uw H.Ed.Gestr. aan Z.M. ingediend een adres namens eene
Commissie uit een aanzienlijk getal van personen dat zich, onder
bescherming van Z.K.H. den Prins Frederik van Oranje verenigd
heeft, ter oprigting eener Maatschappij van Weldadigheid.
Z.M. heeft met veel genoegen deze nieuwe instelling tot
verbetering van den staat der Armen gezien, en verwacht van de
werkzaamheden der commissie door dezelve zamengesteld, gunstige
resultaten.
Hoogstdezelve heeft mij vervolgens gelast aan U H.Ed.Gestr. te
kennen te geven, dat het aan de bedoelde Maatschappij vrijgelaten
is het door U H.Ed.Gestr. voorgedragen reglement ter executie voor
te leggen, dan dat dezelve voorzigtig behoort te zijn in de keuze
der objecten van fabrikage, ten einde de Inlandsche fabrijken niet
te benadelen zelfs door enkel en alleen objecten te doen
vervaardigen waar van de invoer van buiten al nog aanzienlijk is.
Inderdaad, wanneer de buitenlandsche en de inlandsche fabrikeurs
de slijtaasje onder elkanderen deelen, heeft dat plaats door dien
de buitenlander, hetzij in het betalen van geringer arbeidsloon,
hetzij in iets anders, eene vergoeding vindt van de
transportkosten, regten als anderzins, en komt er eene nieuwe
fabrijk bij, dan neemt deze een deel van de slijtaasje voor zich,
waar in de inlandsche fabrijken voorzien om deze mededinging te
boven te komen zouden dezelve tot lagere prijzen moeten verkopen
dan de vreemden, en dus ook tot mindere prijzen dan de inlandsche.
Bij aldien nu de Maatschappij zich bijzonder onledig houdt, zoo
als zulks wenselijk is, met het ontginnen van woeste gronden, dan
zoude het denkbeeld om linnens te doen vervaardigen, ten einde den
landbouwenden colonist gedurende de winter bezig te houden, niet
ter zijde behoren gesteld te worden uit aanmerking dat hetzelve
den aanzienlijken linnenweverijen van Vlaanderen misschien eenig
nadeel zoude kunnen toebrengen, uit hoofde dat dit nadeel in alle
gevalle niet zoo aanzienlijk zoude wezen, en het meerdere belang
dat in het volkomen slagen eener uitgebreide ontginning opgesloten
ligt, wel van den aard is, om daar tegen te kunnen opwegen.
Deze observatiën die ik gemeend heb aan Z.M. te moeten
submitteren, zijn Hoogstdezelve als gegrond voorgekomen, en de
commissie uit wier naam U.H.Ed.Gestr. zich tot Z.M. heeft gewend,
zal ongetwijfeld dezelve weten na te komen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
(was get.) De Coning
Het heeft Z.M. den Koning behaagd goed te keuren een ontwerp ter
oprigting van een Maatschappij van Weldadigheid... enz. enz...