Scheveningers stormen in 1825 de kolonie Veenhuizen in, doen vooral waar ze zelf zin in hebben en zijn van september 1833 tot januari 1834 allemaal weer verdwenen

De subcommissie van weldadigheid te 's Gravenhage mag begin 1825 meerdere plekken vullen van arbeidershuisgezinnen. Zie algemene opmerkingen over arbeidershuisgezinnen en vandaar kun je doorklikken naar pagina's met de eerste arbeidersgezinnen in het eerste en derde gesticht.


Het gaat blijkbaar slecht met de visserij in Scheveningen want er stormen in 1825 VIER Scheveningse gezinnen de kolonie Veenhuizen in. Ze zijn allemaal nog jong, rond de dertig, het is allemaal familie van elkaar en hun gemeenschappelijke kenmerk is een gebrek aan gezeglijkheid.

De eerste lading

Op 1 maart 1825, invnr 72 scan 615 (zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn), worden het gezin van Dirk van der Hak en Trijntje Pronk en het gezin van Arie Vrolijk en Pieternella Bal voorgedragen en op 8 maart, invnr 72 scans 657-658, geeft Den Haag de personalia. De permanente commissie van de Maatschappij gaat op 10 maart akkoord en op 28 maart 1825 komen die twee gezinnen aan.

Ze staan geadministreerd in het stamboek van het derde gesticht te Veenhuizen met invnr 1572 op scan 107. Daaruit neem ik de gezinsgegevens over, waarbij moet worden opgemerkt dat de kolonieadministratie GEEN officiële bron is maar slechts de aantekeningen van een particuliere administratie waarin de meeste geboortedata NIET kloppen.

Het gezin van Dirk van der Hak en Trijntje Pronk

● Dirk van der Hak is volgens de kolonieadministratie geboren op 24 juni 1790. Hij is getrouwd met:

Trijntje Pronk, geboren 2 februari 1789. Bij aankomst hebben ze de volgende kinderen bij zich:

Krijntje van der Hak, geboren 28 juni 1814,
Gerrit van der Hak, geboren 27 januari 1817,
Engeltje van der Hak, geboren 29 november 1819. Zij zal te Veenhuizen overlijden op 22 april 1830,
Maarten van der Hak, geboren 12 mei 1822,
Geertje van der Hak, geboren 12 januari 1825.

Op de kolonie komen daar bij:

Catharina Pleuna van der Hak, geboren 15 december 1827, en
Engeltje van der Hak, geboren 7 mei 1830 (dus twee weken na de dood van het andere Engeltje).

Het gezin van Arie Vrolijk en Pieternella Bal

Arie Vrolijk is volgens de kolonieadministratie geboren 20 februari 1793. Hij is getrouwd met

Pieternella of Pietje Bal, geboren 1 februari 1793. Bij aankomst hebben ze de volgende kinderen bij zich:

Cornelia Vrolijk, geboren 12 juni 1821, en
Adriana Vrolijk, geboren 31 juli 1823.

Op de kolonie komen daar bij:

Gerritje Vrolijk, geboren 7 januari 1826,
Grietje Vrolijk, geboren 26 april 1828, maar zij overlijdt te Veenhuizen op 26 januari 1830,
Arie Vrolijk, geboren 19 maart 1830, en
Krijn Vrolijk, geboren 1 september 1832, maar hij overlijdt 20 oktober 1832.


De tweede lading

In juni 1825 komt de volgende voordracht, het gezin van Leendert Pronk en Alida Vrolijk en het gezin van Dirk Vrolijk en Arentje Toet. De namen maken al duidelijk dat het allemaal familie van elkaar is, maar hoe dat precies zit weet ik niet en wil ik niet weten ook.

De permanente commissie gaat akkoord op 25 juni 1825 en de twee gezinnen komen in Veenhuizen aan op 7 juli 1825.

Ze staan in het stamboek van het derde gesticht met invnr 1572 op scan 124. Ook deze geboortedata zijn een vrije interpretatie van de werkelijkheid.

Het gezin van Leendert Pronk en Alida Vrolijk

Leendert Pronk is volgens de kolonieadministratie geboren 7 december 1788. Hij is getrouwd met:

Alida Vrolijk, geboren 12 oktober 1787. Bij aankomst hebben ze de volgende kinderen bij zich:

Evert Ment Pronk, geboren 20 juli 1810,
Arij Pronk, geboren 1 mei 1815,
Petronella Pronk, geboren 6 augustus 1816,
Leendert Pronk, geboren 22 april 1820,
Ment Pronk, geboren 8 juli 1822, en
Dieuwertje Pronk, geboren 11 augustus 1824.

Op de kolonie komen daar bij:

● Kaatje Pronk, geboren 23 november 1825, maar zij overlijdt 5 mei 1832,
Jacob Pronk, geboren 6 juli 1828, maar hij overlijdt 25 mei 1832,
Albert Pronk, geboren 1 februari 1830, maar hij overlijdt 7 maart 1830,
Kaatje Pronk, geboren 10 juni 1832.


Het gezin van Dirk Vrolijk en Arentje Toet

Dirk Vrolijk is volgens de kolonieadministratie geboren in 1791 of 1792. Hij is getrouwd met

Arentje Toet, geboren 16 november 1791. Ze hebben bij aankomst drie kinderen bij zich:

Arie Vrolijk, geboren 30 oktober 1818, maar hij overlijdt 18 september 1826,
Jacobus Vrolijk, geboren 18 februari 1821,
Neeltje Vrolijk, geboren 21 mei 1824.

Op de kolonie komen daar bij:

Arie Vrolijk, geboren 5 maart 1827,
Geertruida Vrolijk, geboren 8 februari 1830, en
Koosje Vrolijk, geboren 25 augustus 1832.


Waar naar ons hart zoo deerlijk verlang

Als je van de kolonie af wil, moet je toestemming hebben. Dat hebben Dirk van der Hak en Arie Vrolijk inmiddels begrepen en op 19 juni 1826, invnr 79 scan 300, wenden ze zich schriftelijk tot de subcommissie van weldadigheid Den Haag:


Veenhuizen, 19 juny 1826

Weledele Gestrenge Heeren,

Wij nemen de vrijheid U Ed Gestre. te verzoeken of U de goedheid gelieft te hebben ons te permitteren of onze vrouwen eens met verlof voor den tijd van drie weken of veertien dagen van de Kolonie Veenhuizen naar Scheveningen mogen komen.

de Direktie alhier, zegt zonder Uwe toestemming geen verlof te mogen verlenen.

Wanneer maar een klein bewijs van Uwe toestemming hebben ons dadelijk verlof te zullen verlenen.

Wijl zij wegens ons gehouden gedrag volkomen met ons te vreden zijn. vergun ons tog dat wij onze ouders nog eens kunnen bezoeken waar naar ons hart zoo deerlijk verlang. en zonder Uwe toestemming kunnen wij hier niet toe geraken.

Weledele Gestrenge Heeren
Uw Ed Gestre D: W: Dienaars
D. v d Hak
A: Vrolijk


Deserteurs

Keurige brief, toch? Op 28 juni 1826, invnr 79 scan 416, stuurt de subcommissie Den Haag dat verzoekschrift door naar de permanente commissie. Wat hier uitkomt weet ik niet, voor liefhebbers die dat willen nakijken geldt dat het is besproken op de vergadering van de permanente commissie op 13 juli 1826 agendapunt 23 (invnr 40) en dat Den Haag is beantwoord 17 juli 1826 (invnr 359).

Wat ik wél weet is dat kort hierop de twee andere Scheveningers hem gesmeerd zijn. Bij Leendert Pronk en Dirk Vrolijk is genoteerd: 'gedeserteerd 24 juli 1826'.


Politie!

Dat mag niet. De permanente commissie vraagt na enige tijd aan de subcommissie Den Haag om de politie in te schakelen. De subcommissie doet navraag en reageert op 5 september 1826, invnr 81, scan 46:


Aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid te 's Gravenhage

's Gravenhage den 5 Sept 1826

De WelEdGestr. Heer Directeur van Policie alhier, dien wij verzocht hadden om de personen van Leendert Pronk en Dirk Vrolijk, die, volgens UwEds geërd schrijven van den 30e Augustus ll No 508, heimelijk uit de Etablissementen te Veenhuizen vertrokken waren, te laten opsporen, berigt ons heden, dat gem. personen zich onlangs te Scheveningen hebben vertoond, en op de 26e der afgelopen maand van daar vertrokken zijn, voorgevende weder naar het Etablissement te Veenhuizen terug te keeren.

De Subkommissie van Weldadigheid te 's Gravenhage
P.J.P. Ferrand, Sekretaris


Piepjonge deserteur?

Inderdaad zijn de heren Pronk en Vrolijk tegen die tijd al weer in Veenhuizen teruggekeerd. Het was geen echte vlucht, blijkbaar wilden ze alleen een tijdje de familie in Scheveningen bezoeken.

Het heeft zo te zien wel een slechte invloed op de kinderen, want in het stamboek is aangetekend dat de zoon van Dirk, Jacobus Vrolijk, zes jaar oud!!, deserteert op 30 september 1827. Hij staat ook niet meer in het vervolgstamboek met invnr 1573, maar ik geloof het gewoon niet. Volgens mij zijn ze slordig geweest met de aantekeningen in het stamboek.

De bekende Scheveningse kolonisten

De volgende kwestie speelt in 1828 en aan de toon van de directeur in zijn brief van 13 mei 1828, invnr 91 scans 122-123, valt te merken dat hij het helemaal met ze gehad heeft:


De bekende Scheveningse kolonisten van het 3e gesticht Dirk Vrolijk, Arie Vrolijk en Leendert Pronk weder zonder voorkennis der directie het gesticht verlaten hebbende met agterlating hunner vrouwen en kinderen, en alzoo tonen zich aan geen order te willen gewennen, en daar en boven allernadeeligst op de moraliteit van andere kolonisten werken,

zoo neem ik de vrijheid te vragen de authorisatie tot het terug zenden ook der vrouwen en kinderen van genoemde kolonisten,

of wel dezelve zonder verdere formaliteit naar de Ommerschans over te plaatsen, zijnde het eerste zeker het minst schadelijk voor de Maatschappij, wijl zij te Ommerschans zeker gedeeltelijk zoo niet geheel ten kosten der Maaatschappij moeten worden onderhouden,

in alle geval hoop ik dat de gedeserteerde belet worden om ooit weder te Veenhuizen te komen, maar indien zij kolonist zullen blijven, dan te Scheveningen waar zij waarschijnlijk zullen aankomen door de Policie worden gearresteerd en dadelijk naa de Ommerschans getransporteerd.

Weer terug

De drie mannen zijn op 11 mei 1828 stiekem vertrokken. De permanente commissie heeft op de brief geschreven dat ze de subcommissie Den Haag weer moeten waarschuwen, maar dat is de moeite niet, het was weer een kort verlof, op 1 juni 1828 zijn ze er weer.

Draconische maatregelen zoals de directeur voorstelt komen er niet, ze blijven gewoon in Veenhuizen.


Een deugdzame liefdesbetrekking

De oudste van de Scheveningse kinderen is Evert Ment Pronk, geboren 1810, en die wendt zich 14 maart 1830, invnr 107 scans 28-29, met een verzoekschrift tot de subcommissie van weldadigheid Den Haag. Hij meldt dat hij 'geduurende zijn verblijf in deugdzame liefdesbetrekking is geraakt met Dirkje Geurs'. En hij vraagt toestemming met haar in het huwelijk te treden.

Ik heb geen idee wie hij bedoelt. Hij noemt haar een 'binnenkoloniste' bij het tweede gesticht, wat zou betekenen dat ze bedelaarskoloniste is. Daar kan ik echter geen Dirkje Geurs of Geurts tussen vinden. Ook niet bij de arbeidersgezinnen of weeskinderen.

Onvolledig bewaard

Maar zo belangrijk is het ook weer niet, want het gaat toch niet door. Op 19 juli 1830, in een onvolledig bewaard gebleven brief met nummer N687, invnr 107 scan 223-en-verder, schrijft de directeur der koloniën:


dat E.M. Pronk wel een oppassende en voor den arbeid geschikte persoon is, even als Derkje Geurs een onbesproken meisje; doch ...

En hier breekt de brief plotseling af, zodat we nooit te weten zullen komen welke bezwaren de directeur heeft tegen het voorgenomen huwelijk.
 

Schutterlijke dienst

Ons land verkeert nog steeds in oorlog met België, dat zich in 1830 heeft afgescheiden van de verenigde Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Er is nog steeds een 'algemeene wapening' en in dat kader gaat Leendert Pronk op 1 augustus 1832 in 'schutterlijke dienst'.

Volgens het stamboek met invnr 1573 keert hij weer terug op 11 augustus 1833, maar het zal ietsje eerder zijn. Hij heeft ontdekt dat de situatie in de Scheveningse visserij inmiddels ingrijpend veranderd is. Hij wil weer terug en hij vraagt zijn ontslag uit Veenhuizen aan.

Verkeerde loket

Hij wendt zich eerst tot het verkeerde loket. Op 14 augustus 1833, invnr 139 scan 135, deelt het ministerie van Binnenlandse Zaken mee dat ze zijn rekwest niet kunnen behandelen omdat hij niet via het ministerie in de kolonie gekomen is en dat hij bij Den Haag moet zijn.

Hij richt zich dan op 29 augustus 1833, tot 'den WelEd Groot & Achtbaren Heere Burgemeester van 's Gravenhage', invnr 139 scans 393-394. Uit die brief blijkt dat hij zowel het in de koloniën op bezoek zijnde lid van de permanente commissie Faber van Riemsdijk heeft aangeschoten als advies gevraagd heeft aan de directie van het derde gesticht. En op grond van hun adviezen schakelt hij ook in ene meneer P. Varkevisser.

Varkevisser

Laatstgenoemde is 'den President van het Collegie der kleine of kustvisscherij voor de provincie Holland' en hij adviseert het gemeentebestuur op 3 september 1833, invnr 140 scan 42:


Ik neem dus de vrijheid om UWE te verzoeken om aan het verlangen van Leendert Pronk zoo spoedig mogelijk gevolg te geve, ten einde hem met zijnen vier zonen nog te plaatsen op den haringvisscherij welke met den 20 dezer maand alhier begint.

De volgende dag, 4 september 1833, doet Varkevisser er nog een briefje achteraan, invnr 139 scan 61, waarin hij het heeft over het 'groot gebrek aan visschers te Scheveningen, zoo dat alle pinken niet genoegzaam bemand kunnen worden', en waarom het zo goed zou zijn als Leendert Pronk zo snel mogelijk naar Scheveningen komt.

Vertrek Leendert Pronk

Op 7 september 1833, invnr 140 scan 120. stuurt de subcommissie Den Haag alles door naar de permanente commissie. Ze ondersteunen het verzoek van Leendert Pronk om ontslag en hebben ook gesproken met Varkevisser, 'welke bijzonder belang in deze zaak schijnt te stellen' en die schijnt te hebben gegarandeerd dat in Veenhuizen achtergelaten schulden voldaan zullen worden.

Het lukt! Op 13 september 1833 verlaat het gezin Pronk met ontslag de kolonie Veenhuizen, zodat Leendert nog op tijd in Scheveningen is om zijn oude beroep weer op te vatten.

Kort daarop, 21 september 1833, stuurt de directeur de rekening van het gezin naar de permanente commissie, invnr 140 scan 326. Er is een tekort van ƒ 24,24½ dat nog betaald moet worden.

De volgende

Nu begint het bij alle Scheveningers te kriebelen.

Op 4 oktober 1833, invnr 141 scan 63, melden zich Dirk Vrolijk en Arie Vrolijk met een schrijven aan de subcommissie Den Haag. Ze herinneren eraan dat de subcommissie hen in 1825 met hun gezinnen naar Veenhuizen gezonden heeft.


In dien tijd waren wij behoeftig uit hoofden er met de visscherij weinig te verdienen was, en er te Scheveningen overvloed van visschers was, waardoor allen niet konden geplaast worden.

Thans bij onze overkomst alhier hebben wij onderscheidene aanzoeken gehad, om dadelijk weder bij de visscherij geplaast te worden, en daar de vooruitzigten voor de visscherij gunstig zijn en wij bij de uitoefening derzelven dubbeld ons bestaan kunnen vinden......


Vertrek families Vrolijk

Enzovoort, ze willen ontslag uit Veenhuizen en onder dankzegging 'voor de zorg tot heden aan ons besteed' willen ze terug naar Scheveningen.

Ze hebben de brief duidelijk niet zelf geschreven, onderaan hebben ze met veel inspanning en doorzettingsvermogen hun initialen op papier gekrabbeld, maar het verzoekschrift zelf is in een keurig handschrift. Volgens mij dat van Varkevisser.

Op 14 oktober 1833 stuurt de subcommissie Den Haag de brief door zonder er veel commentaar aan toe te voegen, invnr 141 scan 230 en op 15 november 1833 verlaten Arie Vrolijk en Dirk Vrolijk met hun gezinnen Veenhuizen.

'Geplaast'

Dan is er nog eentje en als Dirk van der Hak op 25 november 1833 met verlof in Scheveningen is, laat hij een adres aan de subcommissie schrijven door dezelfde persoon die ook de brief van Dirk en Arie Vrolijk geschreven heeft, invnr 142 scan 361. Er zit ook dezelfde consequent volgehouden schrijffout in: 'geplaast' waar dat eigenlijk 'geplaatst' zou moeten zijn.

Ook de brief namens Dirk van der Hak gaat terug naar de tijd dat de subcommissie hem in 1825 naar Veenhuizen stuurde:


In dien tijd was de adressant in eenen behoeftigen toestand aangezien zijne 5 kinderen te jong waren om bij de visscherij te Scheveningen geplaast te worden.

Zedert bijna 9 jaren door UWE in de kolonien verzorgd geweest zijnde, zoo zijn in dien tijd zijne kinderen in staat geworden om hem in het onderhoud zijner huisgezin behulpzaam te zijn, te meer daar er bij de visscherij te Scheveningen groot gebrek aan manschappen bestaat, waardoor hij met zijne kinderen dadelijk geplaast kan worden en daardoor een eigen bestaan kan vinden.


Allemaal weg, eentje terug

Dirk van der Hak en zijn gezin verlaten Veenhuizen met ontslag op 16 januari 1834.

Daarmee zijn in een tijdsbestek van vier maanden alle Scheveningse gezinnen van de kolonie verdwenen.

De enige die, voor zo ver ik het heb nagegaan, nog een keer terugkomt is Evert Ment Pronk. Hij trouwt juli 1835 te Norg met Aaltje Vos, dochter uit een ander arbeidershuisgezin en enkele jaren later krijgen zij een koloniale hoeve in een van de vrije koloniën. Hun verdere belevenissen staan onderaan de pagina van het gezin van Meindert Vos.