De bijzonder korte en ongelukkige koloniale carrière van de domineeszoon Alidanus Benedictus Rees uit Geffen

Het begint met een verzoekschrift van Alidanus Benedictus Rees aan 'Zijne Koninglijke Hoogheid den Prins Fredrik der Nederlanden'. Het verzoekschrift bevat geen datum, maar het zal omstreeks 1 maart 1823 zijn. Prins Frederik is voorzitter van de Maatschappij van Weldadigheid en zal het doorgespeeld hebben aan de permanente commissie, waardoor het zich bevindt in invnr 64 de scans 478-479. Zie bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn:

Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Alidanus Benedictus Rees; oud vijfendertig jaren, zoon van wijlen den Emeritus Predikant over Geffen en Nuland, canton ofs: provincie Noord Braband, met namen R: Rees; zijnde hem requestrant op den twintigsten februarij agtienhondert drie en twintig door den dood ontrukt.

Dat hij, suppliant sedert het overlijden zijner moeder zich met zijne vrouw en vijf nog jonge kinderen tot nu toe heeft bevonden, ten huize van zijn vader voornoemd, en altijd tot een onderhoudende last heeft verstrekt, dat hij als enige zoon zich verplicht vond dezelve in zijne gebrekkige staat en hoge jaren, vrouweloos zijnde, in alles behulpzaam te zijn, en hem aldus niet te verlaten, maar bij de eerste gelegenheid aan een of ander bestaan geraken­de, met den zelven na eene andere destinatie te vertrekken.

Dat den requestrant in dien tijd, tot nogtaen altoos van alle middelen van bestaan heeft verstoken geweest.

Dat op den twintigsten februarij voornoemd, de onverwagte en droevige slag van dit overlijden hem te beurte viel, hebbende dezelve niets tot zijne redding nagelaten, zittende nu van alle hulp en bijstand ontbloot, in de kommerlijkste omstandigheid, geheel zonder enig onderhoud, nog gelden, zijnde er nog niet zoveel over, om de Medicine Doctors te kunnen betalen.

Dat den suppliant nu slegts enige weken in het huis blijven kan, zijnde hetzelve reeds verhuurt om voor pingsteren dezes jaars te moeten quitteren, en als dan geen verblijf weet, en geheel aan zich zelven is overge­laten, en zich aldus als vader verplicht vind, voor zijne vrouw en onnozele kinderen, waarvan de oudste veertien jaren oud is, te zorgen, willende dezelve niet tot armoede doen vervallen.

Dat hij suppliant geinformeert is, er opzieners zullen benodigt zijn voor den landbouw, strekkende over de bedelaars; welke door de Maatschap­pij van Weldadigheid na de Ommerschans of elders worden vervoert.

Dat de suppliant zich vleid de capaciteit te bezitten, om daarover als opziener te fungeren als hebbende zich lange jaren in den landbouw geoe­fent.

Waarom hij requestrant mits dezen de vrijheid neemt, zich eerbiedig tot Uwe Koninklijke Hoogheid te wenden, ootmoedig verzoekende

Dat het Uwe Koninklijke Hoogheid behage moge hem suppliant als opziener voornoemde te willen aanstellen, ten einde zich met zijne huishou­ding uit deszelfs ellendige omstandigheid gered te zien, belovende aan alle de orders stiptelijk te zullen obediëren.

En indien het Uwe Koninklijke Hoogheid niet mogt behagen, hem daar mede te begunsti­gen als dan den requestrant te willen doen expediëren na het nieuwbegonnen land, genaamd Frederiks Oord; waarmede hij reques­trant zich als dan zal moeten vergenoegen.

Zijnde hier bij eene attestatie van des suppliants gedrag geaanexeert.

A.B. Rees

Attestatie van gedrag

Mooie brief. Zoals gemeld is er een getuigenis over zijn gedrag bijgevoegd. Die komt van de burgemeester van Geffen, Jan Hendrik van Hoorn, maar die lijkt mij wel een beetje in de war met de dagtekening. Invnr 64 scan 480:


Ondergetekende provisioneel fungerende burgemeester van de gemeente Geffen, canton ofs: provincie Noord Braband, certificatie mits deeze, dat A.B. Rees, inwooner dezer gemeente, geduurende enige jaaren, door mij op mijn bureau geemployeert is geweest, en als nog de aan hem toevertrouwde werksaamheden, met alle vlijt en accuratesse verricht.

Dat hij huisvader zijnde, thans alles aanwend, en geene werksaamheden te moeijelijk vallen, om voor deszelfs vrouw en vijf nog zeer jonge kinderen het nodig onderhoud en bestaan te zorgen.

Dat het te wenschen waare, hij door het gouvernement in een of ander vak, waar toe hem zijne bekwaamheden en kunde aanspraak geeven, te worden geëmploijeert.

Dat hij wijders, voor zo verre mij bekent is, alhier jouisseert van een aller braafst, zedelijk en stil gedrag, zo dat niets op hem te aprocheren valt.

Ter waarheids oorkonde, heb ik deze met mijne handtekening en het gemeentens cachet bekragtigt.

Te Geffen den een en twintigste julij agtienhondert en agtien
Den burgermeester voornoemd J.H. van Hoorn

Diep medelijden

Blijkbaar informeert de permanente commissie bij de gouverneur van de provincie Noord-Brabant en die reageert op 28 maart 1823, invnr 64:


(...) dat hoezeer ik reeds uit UWelEds hiervoor aangehaalde missive heb kunnen opmaken, dat het verzoek van den rekestrant, om als opziener geplaatst te worden, ter zake van zijn talrijk huisgezin, niet in gunstige aanmerking zal kunnen komen, het mij daarenboven uit den inhoud van het rapport van den schout van Geffen, waarvan ik een afschrift hiernevens voege, en waarin diep medelijden met het lot dier kinderen van den rekestrant doorstraalt, genoeg­zaam duidelijk is voorgekomen, dat het eenigzins bedenkelijk zoude kunnen zijn, de rekestrant als opzigter eene der kolonien te plaatsen.


Oom Schout

Bijgevoegd is een briefje van 'de schout van Geffen', waarmee bedoeld wordt dezelfde Jan Hendrik van Hoorn die (zie boven) eerder een getuigenis van gedrag heeft afgegeven. Die meldt nu dat hij een oom van A.B. Rees is, dat hij veel medelijden met de kinderen heeft, maar Rees alleen als kolonist kan aanbevelen, als hij:


door goed voorbeeld geleid, tot werkzaamheid en eene geregelde levenswijze gedrongen, nog eens tot eenere beteren stand konde komen.


Subcommissie Den Bosch

In principe wil iedereen, zij het met enige voorbehouden, dus wel helpen, maar dan is nog de vraag op welke basis de familie Rees naar de koloniën zou moeten komen. Daarover meldt zich de subcommissie van weldadigheid te 's Hertogenbosch, 30 juli 1823, invnr 66:


De Heer A.B. Rees te Geffen, onder onze geregtsban gelegen, wien het ongeluk getroffen heeft door het verlies zijner ouders als anderzints en zich in zeer behoeftige omstandigheid levendt, heeft zich aan ons vervoegd met verzoek om als kolonist naar de kolonie Frederiks Oord te worden opgezon­den met zijn gezin, bestaande uit hem Adrianus Benedictus Rees, zijne huisvrouw en vijf kinderen, zijnde de vader oud 35 jaren, de moeder 20, de oudste zoon 15 en de tweede 8 jaren oud.
De oudste dogter 13, de 2e 10 en de 3e 5 jaren oud.

Volgaarne zouden wij het onze toebrengen om den ongelukkige en behoeftige in het zoveel mogelijk verbeteren van zijn lot behulpzaam te zijn, te meer daar hij van ordentelijken afkomst is, zijnde wijlen zijne vader predikant laastmaal te Geffen, en hij ons met zijn gezin wel geschikt voor de kolonie voorkoomt, en de Maatschappij soms nut en dienst van hem zal kunnen trekken, als zijnde niet onbekwaam.

En daar van wege de subkommissie alhier in hare geregtsban, zo lang de Maatschappij bestaan heeft nog maar een huisgezin in de colonie is aangenomen, te wetend dat van Jakobus de Nekker te Sleeuwijk in 1820, durven wij ons met gunstige dispositie vleijen, wanneer wij verzoeken, zo als wij de eer hebben bij deze te doen, dat de voormelde perzoon met zijn gezin als kolonist in Frederiks Oort mag worden opgenomen, en daar de man van alle middelen beroofd met de zijne gebrek lijden, en alzo zeer verlangende is naar eenigen uitkomst, zou het ons bijzonder aangenaam zijn dat in deze ten allerspoedig­ste kon worden beslist, en hij met de zijnen binnen de korts mogelijken tijd, kon worden opgezonden.


Provinciaal commandant

Op basis van de hier genoemde leeftijden zal ik onderaan de pagina een poging doen te reconstrueren om wie het hier gaat. Maar eerst de subcommissie 's Hertogenbosch. Het is leuk geprobeerd, maar zo werkt het niet. Om een gezin naar de kolonie te kunnen sturen 'uit de contributie' moet aan voorwaarden voldaan zijn, zie de uitleg.

's Hertogenbosch wendt zich voor hulp tot de provinciale commandant van de provincie. Die schrijft op 6 november 1823, invnr 67:


De subkommissie van Weldadigheid alhier, heeft aan de Permanente dezer Maatschappij voorstel gedaan om den persoon van Alidanus Benedictus Rees, laatstelijk gewoond hebbende te Geffen, met deszelfs huisgezin in de kolonien van voorgemelde Maatschappij optenemen.

Dit voorstel heeft echter geen gunstig gevolg kunnen hebben, om dat de contributie van het arrondisement 'S Hertogenbosch in dit jaar, die hoogte niet bereikt hebbende, om daar uit een huisgezin te plaatsen.

De Heer Gouverneur dezer provincie bij deszelfs missive van 29 september ll. no. 10 mij daarvan kenns gevende, informeert mij tevens, dat het bedoeld huisgezin, door mij zoude kunnen voorgedragen worden, om rede dat er van onze zijde, nog geen gebruik gemaakt is, van de aanspraak, welk men uit de militaire contributie, op de plaatsing van een zoodanig huisgezin maken mag.


Designatie

En op die manier is het wel goed.
In het designatieregister 1823 wordt bij designatie 79 Alidanus Benedictus Rees en gezin op 12 november 1823 een plek toegekend in de vrije koloniën 'uit de contributie' van de provinciaal commandant van Noord-Brabant. Volgens het brievenboek met invnr 20 meldt de permanente commissie dat 13 november 1823 aan de directeur der koloniën.

De kassier van de Maatschappij Petrus Ameshoff, die het transport van kolonisten vanaf Amsterdam regelt, schrijft op 15 november 1823, invnr 67:

Het huisgezin van A.B. Rees sterk 5 hoofden zal ik bij hun arrivement van het noodige voorzien, en dezelven verder voor uwe rekening opzenden.


Aankomst

En op 6 december 1823 komt het gezin in de kolonie Wilhelminaoord aan. Althans man en vrouw. Want later, 26 december 1823, invnr 67, meldt de directeur:


Bij het huisgezin van Rees zijn geen kinderen aangekomen. Dezelve zijn volgens zijn zeggen door een diaconie elders besteed; deze man en vrouw hebben zo door hunne ligchamelijke gesteldheid, als vroegere betrekkingen en afkomst veel overeenkomst met de famillie Montanus en zijn dus even ongeschikt als die voor de inwoning in de kolonien.


Ons lot in het uiterste beklagen

Die laatste conclusie had Alidanus Benedictus Rees al veel eerder getrokken. Twaalf dagen na aankomst, 18 december 1823, invnr 67 scans 671-672, schrijft hij aan de gouverneur van Noord-Brabant of hij hier alsjeblieft weer weg mag:

Frederiksoord den 18 decemb. 1823

WelEdele Gestr. Heer!

Ik heb de eer ZWelEdGestr. bij deze te melden, dat ik mij met mijne vrouw circa veertien dagen alhier bevind, en dat wij ons in onze mening zeer bedrogen vinden.

Mijne mening was, zodra ik mij alhier bevond in enen of andere betrekking te zullen worden geplaatst ten einde met de pen mijn brood te kunnen winnen, van welke intentie de Heeren welke ten uwen burëlen schreiven, wel zullen overtuigt zijn, alzo ik met hunEds wel gesprook­en heb.

Dan helaas moeten wij ons lot thans in het uiterste beklagen, alzo het niet anders is als om op het land te werken met schapen en andere werktuigen, waarin ik niet ben opgeleid, en dus ook volstrekt niet ken, nog voor bekwaam ben, waarvan den Heer Generaal en Directeur dezer colonie ook geinformeert zijn.

Indien ik dus alzo in dien staat mijn brood moest winnen, zoude ik in plaats van vooruit te kunnen komen, een nog ongelukki­ger mensch worden dan ik ooit geweest was, want zie alzo volstrekt geen kans om de halve kost, veel minder de gehele te winnen, om niet anders dan in verdriet en armoede, het welk UWelEdGestr. alzo wel begrijpen kunt.

Ik heb aldus met den Heere Directeur hier over gesproken, die mij onbekwaam oordeelde als colonist, mij rade om aan UWelEdGestr. te schreiven, ten einde alzo van deze last ontslagen te mogen worden, en mijn vorige beroep weder bij de hand te nemen met de negotien.

Waarom ik dan de vrijheid neme mij thans eerbiedig tot UWelEd­Gestr. te wenden, ootmoedig verzoekende

Dat het ZWelEdGestr. gunstig behage moge ons van de coloniën te willen ontslaan, of doen ontslaan, zodra immer mogelijk is, alzo onze vooruit­zigten andersints zeer droevige gevolgen zouden te weeg brengen.

Ik twijfel geensints of ZWelEdGestr. zult mijn smekend verzoek gehoor verlenen.

Wij hebben als nog geene kleding ontvangen, en tot voorkoming van meerdere kosten naaid mijne vrouw voor de zaal.

Ik hope in kort UWelEdGestr. reponie te zullen bekomen, heb ik de eer te tekenen met gedistingueerde achtinge
UWelEdGestr. DWDienaar
A.B. Rees op de kolonie in het oosten

N.B. Wij hebben tot Amsterdam op onze eigen kosten gereisd.


Ongeschiktheid

Hier ga ik niet over, denkt de gouverneur. Hij stuurt op 8 januari 1824, invnr 68 scan 63, de brief door naar de provinciaal commandant. Die schrijft op 12 januari 1824, invnr 68 scans 97-98, aan de permanente commissie:


(...).nopens den van hier in de kolonien overgeplaatsten persoon van A.B. Rees (...) heb ik de eer UE te informeren, dat ik vermeend heb den Heer Gouverneur voornoemt diensvolgens met den inhoud der bovenaangehaalde missive te moeten bekend maken, zoo als ook met eenen brief welke mij kort te voeren van den persoon zelven geworden was, waaruit blijkt dat zijn lust en goede wil deszelfs ongeschiktheid voor den veldarbeid evenaart.

Reeds vertrokken

De permanente commissie geeft de directeur der koloniën toestemming om Rees en zijn vrouw te ontslaan, maar dat hoeft niet meer, schrijft de directeur op 17 januari 1824, invnr 68, als hij meedeelt:


Dat de kolonist A.B. Rees reeds is vertrokken doch zonder zijn ontslag af te wagten, de voorschotten gedurende de eerste dagen zijner aankomst door hem genoten bedragen ƒ8,70.


Wie?

Waarmee een einde is gekomen aan een van de kortste koloniale carrières ooit. Door die korte duur zijn er in de kolonieadministratie geen verdere gegevens van hem. En hoewel ik eigenlijk alleen informatie uit de koloniën opneem, was ik toch nieuwsgierig om wie het ging en dat vond ik op de site van Arend Arends (zoek 'Rees').

Onze kortstondige kolonist Alidanus Benedictus Rees is geboren 27 januari 1787 te Antwerpen. De door hem genoemde vader-predikant is Rochus Rees, de eerder overleden moeder Johanna Theresia Schweitzer.
Alidanus is getrouwd geweest met Johanna Wilhelmina Maria Schummelketel, die in 1820 is overleden.

Gezin en kinderen

De in de brief van de subcommissie genoemde echtgenote van twintig jaar is Johanna van der Leur, met wie Alidanus volgens wiewaswie in 1824 al wel een kind krijgt, maar met wie hij nog niet getrouwd is, want dat gebeurt pas in 1825. Het is maar goed dat ze dat op de kolonie niet weten, want ongehuwd samenwonen heet daar 'onzedelijk gedrag'.

De in diezelfde brief genoemde kinderen zijn dus uit het eerste huwelijk van Rees. De zoon van vijftien is Rosinus Alidanus Hendrik Wilhelmus Rees, geboren 6 januari 1808, en de zoon van acht jaar Johannes Cornelis Adolp Rees, geboren 2 juni 1815.
De dochter van dertien is Theresia Elisabeth Rees, maar zij overlijdt in de loop van 1823, de dochter van tien jaar Johanna Louisa Rees, geboren 5 november 1812 en die van vijf jaar Johanna Catharina Rees, geboren 27 december 1817.

Maar die kinderen zijn dus nooit in de kolonie geweest. Alleen Alidanus Benedictus en zijn vriendin. Heel even.