Tot de bevoorrechten behoort het arrondissement De Zijpe. Die
reageert op 11 december 1823, invnr 69 scan 596 (zie
bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken). Ze dragen voor het
gezin van Meindert Vos, wonend in Den Burg op Texel. Op deze
bladzijde mijn aantekeningen over hem.
Zijn gezin is eigenlijk groter dan de Maatschappij in Veenhuizen
wil hebben, maar De Zijpe vindt het toch nodig gezien 'de
belangrijkheid der deelneming te Texel', oftewel de hoeveelheid
contribuanten van de Maatschappij van Weldadigheid op Texel.
Ko Koger
De Maatschappij lost het op door het gezin te accepteren, maar
één plek, namelijk die van Ko Koger, af te trekken van een
contract tussen Texel en de Maatschappij. Zie over die Koger en
over het gedoe met Texelse kolonisten en contracten de Texel-pagina.
In het designatie-register wordt genoteerd dat de plek in
Veenhuizen op 11 maart 1824 wordt toegewezen, dat het gezin
dadelijk mag komen en dat ze op 20 april 1824
daadwerkelijk arriveren en dat ze worden gehuisvest in woning 26
van het eerste gesticht, zie bij nummer 146 van het designatieregister.
Aankomststaat
Er is een aankomststaat van 20 april 1824, die zich
bevindt in invnr 1370 (daarvan zijn geen scans, dus we moeten het
doen met mijn gebrekkige fotootje):
We vinden ze op scan nummer 10 van het stamboek van het eerste
gesticht met invnr 1571, als bewoners van woning 28, wat is
doorgehaald en vervangen door 53. Daarbij de aantekening: 'M. Vos
& gezin naar 't 2e Etablissement No 22 den 16 April 1825'.
Maar daarna staan ze in het stamboek van het derde
gesticht met invnr 1572 op scan 110, als bewoners van woning 22,
wat is doorgehaald en vervangen door 84.
Gezinssamenstelling
Of doorhalingen betekenen dat het gezin is verhuisd of dat de
woningen hernummerd zijn, weet ik niet. Uit deze stamboeken neem
ik de gegevens over, met de kanttekening dat de
kolonieadministratie GEEN officiële bron is maar slechts de
aantekeningen van een particuliere organisatie:
● Meindert Vos is volgens die kolonieadministratie geboren
op 28 september 1785. Van Irene
Maas begrijp ik echter dat hij in 1782 geboren is en
dat hij op Texel bekend staat als Meindert Jacobs Vos. Bovendien
wist ze me te vertellen dat hij bij wedstrijden ter ere van de
verjaardag van Napoleon in 1813 een prijs won met paalklimmen:
'
Het zilveren horologie voor degene die het eerst de punt van de
Cocanjemast bereikte wierd gewonnen door eenen Mijndert Vos.'
Hij is werkman geweest en zeeman. Hij is net als de rest van het
gezin hervormd en hij is getrouwd met:
● Engeltje Disper, volgens de kolonieadministratie
geboren 16 augustus 1786. Dat moet 1785 zijn. Net
als Meindert Vos afkomstig uit een arm gezin in Den Burg, haar
ouders woonden volgens Irene Maas op een locatie met de mooie naam
de Weesehollebol. Het echtpaar heeft de volgende kinderen bij
zich:
● Jacob Vos, geboren 12 september 1808,
● Aaltje Vos, geboren 24 december 1811,
● Daniel Vos, geboren 7 juli 1813,
● Vrouwtje Vos, geboren 18 juli 1815,
● Dirk Vos, geboren 14 juli 1818, en
● Catharina Vos, geboren 7 mei 1821.
Schippersknegts
Al voor die verhuizing van het eerste naar het derde gesticht,
schrijft de directeur der koloniën Wouter Visser aan de permanente
commissie, 7 maart 1825, invnr 72:
Voor eenige weeken is de arbeider Meindert Vos, uit het 1e etablissement te Veenhuizen met voorkennis van den Heer Adjunkt Direkteur Poelman naar Texel geweest;
op zijne terugreis wierd hij te Amsterdam door de knegts van het Lemmersche beurtschip waarmede hij wilde overvaren, zodanig mishandeld dat hij door politie dienaren wierd ontzet en eerst eenige dagen later de reys kon vervolgen.
Sedert dien tijd wordt deeze zaak door de justitie vervolgd en is Meindert Vos weder te Amsterdam geciteert geworden, van waar terugkomende, hij thans te Meppel ziek is.
Van dit een en ander geinformeerd, heb ik gemeend het zelve ter kennis van de Permanente Kommissie te moeten brengen;
waar aan ik eer heb hiermede te voldoen;
het strekt mij tot genoegen er te kunnen bijvoegen, dat de kolonist geheel onschuldig in deezen twist schijnt te weezen en de justitie hem voldoening zal doen erlangen.
Commissaris Sepp-1
De secretaris van de permanente commissie Willem Anthony Ockerse
gaat het toch allemaal even navragen bij een relatie te Amsterdam,
de boekverkoper en politiecommissaris Christiaan Sepp (zie ook De
bedelaarskolonie). Die antwoordt Ockerse op 15 maart
1825, ook invnr 72:
De zaak betreffende Meindert Vos is mij niet vreemd, en het komt mij voor dat dezelve ook naar waarheid te uwer kennisse is gekomen.
De mishandeling was wreed, de aanleidende oorzaak echter zeer gering: eenige luimige uitdrukkingen lagen den grond, tot zulk een woest gedrag, als door de schipperknegts is aan den dag gelegd.
Welke, de regterlijke uitspraak is geweest, kan ik, uit hoofde van de absenti van den Heer Officier van Justitie heden nog niet ontwaar worden, zal zulks denkelijk morgen verneemen - maar ik wilde niet gaarne uwe geëerde langer onbeantwoord laten
-
ik voor mij geloof dat Meindert Vos geheel onschuldig is te noemen, of, indien men hem dan toch iets aan wil wrijven, dan zoud het kunnen zijn, dat een weinig te veel spraakwater, zijne tong wat vaardiger gemaakt had dan gewoonlijk,
iets dat hem toch, en vooral door geen schippersknegts zoo euvel had behooren te worden opgenomen, want hij was deerlijk geslagen, en niet dronken.
Op dit laatste punt heb ik mij bijzonder geinformeerd bij den Heer Commissaris, die de zaak behandeld heeft, zoodat ik van oordeel ben dat Meindert Vos onschuldig, en slecht behandeld is; worde ik morgen nu nog anders door het officie ingelicht, dan zal ik zulks onverwijld melden, en ander blijft het bij het geallegineerde.
Commissaris Sepp-2
Maar een paar dagen later, 19 maart 1825, nog steeds
invnr 72, schrijft Sepp weer aan Ockerse en dan blijkt dat hij de
vorige keer geheel foutief was geïnformeerd:
Eerst heden is mij gesuppediteert het berigt van den Heer Substitut Officier bij de regtbank alhier, zijnde den Heer Officier nog absent.
Ik haast mij hetzelve woordelijk gecopieerd, hier nevens te zenden, vooral, daar er nog al aanmerkelijk verschil uit blijkt, met mijn vorig rapport, hetwelk opgemaakt was uit den mond van den Heer Commissaris van het IV kanton, die de zaak van den bedoelden kolonist het allereerst behandeld en de relatiën daarvan heeft waargenomen -
het ontvangen berigt van den Heer Substitut Officier, deswege opgemaakt, luid als volgt:
"Mijndert Jacobus Vos, schilder van beroep, wonende in de kolonie Veenhuizen, de persoon die op den 5den januarij jl. op den Lemmerschen beurtman, is mishandeld geworden, en van welken de Kommissie van Weldadigheid, renseignementen vraagt, is op den bewusten dag beschonken aan boord gekomen,
is begonnen met een stuiver bollen opteëeten van eene koopvrouw, die zich mede aan boord bevond,
de schippersknegts dit vernomen hebbende, hebben hem genoodzaakt aan die vrouw 5 stuivers te geven, tot schadevergoeding, om andere bollen te gaan kopen, hetgeen dan ook geschied is,
doch gedurende de absentie dezer vrouw, heeft hij haren reiszak bestolen, en zulks ontdekt zijnde, heeft aanleiding gegeven, tot de niet zeer zachte behandeling, hem door de schippersknegts aangedaan."
was getekend M. Backer jr.
Zie daar het mij gesuppiditeerde - waarom hij nu 5 stuivers heeft moeten geven, voor één stuiver bollen, en waarin het bestelen van den reiszak dier vrouw bestaan hebbe, dit is mij onbekend gebleven.
UwWelEd. of der Maatschappij in dezen, of in eenig ander opzigt verder van dienst kunnende zijn, zoo gelieve UwWEd. over mij te disponeren.
Commissaris Sepp-3
Daarop wil Ockerse weten wat de rechter besloten heeft. Commissaris Sepp doet navraag, maar kan er op 29 maart 1825, nog steeds invnr 72, eigenlijk nog niets over melden:
Gisteren avond van een klein uitstapje naar Antwerpen terugkomende, vond ik Uw WelEd. geacht schrijven van d. 25 jl. N1116, den inhoud van hetwelk daarheen strekt, om de regterlijke uitspraak te weten in de zaak van Meindert Vos.
Ten einde hierin naar wensch te slagen begaf ik mij persoonlijk bij den Heer substituut officier Backer om daarnaar te vernemen, hetwelk door mij met aandrang en belangstelling gedaan zijnde, door ZijnWelEd. Gestr. werd beantwoord met te zeggen:
"dat de zaak geintstaneerd maar nog niet verder vervolgt was,
dat de eeniglijk beschuldigden die waren, welke hem M.V. geslagen hadden, en
dat er geene bewijzen waren voor diefstal, die de zoo even gemelde begaan hebben, enz. enz.
dat ZijnWelEd. Gestr. bij het verder vervolgen dezer zaak, mij van den uitslag zou kennis geven."
Zoodra ik daartoe zal in staat zijn, ontvangt Uw WelEd. van mij deswege narigt.
Ik moet echter uit hoofde der gehouden dialogue verzoeken deze confidentieel te houden.
Desertie
Hoe dit precies afloopt, weet ik niet. Er is in de stamboeken
geen melding van een afwezigheid van Meindert Vos voor een
gevangenisstraf, dus dat lijkt goed te gaan. Er is wel een andere
melding: 'M. Vos gedeserteerd 15 July 1826'.
Zoals gebruikelijk informeert de permanente commissie het
thuisfront van Meindert over de desertie. Op 18 september 1826,
invnr 81, reageert de subcommissie Texel:
Texel, 18 september 1826
Wij hebben de eer gehad Uwe Missive van den 22 per dato no.491 wel te ontvangen, en daarop thans een antwoord te melden, dat het ons niet doenlijk geweest is, den gedeserteerden M. Vos uit de Kollonie Veenhuizen magtig te worden ofschoon wij daartoe alle pogingen hebben aangewend om hem zijn verkeerd gedrag onder het oog te kunnen brengen en naar den Kollonie te doen terugkeren,
waartoe ons nu ten eenemaal alle hoop benomen is, vermits wij in het zeekere geinformeerd zijn, dat hij door den regtbank van Alkmaar wegens schooij- en dieverij is gedetineerd en waarschijnlijk vandaar naar het Cour der Assises zal verwezen worden.
Wij hebben vermeend UwEdG hiervan te moeten kennisgeven, en tweifelen geeszins, of de ongelukkige vrouw en kinderen, die dog geen deel aan deze misdaad hebben, zullen ongestoord in de kollonie kunnen blijven, temeer daar de vrouw, zo wij geinformeerd zijn, aldaar een kinderschooltje houd en de oudste zoon het beroep van huisschilder uitoeffent.
Weduwe met kinderen
Ik weet niet of het in de gevangenis is of op vrije voeten, maar
vervolgens overlijdt Meindert Vos op 29 december 1826 te
Amsterdam. Zoals de subcommissie Texel al hoopte, heeft dat geen
gevolgen voor Engeltje Disper, voortaan aangeduid als de weduwe
Vos, en de kinderen. Interessant is dat over dat kinderschooltje.
Ze blijven wonen in woning 84 van het derde gesticht. Al vliegen
er kinderen uit.
Het stamboek van arbeidersgezinnen met invnr 1573 meldt:
■ Jacob Vos verlaat met ontslag Veenhuizen op 11 oktober 1831,
■ Daniel Vos gaat in militaire dienst op 1 maart 1833 en keert daar op 3 juni 1835 van terug.
■ Aaltje Vos gaat met ontslag op 27 juli 1835.
Vertrek
Die laatste datum lijkt me niet helemaal juist, want ze is al op
16 juli 1835 te Norg getrouwd. Er wonen in het derde
gesticht een stel komieken uit Scheveningen, die zich nergens iets
van aantrekken en waarover ik informatie heb verzameld op deze pagina, en een zoon van een
van hen is Evert Mente Pronk en daar is ze mee getrouwd.
Niet zo heel lang daarna, op 1 maart 1836, verlaat
Engeltje Disper weduwe Vos met de vier nog thuiswonende kinderen
Veenhuizen na een kleine twaalf jaar in de kolonie. Waarom dat is
weet ik niet. Er schijnt door de permanente commissie een besluit
over genomen te zijn op 11 februari 1836 onder agendapunt
N16. Dat moet zich bevinden in invnr 445 (daarvan zijn geen
scans), maar dat heb ik niet bekeken en dat laat ik graag aan
familie-onderzoekers over.
Terug in de kolonie
Eentje keert er terug in de koloniën. De subcommissie van
weldadigheid Den Haag heeft het contract C10 afgesloten met de
Maatschappij. Zie een uitleg
over C-contracten en vandaar kun je doorklikken naar een lijst met
alle afgesloten C-contracten. Op grond daarvan mag Den Haag een
aantal gezinnen in de vrije koloniën plaatsen en op 10
augustus 1838 plaatst ze het gezin van Evert Mente Pronk
en echtgenote Aaltje Vos.
Omdat ze op contract geplaatst zijn staan ze in het stamboek met
alle op contract geplaatste koloniebewoners met invnr 1389. Daar
hebben ze de nummers 716 en verder, maar daar staat geen
informatie die niet in de gewone stamboeken staat.
Locatie en registratie
Ze komen terecht in hoeve 41 van Willemsoord, zie voor de locatie
dit
kaartje. Ze staan als bewoners van die hoeve vermeld in de
stamboeken Willemsoord met de invnrs 1361 en 1362. Uit die boeken
neem ik de gezinsgegevens over:
● Evert Mente Pronk is volgens de
kolonieadministratie geboren 20 juli 1810. Hij is net als
de rest van het gezin hervormd en hij is dus getrouwd met
● Aaltje Vos, voor wier gegevens ik verwijs naar
eerder op de pagina. Ze komen aan met één kind:
● Engeltje Pronk, geboren 30 januari 1838.
Daar komen op de kolonie bij:
● Leentje Pronk, geboren 7 oktober 1839,
● Alijda Pronk, geboren 17 maart 1841,
● Dieuwertje Pronk, geboren 21 juli 1842,
● Meintje Pronk, geboren 27 december 1844,
● Pieternella Catharina Pronk, geboren 21
februari 1846,
● Anna Paulowna Pronk, blijkbaar vernoemd naar de
echtgenote van de dan regerende koning Willem II, geboren 21
mei 1847, en
● Evert Ment Pronk, geboren 7 maart 1849.
Zijne Moeder alleen te laten gaan
kon hij niet wel
Al snel na aankomst loopt Evert Pronk aan tegen de strenge regels
van de kolonie. Blijkbaar is zijn moeder vanuit Veenhuizen op
bezoek geweest en als hij haar 'eene eind weegs' terug wil
brengen, durft ze niet verder omdat ze de weg niet weet. 'Zijne
Moeder alleen te laten gaan kon hij niet wel' en dus loopt hij mee
tot Veenhuizen en daardoor blijft hij langer weg dan voorzien,
zonder daarvoor toestemming te hebben.
Op de zitting van de tuchtraad van 11 september 1839 moet hij voorkomen. Het wordt voorbereid bij de raad van toezicht van Willemsoord, zie bijlage 2 op die pagina. Hij komt er zonder straf van af omdat hij nieuw is en hij volgens de raad van toezicht een 'zeer geschikte kolonist' is en volgens de tuchtraad 'een zeer ondergeschikt kolonist', wat bij de Maatschappij een groot compliment is.
Mooi verhaal, mooi. MAAR... Maar... maar... wat doet zijn moeder
in Veenhuizen? Ze is daar in 1833 met haar gezin vertrokken, ze
woont daar al lang niet meer. Het enige dat ik kan bedenken is dat
ze bij vroegere buren op bezoek is.
Het wordt minder
Zo tegen 1850 wordt het allemaal minder.
■ Op 11 april 1849 overlijdt dochter Meintje Pronk,
vier jaar oud.
■ Op 19 juni 1850 overlijdt moeder Aaltje Vos, 38
jaar oud.
■ En kort daarop, op 29 november 1850, wordt de weduwnaar
Evert Pronk met zijn zeven kinderen gedegradeerd tot
arbeidershuisgezin te Veenhuizen. Of daar een tuchtzitting aan
voorafgegaan is, weet ik niet want ik heb van die periode weinig
transcripties, zie dit
overzicht.
Terug in Veenhuizen
Ze wonen nu in hetzelfde soort woning als waarin Evert Pronk een
deel van zijn jeugd heeft doorgebracht. Ze staan in het stamboek
van arbeidersgezinnen met invnr 1574. Derde gesticht woning 43 en
daarna woning 59.
■ Daar overlijdt 8 februari 1851 de nog geen twee jaar
oude Evert Ment Pronk.
■ En op 28 februari 1853 de dan 15-jarige Engeltje
Pronk.
En weer naar de vrije kolonie
Op 28 februari 1854 bij agendapunt N4 besluit de
permanente commissie dat het gezin weer teruggeplaatst mag worden
naar de vrije koloniën en op 16 maart 1854 gaan ze naar de
kolonie Frederiksoord. Hoeve 113, zie de
locatie.
Ze staan in het stamboek Frederiksoord met invnr 1351 bij hoeve
113. Dat is wat lastig te vinden omdat in 1853 de hoeves
hernummerd zijn, maar het is scan 67.
Al op 20 juli 1854 worden ze overgeplaatst naar
Wilhelminaoord, zodat ze in alle drie de vrije koloniën gewoond
hebben. Hoeve 99, hernummerd tot 98, zie voor de
locatie. Dat is bij Doldersum, het gebied dat later
Boschoord gaat heten.
Desertie
Ze staan in het stamboek Wilhelminaoord met invnr 1357 op scan
110. Daar staat ook dat Evert Pronk met de vijf nog levende
kinderen van de kolonie deserteert op 29 augustus 1855. De
reden is dat hij wil trouwen met een in de buurt wonende
kolonistendochter, Hendrika Sap, geboren 4 april 1827.
Normaliter moet je daarvoor toestemming hebben van de
koloniedirectie en de permanente commissie, dus daar zal misschien
correspondentie over zijn, maar die heb ik niet gezien.
Maar eenmaal van de kolonie af heb je geen toestemming nodig en
ze trouwen 21 september 1855 te Vledder. In de vrije
kolonie zien we ze daarna niet meer terug. Wel in het
bedelaarsgesticht.
Bedelaarsgesticht
Op 28 oktober 1862 komt het gezin Pronk-Sap met de meeste
kinderen (alleen Dieuwertje zie ik er niet bij staan) aan op de
Ommerschans en ze gaan twee maanden later naar Veenhuizen als
bedelaarshuisgezin naar zo'n woning die Evert Ment Pronk zo goed
kent. Hendrika Sap overlijdt daar.
Evert Ment Pronk en diverse gezinsleden zullen vaker in de
bedelaarsgestichten komen. Ik heb dat niet nagegaan, maar ik heb
hun gegevens gezet op deze
pagina's zodat liefhebbers het met behulp van deze
uitleg na kunnen lopen.