William Reese komt voor het eerst voor in de notulen van de
permanente commissie van 12 juni 1820, invnr 38. Het lid
Jeremias Faber van Riemsdijk (vaak afgekort als VR) heeft een zeer
geschikt iemand op het oog om de directeur der koloniën te helpen
met de hopeloos achterlopende administratie:
De Heer VR stelt voor den Heer Direkteur te vragen, of ZijnE. thans voorzien is van een boekhouder op wien hij zich volkomen verlaten kan; daar anders de Heer VR van een(?) dit oogenblik aan de hand heeft, waar hij vermeent in alle deelen te kunnen aanbevelen.
Uit een bijschrift blijkt het te gaan om Willem Reese, van Schiedam. Blijkbaar reageert de directeur positief, want op 2 augustus 1820 meldt het brievenboek van de permanente commissie, invnr 19:
Besluit der P.K. Om den Heer Direkteur het vertrek te melden van den tot boekhouder bij ZijnEdG. geëngageerde W. Reese op den 12 dezer van Amsterdam, en tevens der P.K. volkomene tevredenheid te betuigen over de gracieuse en geschikte receptie van Z.K.H. den Prins van Oranje in de kolonien.
Zie over die genoemde ontvangst van de prins in de kolonie het blad de Star van
augustus 1820. Twee dagen later, 4 augustus 1820,
staat in de notulen van de permanente commissie, invnr 38, ook wat
William Reese gaat verdienen:
Besloten, den Heer W. Reese die door de P.K. geëngageerd is om voor een traktement van ƒ500 als boekhouder van de Direkteur te fungeren, naar de kolonie te doen vertrekken den 12 dezer maand, en daar van aan den Direkteur kennis te geven.
Hij komt dus in de kolonie, maar daar wonen doet hij blijkbaar liever niet. Het brievenjboek van de permanente commissie, invnr 19, meldt op 24 augustus 1820 een ingekomen brief van:
De Direkteur B. van den Bosch. Berigt het verzoek van ZijnEdG. boekhouder om te Steenwijk te mogen wonen.
Bovendien vraagt de directeur zich af wanneer hij moet beginnen
William Reese te betalen. Brievenboek permanente commissie 21
september 1820, invnr 19::
De Direkteur B. vd Bosch. Vraagt de bepaling der P.K. omtrent den aanvang des traktements van Reese.
Er blijkt een misverstand in het spel. Directeur Benjamin van den Bosch denkt dat hij Reese zelf moet betalen, maar dat is helemaal niet de bedoeling. Dat wordt duidelijk uit de notulen van de permanente commissie op 11 oktober 1820, invnr 38:
Voorts dat het de meening der P.K. is geweest, den Heer Reessen op kosten der Maatschappij, en niet op die des Direkteurs te salarieeeren, en vooral bij de meerdere uitbreiding der kolonien, en daar door vermeerderende dagelijksche onkosten van den Direkteur, alleen de kleine onkosten der administratie, als schrijfbehooren en dergelijke, te zijner laste te laten;
en dat dus de P.K. den Heer Reessen successievelijk zijn traktement uittebetalen en bij de Kommissie in rekening te brengen.
Daar is directeur Benjamin van den Bosch het natuurlijk volkomen mee eens. Het brievenboek, invnr 19, meldt op 19 oktober 1820 dat er is binnengekomen een brief van:
De Direkteur B. van den Bosch. Agreeert het voorstel om de administratiekosten zijnen laste te houden en dat de P.K. zijn Ed boekhouder voor hare rekening neemt.
Het plan van Reese om in Steenwijk te gaan wonen gaat blijkbaar niet door. De notulen van de permanente commissie op 24 oktober 1820, invnr 38, melden een besluit om aan de aannemer Oosterloo die de meeste koloniewoningen heeft gebouwd, te schrijven:
Nog besloten aan den Heer Oosterloo te schrijven, dat het bestek wegens de sekreten boven de gierbakken a 36 stuivers ieder worden goedgekeurt; voorts de verandering in het huis van den Direkteur der spinnerijen en boekhouder a ƒ20, en het dubbel sekreet bij die beide woningen a ƒ22 goedgekeurd.
In het begin gaat het helemaal niet zo goed met boekhouder Reese. Op 5 januari 1821 schrijft directeur der koloniën Benjamin van den Bosch aan de Permanente Commissie, invnr 56:
Dheer Reese heeft tot dus verre de administratie nog weinig begrepen, zo als de Kommissie bij de intezenden verbeteringen met een oogopslag zal ontwaren.
De boekhouder maakt zelfs grove fouten, volgens een brief van dezelfde Benjamin van den Bosch op 14 maart 1821, invnr 56:
Bij mijne voorgaande nam ik de vrijheid de Permanente Kommissie te berichten, dat de Heer Reese het saldo der posten waar voor een mandaat moest worden gecreëerd op primo january abusievelijk ƒ50- te hoog heeft overgebracht.
Maar kort daarop geeft directeur Benjamin van den Bosch er de brui aan en geeft hij het hele handeltje aan Reese. Brief van 19 april 1821, invnr 57:
Ik vind mij verplicht de Permanente Kommissie te informeren, dat gewichtige redenen - met de koloniale aangeleegenheden echter in geen verband staande - mij hebben gedwongen, aan den 2 assessor, mijn ontslag als Directeur der koloniën, te verzoeken, en dat gem: verzoek mij is geaccordeert geworden, met bijvoeging, de kas en administrative werkzaamheden aan den Heer Reese, en de lopende werkzaamheden in de koloniën aan den Heer Drijber over te geven.
De tijd erna groeit William Reese steeds meer in zijn rol. Iedereen erkent dat de koloniale boekhouding een rampzalige omvang heeft en uiterst discutabel is, maar niemand geeft de hoofdboekhouder daar de schuld van. Op 1 augustus 1821 schrijft Johannes van den Bosch aan de permanente commissie, invnr 58:
In weerwil van alle aangewende pogingen is het niet mogelijk de lopende administratie bij te houden, veel meer het achterstallige bij te werken. De Heer Reese heeft genoeg te doen met de rekeningen der Maatschappij en verificatie der stukken.
In het maandblad van de Maatschappij de Star verschijnt lof voor William Reese. In het nummer van september 1821:
Bij de administratie in de koloniën zijn de Heren FALCK, boekhouder, REESSE, Onder-Direkteur, en VAN RIEMSDIJK, bij het Bureau geplaatst, jongelingen vol ijver, van welke wij de beste hoop koesteren, dat zij aan hunne bestemming zullen beantwoorden.
Die lof blijft ook als er gezondheidsproblemen opdoemen. Op 8 december 1821 schrijft Johannes van den Bosch aan de ambtelijk secretaris van de Maatschappij Willem Anthonie Ockerse, invnr 59:
De Heer Reese is ernstig ziek. Ik vrees voor zijn leven. De Maatschappij zou een zeer braaf man aan hem verliezen.
Het ziet er ernstig uit. Vier dagen later, 12 december 1821, schrijft Johannes van den Bosch aan de permanente commissie, invnr 59:
Reese is hier bij ernstig ziek, zo dat wij zeer verlegen zijn om geschikte voorwerpen zal de administratie niet achter uit raken.
En onderaan de brief:
De Heer Reese bevind zich thans te Steenwijk, is reeds viermalen gelaten. Doctor Schuurman beschouwd zijne toestand als geenszins buiten gevaar, hij worsteld aan eene longontsteking.
Met 'gelaten' doelt Johannes op aderlatingen. Dat lijkt te helpen. Op 16 december 1821 schrijft Johannes nog aan W.A. Ockerse, invnr 59: 'Reese is nog bij voortduring zeer ziek.', maar daarna houden die berichten op. Dan is het verder weer uitsluitend lof. In het nummer van september 1822 van de Star als het gaat om de vele werkzaamheden van de adjunct-directeur voor de administratie Gijsbert Falck:
.. en daar de boekhouder REESE maanden lang ziek is geweest, ook nog de funktiën van dezen waargenomen. (...)
Van de boekhouders REESSE en VAN RIEMSDIJK heeft de eerste, sedert zijn herstel uit eene langdurige krankheid, zijnen post wederom met ijver aanvaard, en beiden gaan voort zich in hunne betrekking te onderscheiden.
En een jaar later, in het nummer van september 1823 van hetzelfde blad:
Onder de geëmployeerden op het bureau in de koloniën munten inzonderheid uit de Heeren REESE en VAN RIEMSDIJK, hun ijver verdient allen lof;
De tevredenheid is zo groot dat de permanente commissie op 14
oktober 1823 besluit om William Reese - die blijkbaar
tussentijds al eens van 500 naar 750 gulden is gegaan - nog een loonsverhoging
toe te kennen, zie dit besluit.
Blijkbaar wordt er een schrijffoutje gemaakt als dit besluit naar
de kolonie wordt gestuurd. Het is daardoor even allemaal niet te
volgen schrijft de nieuwe directeur Wouter Visser op 19
oktober 1823:
Bij nadere inzage van het besluit der Permanente Kommissie dd. 4 october N4 houdende vermeerdering van traktement van den Heer W. Reese, algemene boekhouder van de koloniën, is mij hare bedoeling bij de woorden "word met een hondert guldens vermeerdert en gebragt op achthondert gulden jaars" niet duidelijk voorgekomen, aangezien de Perm. Kommissie bij haar besluit van den 10 aug. 1823 N2 het inkomen van gem. Heer Reese op ƒ750,- heeft vastgestelt; waarom ik de vrijheid neem te verzoeken nader te bepalen, of het traktement van ƒ750,- met ƒ100,- zal worden vermeerdert of met dat het geen ƒ800,- zal bedragen.
Dat wordt ook weer opgelost en daarna komt William Reese steeds in uitermate positieve zin in de brieven voor. Hij settelt zich en treedt op 30 juni 1825 te Vledder in het huwelijk.
Die huwelijksakte, Drents Archief, toegang 0166.028, Registratienummer 1825, Aktenummer 9, stelt me eindelijk in staat wat persoonlijke gegevens over hem te noteren (met dank aan Wiebe Nijlunsing). William Reese is geboren op 29 december 1800 te Amsterdam als zoon van Johannes Michel Reese en Maria Fokkelina van Wijk. Vermeld wordt dat de vader van William is overleden op 17 oktober 1817 te Schiedam.
Zijn bruid is Helena Anna Maria Schuttelaar, gedoopt 17 januari 1802 te Steenwijk. Haar vader is postmeester Antonie Schuttelaar en haar moeder Maria Brinkhuis.
Het stel zal op de kolonie één kind krijgen, Maria Christina
Reese, geboren 25 juli 1826.
Ze wonen in Frederiksoord, want op 1 oktober 1825 stuurt
directeur der koloniën Visser aan de permanente commissie enkele
stukken, invnr 76, waaronder 'Bestek en begroting van kosten,
mitsgaders contract van aanbesteding in duplo' van diverse
aannemingen, waaronder 'het behangen der kamers bij de Heer Reeze.'
De komende jaren zal William Reese nog in de nodige brieven voorkomen. Hier noem ik alleen een geschil over dokterskosten voor employés, de rest mogen anderen uitzoeken. Voor de liefhebbers is hier een lijst met brieven waarin zijn naam voorkomt.
Alle lof die bij voortduring over hem uitgestrooid wordt, kan niet verhinderen dat hij na tien jaar dienst zijn baan kwijtraakt. Hij wordt het slachtoffer van een reorganisatie. Beter: een bezuiniging. Per 31 augustus 1830 wordt zijn functie afgeschaft, zie dit besluit, en moet William Reese de kolonie verlaten.