Van een relatief groot gedeelte van de kolonie-bevolking heeft de
wieg in een ander land gestaan. Soms Belgen of Zwitsers, maar
meestal Duitsers die of als militair of als gastarbeider ons land
zijn binnengekomen en - al dan niet via een Nederlandse vrouw -
zijn blijven hangen.
Het gold voor de eerste proefkolonisten, maar het geldt ook voor
de volgende ladingen. Een van de eerste opvolgers wanneer er in de
proefkolonie open plekken gevallen zijn, is geboren als Heinrich
Schneider, wat in de kolonie-administratie geleidelijk wordt
verNederlandst tot Hendrik Snijder*.
De in het plaatsje Ohmes in Hessen geboren Hendrik - voor het
gemak houd ik die Nederlandse vorm maar aan - is al zevenenvijftig
als hij op 8 maart 1821 in Frederiksoord aankomt. De subcommissie
van weldadigheid Den Haag zal beseft hebben dat die leeftijd
inderdaad aan de bejaarde kant is, dus in de voordrachtsbrief
maken ze hem tien jaar jonger. Er zijn wel meer subcommissies die
op die manier de Maatschappij voor het lapje houden.
De familie Snijder betrekt de hoeve die eerst bewoond was door de
Vlaardinger Jan Breukel*. Die was een jaar geleden van de kolonie
weggestuurd en dat heeft zoveel beroering in Vlaardingen
teweeggebracht (boek blz. 244) dat er daar voorlopig geen nieuwe
kolonist gevonden kan worden. Dan mag Den Haag de hoeve vullen.
Hendrik is vergezeld van echtgenote Maria van Zwanenburg, een
geboren en getogen Haagse, en hun drie jongste kinderen. Zoon
Hendrik is veertien, dochter Christina is elf jaar en de derde,
Adam, is een nakomertje. Hij is twintig jaar jonger dan zijn
oudste broer die in Den Haag is achtergebleven. Bij aankomst op de
kolonie is Adam drieëneenhalf en dit verhaal zal vooral over hem
gaan, want volgens derden is er iets mis.
Dat komt pas jaren later ter sprake. Eerst is er een
redelijk-goede koloniale carrière voor het gezin. Bij de
medaille-uitreikingen een half jaar na zijn aankomst is Hendrik
een van de 23 kolonisten die een koperen medaille krijgen 'wegens
goed gedrag en arbeidzaamheid'. Alleen een aantal al langer
gevestigde kolonisten worden hoger ingeschaald, tien met zilver en
één met goud. Op de staat van jaarinkomens over dat jaar doet
Hendrik het ook bovengemiddeld.
De naar hem genoemde zoon verlaat na twee jaar de kolonie om
'vrijwillig in 's Rijks dienst' te gaan en zal zijn verdere leven
in het Westen doorbrengen. De anderen blijven. Alles wijst erop
dat het een van die gezinnen is waar de kolonie-directie wel
gelukkig mee is. Er zijn nooit klachten over hun vlijt en er zijn
ook geen geluiden dat ze in botsing komen met de strenge
discipline op de kolonie. In 1833 overlijdt vader Hendrik, geboren
Heinrich, op 69-jarige leeftijd. Weduwe Maria blijft achter met de
dan 24-jarige Christina en 16-jarige Adam.
Nog zo'n gezin waar nooit een kwaad woord over gehoord wordt is
dat van de weduwe van den Bosch*. Ook in 1821 aangekomen, ook
Frederiksoord en ook zij is na twaalf jaar kolonie in 1833
overleden. Als haar zoon Cornelis van den Bosch wil trouwen met
Christina Snijder heeft niemand daar wat tegen. December 1836
wordt het huwelijk voltrokken. De subcommissie Dordrecht, waar
Cornelis oorspronkelijk vandaan kwam, wil graag meewerken en zij
neemt de hoeve van Den Haag over. Cornelis trekt bij Christina in
op hoeve nummer 19 in Frederiksoord, de hoeve wordt op zijn naam
overgeschreven en moeder Maria van Zwanenburg en Adam Snijder
blijven wonen waar ze al woonden, maar worden nu beschouwd als
ingedeelden.
Er worden kindjes geboren en het lijkt allemaal zeer idyllisch.
Tot januari 1845.
Dan moet de inmiddels 27-jarige Adam Snijder eerst voor de raad
van toezicht Frederiksoord en daarna voor de raad van politie en
tucht van alle koloniën verschijnen op de niet-misselijke
beschuldiging zijn zwager
'met een mes gesneden te hebben en wel zoodanig dat hij door de borstrok tot op het vleesch toe hem eene wonde heeft toegebragt boven de elleboog, waardoor bloedstorting is veroorzaakt.'
Bij de ondervraging wil men natuurlijk weten
'wat of aanleiding hier toegegeven had dat hij zulks gedaan heeft'
Cornelis van den Bosch zegt dat hij Adam een paar klappen heeft gegeven, en Adam zegt dat
'hij het mes in de hand had om een klomp uit te snijden, op hem was toegelopen en hem een snede had toegebragt, doch dat dat zoo erg niet gemeend was, en dat hij zulks ook niet weer zal doen, en in alles onderdanig zal zijn, en doen wat of zijn zwager hem gelast.'
Ook bij de raad van politie geeft Adam alles toe:
'Adam Snijders verklaart zulks waarheid te zijn, doch verzoekt verschooning, hetwelk hem door C. van den Bosch geschonken wordt.'
Tussen de zwagers zit het dus weer helemaal goed. Maar opmerkelijk zijn de reacties van de twee raden. Het toezichtsorgaan in Frederiksoord, onder voorzitterschap van de onderdirecteur van die kolonie, besluit met:
'Het is de Raad bekend dat Adam Snijders iemand is, die in zijn verstandelijke vermogens gekrenkt is en dat niet veel met hem gesproken kan worden, waarom men hem heeft doen buiten gaan'.
En de raad van politie besluit Adam geen straf op te leggen om een soortgelijke reden:
Die 'onnoozelheid' bespaart Adam in ieder geval straf. Woonvormen
voor mensen met een geestelijke handicap bestaan niet, dus hij
keert terug bij zijn moeder en schoonfamilie. Het gezin heeft vier
kinderen, maar in 1846 overlijden twee ervan. April 1847 volgt een
nieuwe baby, maar dat is ook de maand dat Adam voor de raad van
toezicht Frederiksoord moet verschijnen wegens diefstal van
aardappelen. Het is aan het mis gaan en dat wordt helemaal
duidelijk als hij een paar maanden later opnieuw moet voorkomen.
'Proces verbaal van de Raad van Toezigt gehouden kolonie N. 1. Zitting van den 21 july 1847. De president geeft te kennen dat hij vermeend heeft voor den raad te moeten doen verschijnen Adam Snijders oud bijna 30 jaren inwoonende bij zijnen behuwd broeder C. van den Bos, kolonist woonende op hoeve N. 19.'
Hij wordt ervan beschuldigd:
'Herhaaldelijke malen uit de tuinen in zijne buurt en den verderen omtrek de aaren en peulvruchten te hebben ontvreemd, en deze ongeoorloofde handelingen op meer dan een tijdstip, tot nog voor weinige dagen te hebben voort gezet, zijnde hij bij deze tuindieverij meermalen op heterdaad betrapt geworden.
Dat de beklaagde zich wijders heeft schuldig gemaakt aan het ontvreemden van Koloniale werkgereedschappen en het verkoopen van dezelve. Immers is het gebleken dat hij op den 16 july van zijnen zwager heeft weggenomen een kantschop, welke door hem is verkocht geworden aan iemand te Wapserveen wiens naam hem onbekend is voor de som van vijftien centen.'
Men heeft het in Frederiksoord helemaal met hem gehad:
'De raad van toezigt zich herinnerende dat hij bij Procesverbaal dat 6 april dezes jaars door gemelden beschuldigde reeds heeft doen kennen als een nutteloos en gevaarlijk voorwerp, voor geene verbetering vatbaar, herhaald thans deze kwalificatie van den persoon met te meerder ernst en aandrang daar het vergrijp toen door hem aan de goederen der maatschappij gepleegd in het wegnemen van pootaardappelen uit de gaten waarin ze bereids gelegd waren zich hernieuwd heeft bij het opwassen en rijpen der nieuwe aardvrucht.'
En de raad besluit met vernietigende kwalificaties:
'Terwijl zijne stoutmoedige en baldadige ontvreemdings zucht zich thans uitstrekkende tot de akkers der Maatschappij, en de tuinen der hoevenaren, ook der teboven andere goederen niet onaangetast laat. Blijvende hem boven dien bij voortduring een halstarrige en verregaande luiheid kenmerken.'
Met zo'n proces verbaal voor zich kan de raad van politie en tucht niet anders dan concluderen dat
'hij geheel ongeschikt is voor de gewone koloniën'
En ze besluit daarom:
'Adam Snijders voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waar op de goedkeuring van de permanente commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.''
Blijkbaar duurt het even voor de permanente commissie haar
goedkeuring aan de verbanning heeft gehecht en hij kan nog een
maandje bij zijn getrouwde zus inwonen voor hij 31-8-1847 naar de
strafkolonie op de Ommerschans gaat.
Hij hoeft niet lang te blijven. Na een jaar wordt hij vrijgelaten
en voegt hij zich weer bij het gezin van zijn zus. Die zijn begin
1848 gedegradeerd van kolonist tot arbeidershuisgezin en wonen in
Veenhuizen III. Daar overlijdt april 1849 moeder Maria van
Zwanenburg.
Christina van den Bosch-Snijder brengt zes kinderen ter wereld,
waarvan er drie in leven blijven. In 1859, als de Staat de
gestichten overneemt van de Maatschappij, krijgen zij een hoeve in
de vrije kolonie Willemsoord. Op 54-jarige leeftijd, ongehuwd,
overlijdt Adam Snijder daar in januari 1862. Later dat jaar neemt
het gezin ontslagen en vertrekken Cornelis van den Bosch en
Christina Snijder met hun drie kinderen naar Dordrecht.
Nadere informatie over de betrokkenen |