Het gaat blijkbaar slecht met de visserij in Scheveningen want er
stormen in 1825 VIER Scheveningse gezinnen de kolonie Veenhuizen
in. Ze zijn allemaal nog jong, rond de dertig, het is allemaal
familie van elkaar en hun gemeenschappelijke kenmerk is een gebrek
aan gezeglijkheid.
De eerste lading
Op 1 maart 1825, invnr 72 scan 615 (zie helemaal bovenaan de
pagina hoe de scans te bereiken zijn), worden het gezin van Dirk
van der Hak en Trijntje Pronk en het gezin van Arie
Vrolijk en Pieternella Bal voorgedragen en op 8
maart, invnr 72 scans 657-658, geeft Den Haag de personalia. De
permanente commissie van de Maatschappij gaat op 10 maart akkoord
en op 28 maart 1825 komen die twee gezinnen aan.
Ze staan geadministreerd in het stamboek van het derde
gesticht te Veenhuizen met invnr 1572 op scan 107. Daaruit neem ik
de gezinsgegevens over, waarbij moet worden opgemerkt dat de
kolonieadministratie GEEN officiële bron is maar slechts de
aantekeningen van een particuliere administratie waarin de meeste
geboortedata NIET kloppen.
Het gezin van Dirk van der Hak en
Trijntje Pronk
● Dirk van der Hak is volgens de kolonieadministratie geboren op 24 juni 1790. Hij is getrouwd met:
● Trijntje Pronk, geboren 2 februari
1789. Bij aankomst hebben ze de volgende kinderen bij zich:
● Krijntje van der Hak, geboren 28 juni
1814,
● Gerrit van der Hak, geboren 27
januari 1817,
● Engeltje van der Hak, geboren 29
november 1819. Zij zal te Veenhuizen overlijden op 22
april 1830,
● Maarten van der Hak, geboren 12
mei 1822,
● Geertje van der Hak, geboren 12
januari 1825.
Op de kolonie komen daar bij:
● Catharina Pleuna van der Hak,
geboren 15 december 1827, en
● Engeltje van der Hak, geboren 7
mei 1830 (dus twee weken na de dood van het andere
Engeltje).
Het gezin van Arie Vrolijk en
Pieternella Bal
● Arie Vrolijk is volgens de
kolonieadministratie geboren 20 februari 1793. Hij is
getrouwd met
● Pieternella of Pietje Bal,
geboren 1 februari 1793. Bij aankomst hebben ze de
volgende kinderen bij zich:
● Cornelia Vrolijk, geboren 12
juni 1821, en
● Adriana Vrolijk, geboren 31
juli 1823.
Op de kolonie komen daar bij:
● Gerritje Vrolijk, geboren 7
januari 1826,
● Grietje Vrolijk, geboren 26
april 1828, maar zij overlijdt te Veenhuizen op 26
januari 1830,
● Arie Vrolijk, geboren 19
maart 1830, en
● Krijn Vrolijk, geboren 1
september 1832, maar hij overlijdt 20 oktober 1832.
De tweede lading
In juni 1825 komt de volgende voordracht, het gezin van Leendert
Pronk en Alida Vrolijk en het gezin van Dirk
Vrolijk en Arentje Toet. De namen maken al duidelijk
dat het allemaal familie van elkaar is, maar hoe dat precies zit
weet ik niet en wil ik niet weten ook.
De permanente commissie gaat akkoord op 25 juni 1825 en de twee gezinnen komen in Veenhuizen aan op 7 juli 1825.
Ze staan in het stamboek van het derde gesticht met invnr
1572 op scan 124. Ook deze geboortedata zijn een vrije
interpretatie van de werkelijkheid.
Het gezin van Leendert Pronk en
Alida Vrolijk
● Leendert Pronk is volgens
de kolonieadministratie geboren 7 december 1788. Hij is
getrouwd met:
● Alida Vrolijk, geboren 12
oktober 1787. Bij aankomst hebben ze de volgende kinderen
bij zich:
● Evert Ment Pronk, geboren 20
juli 1810,
● Arij Pronk, geboren 1
mei 1815,
● Petronella Pronk,
geboren 6 augustus 1816,
● Leendert Pronk,
geboren 22 april 1820,
● Ment Pronk, geboren 8
juli 1822, en
● Dieuwertje Pronk,
geboren 11 augustus 1824.
Op de kolonie komen daar bij:
● Kaatje Pronk, geboren 23 november 1825,
maar zij overlijdt 5 mei 1832,
● Jacob Pronk, geboren 6 juli 1828, maar hij
overlijdt 25 mei 1832,
● Albert Pronk, geboren
1 februari 1830, maar hij overlijdt 7 maart 1830,
● Kaatje Pronk, geboren
10 juni 1832.
Het gezin van Dirk Vrolijk en
Arentje Toet
● Dirk Vrolijk is volgens de kolonieadministratie geboren in 1791 of 1792. Hij is getrouwd met
● Arentje Toet, geboren 16 november 1791. Ze hebben bij aankomst drie kinderen bij zich:
● Arie Vrolijk,
geboren 30 oktober 1818, maar hij overlijdt 18
september 1826,
● Jacobus Vrolijk,
geboren 18 februari 1821,
● Neeltje Vrolijk,
geboren 21 mei 1824.
Op de kolonie komen daar bij:
● Arie Vrolijk,
geboren 5 maart 1827,
● Geertruida
Vrolijk, geboren 8 februari 1830, en
● Koosje
Vrolijk, geboren 25 augustus 1832.
Waar naar ons hart zoo deerlijk verlang
Als je van de kolonie af wil, moet je toestemming hebben. Dat
hebben Dirk van der Hak en Arie Vrolijk inmiddels
begrepen en op 19 juni 1826, invnr 79 scan 300, wenden ze
zich schriftelijk tot de subcommissie van weldadigheid Den Haag:
Veenhuizen, 19 juny 1826
Weledele Gestrenge Heeren,
Wij nemen de vrijheid U Ed Gestre. te verzoeken of U de goedheid gelieft te hebben ons te permitteren of onze vrouwen eens met verlof voor den tijd van drie weken of veertien dagen van de Kolonie Veenhuizen naar Scheveningen mogen komen.
de Direktie alhier, zegt zonder Uwe toestemming geen verlof te mogen verlenen.
Wanneer maar een klein bewijs van Uwe toestemming hebben ons dadelijk verlof te zullen verlenen.
Wijl zij wegens ons gehouden gedrag volkomen met ons te vreden zijn. vergun ons tog dat wij onze ouders nog eens kunnen bezoeken waar naar ons hart zoo deerlijk verlang. en zonder Uwe toestemming kunnen wij hier niet toe geraken.
Weledele Gestrenge Heeren
Uw Ed Gestre D: W: Dienaars
D. v d Hak
A: Vrolijk
Deserteurs
Keurige brief, toch? Op 28 juni 1826, invnr 79 scan 416,
stuurt de subcommissie Den Haag dat verzoekschrift door naar de
permanente commissie. Wat hier uitkomt weet ik niet, voor
liefhebbers die dat willen nakijken geldt dat het is besproken op
de vergadering van de permanente commissie op 13 juli 1826
agendapunt 23 (invnr 40) en dat Den Haag is beantwoord 17 juli
1826 (invnr 359).
Wat ik wél weet is dat kort hierop de twee andere Scheveningers hem gesmeerd zijn. Bij Leendert Pronk en Dirk Vrolijk is genoteerd: 'gedeserteerd 24 juli 1826'.
Politie!
Dat mag niet. De permanente commissie vraagt na enige tijd aan de
subcommissie Den Haag om de politie in te schakelen. De
subcommissie doet navraag en reageert op 5 september 1826,
invnr 81, scan 46:
Aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid te 's Gravenhage
's Gravenhage den 5 Sept 1826
De WelEdGestr. Heer Directeur van Policie alhier, dien wij verzocht hadden om de personen van Leendert Pronk en Dirk Vrolijk, die, volgens UwEds geërd schrijven van den 30e Augustus ll No 508, heimelijk uit de Etablissementen te Veenhuizen vertrokken waren, te laten opsporen, berigt ons heden, dat gem. personen zich onlangs te Scheveningen hebben vertoond, en op de 26e der afgelopen maand van daar vertrokken zijn, voorgevende weder naar het Etablissement te Veenhuizen terug te keeren.
De Subkommissie van Weldadigheid te 's Gravenhage
P.J.P. Ferrand, Sekretaris
Piepjonge deserteur?
Inderdaad zijn de heren Pronk en Vrolijk tegen
die tijd al weer in Veenhuizen teruggekeerd. Het was geen echte
vlucht, blijkbaar wilden ze alleen een tijdje de familie in
Scheveningen bezoeken.
Het heeft zo te zien wel een slechte invloed op de kinderen, want
in het stamboek is aangetekend dat de zoon van Dirk, Jacobus
Vrolijk, zes jaar oud!!, deserteert op 30 september 1827.
Hij staat ook niet meer in het vervolgstamboek met invnr 1573,
maar ik geloof het gewoon niet. Volgens mij zijn ze slordig
geweest met de aantekeningen in het stamboek.
De bekende Scheveningse
kolonisten
De volgende kwestie speelt in 1828 en aan de toon van de
directeur in zijn brief van 13 mei 1828, invnr 91 scans
122-123, valt te merken dat hij het helemaal met ze gehad heeft:
De bekende Scheveningse kolonisten van het 3e gesticht Dirk Vrolijk, Arie Vrolijk en Leendert Pronk weder zonder voorkennis der directie het gesticht verlaten hebbende met agterlating hunner vrouwen en kinderen, en alzoo tonen zich aan geen order te willen gewennen, en daar en boven allernadeeligst op de moraliteit van andere kolonisten werken,
zoo neem ik de vrijheid te vragen de authorisatie tot het terug zenden ook der vrouwen en kinderen van genoemde kolonisten,
of wel dezelve zonder verdere formaliteit naar de Ommerschans over te plaatsen, zijnde het eerste zeker het minst schadelijk voor de Maatschappij, wijl zij te Ommerschans zeker gedeeltelijk zoo niet geheel ten kosten der Maaatschappij moeten worden onderhouden,
in alle geval hoop ik dat de gedeserteerde belet worden om ooit weder te Veenhuizen te komen, maar indien zij kolonist zullen blijven, dan te Scheveningen waar zij waarschijnlijk zullen aankomen door de Policie worden gearresteerd en dadelijk naa de Ommerschans getransporteerd.
Weer terug
De drie mannen zijn op 11 mei 1828 stiekem vertrokken. De
permanente commissie heeft op de brief geschreven dat ze de
subcommissie Den Haag weer moeten waarschuwen, maar dat is de
moeite niet, het was weer een kort verlof, op 1 juni 1828
zijn ze er weer.
Draconische maatregelen zoals de directeur voorstelt komen er
niet, ze blijven gewoon in Veenhuizen.
Een deugdzame liefdesbetrekking
De oudste van de Scheveningse kinderen is Evert Ment Pronk,
geboren 1810, en die wendt zich 14 maart 1830, invnr 107
scans 28-29, met een verzoekschrift tot de subcommissie van
weldadigheid Den Haag. Hij meldt dat hij 'geduurende zijn verblijf
in deugdzame liefdesbetrekking is geraakt met Dirkje Geurs'. En
hij vraagt toestemming met haar in het huwelijk te treden.
Ik heb geen idee wie hij bedoelt. Hij noemt haar een
'binnenkoloniste' bij het tweede gesticht, wat zou betekenen dat
ze bedelaarskoloniste is. Daar kan ik echter geen Dirkje Geurs of
Geurts tussen vinden. Ook niet bij de arbeidersgezinnen of
weeskinderen.
Onvolledig bewaard
Maar zo belangrijk is het ook weer niet, want het gaat toch niet door. Op 19 juli 1830, in een onvolledig bewaard gebleven brief met nummer N687, invnr 107 scan 223-en-verder, schrijft de directeur der koloniën:
dat E.M. Pronk wel een oppassende en voor den arbeid geschikte persoon is, even als Derkje Geurs een onbesproken meisje; doch ...
En hier breekt de brief plotseling af, zodat we nooit te weten
zullen komen welke bezwaren de directeur heeft tegen het
voorgenomen huwelijk.
Schutterlijke dienst
Ons land verkeert nog steeds in oorlog met België, dat zich in
1830 heeft afgescheiden van de verenigde Noordelijke en Zuidelijke
Nederlanden. Er is nog steeds een 'algemeene wapening' en in dat
kader gaat Leendert Pronk op 1 augustus 1832 in
'schutterlijke dienst'.
Volgens het stamboek met invnr 1573 keert hij weer terug op 11
augustus 1833, maar het zal ietsje eerder zijn. Hij heeft
ontdekt dat de situatie in de Scheveningse visserij inmiddels
ingrijpend veranderd is. Hij wil weer terug en hij vraagt zijn
ontslag uit Veenhuizen aan.
Verkeerde loket
Hij wendt zich eerst tot het verkeerde loket. Op 14 augustus
1833, invnr 139 scan 135, deelt het ministerie van
Binnenlandse Zaken mee dat ze zijn rekwest niet kunnen behandelen
omdat hij niet via het ministerie in de kolonie gekomen is en dat
hij bij Den Haag moet zijn.
Hij richt zich dan op 29 augustus 1833, tot 'den WelEd
Groot & Achtbaren Heere Burgemeester van 's Gravenhage', invnr
139 scans 393-394. Uit die brief blijkt dat hij zowel het in de
koloniën op bezoek zijnde lid van de permanente commissie Faber
van Riemsdijk heeft aangeschoten als advies gevraagd heeft aan de
directie van het derde gesticht. En op grond van hun adviezen
schakelt hij ook in ene meneer P. Varkevisser.
Varkevisser
Laatstgenoemde is 'den President van het Collegie der kleine of kustvisscherij voor de provincie Holland' en hij adviseert het gemeentebestuur op 3 september 1833, invnr 140 scan 42:
Ik neem dus de vrijheid om UWE te verzoeken om aan het verlangen van Leendert Pronk zoo spoedig mogelijk gevolg te geve, ten einde hem met zijnen vier zonen nog te plaatsen op den haringvisscherij welke met den 20 dezer maand alhier begint.
De volgende dag, 4 september 1833, doet Varkevisser er
nog een briefje achteraan, invnr 139 scan 61, waarin hij het heeft
over het 'groot gebrek aan visschers te Scheveningen, zoo dat alle
pinken niet genoegzaam bemand kunnen worden', en waarom het zo
goed zou zijn als Leendert Pronk zo snel mogelijk naar
Scheveningen komt.
Vertrek Leendert Pronk
Op 7 september 1833, invnr 140 scan 120. stuurt de
subcommissie Den Haag alles door naar de permanente commissie. Ze
ondersteunen het verzoek van Leendert Pronk om ontslag en hebben
ook gesproken met Varkevisser, 'welke bijzonder belang in deze
zaak schijnt te stellen' en die schijnt te hebben gegarandeerd dat
in Veenhuizen achtergelaten schulden voldaan zullen worden.
Het lukt! Op 13 september 1833 verlaat het gezin Pronk met
ontslag de kolonie Veenhuizen, zodat Leendert nog op tijd in
Scheveningen is om zijn oude beroep weer op te vatten.
Kort daarop, 21 september 1833, stuurt de directeur de
rekening van het gezin naar de permanente commissie, invnr 140
scan 326. Er is een tekort van ƒ 24,24½ dat nog betaald moet
worden.
De volgende
Nu begint het bij alle Scheveningers te kriebelen.
Op 4 oktober 1833, invnr 141 scan 63, melden zich Dirk
Vrolijk en Arie Vrolijk met een schrijven aan de
subcommissie Den Haag. Ze herinneren eraan dat de subcommissie hen
in 1825 met hun gezinnen naar Veenhuizen gezonden heeft.
In dien tijd waren wij behoeftig uit hoofden er met de visscherij weinig te verdienen was, en er te Scheveningen overvloed van visschers was, waardoor allen niet konden geplaast worden.
Thans bij onze overkomst alhier hebben wij onderscheidene aanzoeken gehad, om dadelijk weder bij de visscherij geplaast te worden, en daar de vooruitzigten voor de visscherij gunstig zijn en wij bij de uitoefening derzelven dubbeld ons bestaan kunnen vinden......
Vertrek families Vrolijk
Enzovoort, ze willen ontslag uit Veenhuizen en onder dankzegging
'voor de zorg tot heden aan ons besteed' willen ze terug naar
Scheveningen.
Ze hebben de brief duidelijk niet zelf geschreven, onderaan
hebben ze met veel inspanning en doorzettingsvermogen hun
initialen op papier gekrabbeld, maar het verzoekschrift zelf is in
een keurig handschrift. Volgens mij dat van Varkevisser.
Op 14 oktober 1833 stuurt de subcommissie Den Haag de
brief door zonder er veel commentaar aan toe te voegen, invnr 141
scan 230 en op 15 november 1833 verlaten Arie Vrolijk
en Dirk Vrolijk met hun gezinnen Veenhuizen.
'Geplaast'
Dan is er nog eentje en als Dirk van der Hak op 25
november 1833 met verlof in Scheveningen is, laat hij een
adres aan de subcommissie schrijven door dezelfde persoon die ook
de brief van Dirk en Arie Vrolijk geschreven heeft, invnr 142 scan
361. Er zit ook dezelfde consequent volgehouden schrijffout in:
'geplaast' waar dat eigenlijk 'geplaatst' zou moeten zijn.
Ook de brief namens Dirk van der Hak gaat terug naar de tijd dat
de subcommissie hem in 1825 naar Veenhuizen stuurde:
In dien tijd was de adressant in eenen behoeftigen toestand aangezien zijne 5 kinderen te jong waren om bij de visscherij te Scheveningen geplaast te worden.
Zedert bijna 9 jaren door UWE in de kolonien verzorgd geweest zijnde, zoo zijn in dien tijd zijne kinderen in staat geworden om hem in het onderhoud zijner huisgezin behulpzaam te zijn, te meer daar er bij de visscherij te Scheveningen groot gebrek aan manschappen bestaat, waardoor hij met zijne kinderen dadelijk geplaast kan worden en daardoor een eigen bestaan kan vinden.
Allemaal weg, eentje terug
Dirk van der Hak en zijn gezin verlaten Veenhuizen met
ontslag op 16 januari 1834.
Daarmee zijn in een tijdsbestek van vier maanden alle
Scheveningse gezinnen van de kolonie verdwenen.
De enige die, voor zo ver ik het heb nagegaan, nog een keer
terugkomt is Evert Ment Pronk. Hij trouwt juli 1835 te
Norg met Aaltje Vos, dochter uit een ander
arbeidershuisgezin en enkele jaren later krijgen zij een koloniale
hoeve in een van de vrije koloniën. Hun verdere belevenissen staan
onderaan de pagina van het gezin
van Meindert Vos.