Richardus Hendrikus Pielebout is even employé van de Maatschappij van Weldadigheid en krijgt dan te horen: 'Gij kunt eenige dagen gaan kuijeren, tot uytgemaakte zaaken'

Prins Frederik der Nederlanden stuurt op 15 juli 1822 een bij hem binnengekomen sollicitatie van Pielebout tegelijk met een aantal andere stukken door naar de permanente commissie van de Maatschappij.

De begeleidende brief van prins Frederik bevindt zich in invnr 62 scan 193. Zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn.

De sollicitatie van Richardus Hendrikus Pielebout is gedateerd 28 juni 1822 en bevindt zich in invnr 61 de scans 899 en 890.


Tweede poging

Nauwelijks is men daar van bekomen of op 18 september 1822 stuurt de prins een aan hem gericht rekwest van Pielebout door. De begeleidende brief van de prins bevindt zich in invnr 62 scan 566.

Het rekwest van Pielebout is gedateerd 11 augustus 1822 en bevindt zich in invnr 62 de scans 361 & 362. Op een rekwest aan de koninklijke familie moet altijd een reactie gegeven worden en daarom vraagt de prins aan de Maatschappij om informatie.


Missende stukken

Daarna is de zaak even niet te volgen door het ontbreken van stukken. Ik neem aan dat de permanente commissie heeft geïnformeerd bij de subcommissie van weldadigheid Zwolle, want vanuit die plaats schrijft Pielebout. Maar die stukken heb ik niet gezien, ik kan alleen constateren dat het voor Pielebout blijkbaar goed afloopt.


Aanstelling

Op 15 maart 1823 blijkt de 'provisioneel geem­ployeerde Pielebout' al een proefperiode achter de rug te hebben en wordt hij 'definitievelijk tot boekhouder bij de Direkteur van de fabriek­matige arbeid aangesteld'. Het betreffende besluit staat hier.

De voornamen weet de permanente commissie even niet meer, dus die ruimte is opengelaten. De directeur van de fabriekmatige arbeid voor wie hij gaat werken is Anthony Brouwer, waarover nog een pagina zal volgen, en Pielebout gaat als boekhouder vier gulden per week verdienen.

Het wordt ook aangetekend in het designatieregister, zie hier bij designatie 12. Blijkens een aantekening op invnr 66 scan 172 wordt Pielebout 'gestationeerd op Willemsoord'.


Kuijeren

Het duurt drie maanden, dan maakt Anthony Brouwer hem op 7 juli 1823 duidelijk dat hij uit zijn functie is geschorst in afwachting van definitief ontslag. Een besluit daarover heb ik niet gevonden, dus de redenen voor het ontslag moet ik reconstrueren uit de brief die Pielebout op 14 juli 1823, invnr 66 de scans 169-172, schrijft. Hij bevindt zich dan te 'Steenwijkerwoud bij Willemsoord' bij ene 'Lubertus Nijk'.

Aan de
Permanente Kommissie
der Maatschappij
van Weldadigheid

R.H. Pielebout geemplojeerd als boekhouder bij de fabriekmati­ge arbeid, onder Direktie van den Heer A. Brouwer, in de kolonie op Willem­soord, geeft met de meeste eerbied te kennen,

Hoe hij in den gepasseerde jaare, 1822 per request, zich aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik der Nederlanden, was wendende om in een der kolonien, bei de administratie, geplaatst te mogen worden, en welk request door notabelen lieden aan Zijne Hoogheid, voor hem wierd gepresen­teerd.

Het heeft dan, Hoogstdenzelven aller goedgunstigen behaagd hem requestrant, aan Uwe WelEdelen voortedragen, waar op de nodige informatie bij de sub commissie te Zwolle omtrent zijn persoon gedaan en door dezelve een gunstig berigt is ingezonden, zo als UWEdelen zich gelieven te herinne­ren, en onder UWEdelen berustende is.

Requestrant, die zijne omstanden van dien aard waaren, dat hij verlangde na een bestaan, vergenoegde zig andermaal met een missive van voorschrijving der voornoemde commissie van Zwol, bij zijn Excellentie den Heere Generaal van den Bos, om, waare het mogelijk geplaatst te mogen worden, het welk dan ook van dat effect was, dat hij dadelijk in de maand maart ll. bij dHeere A. Brouwer - so als hier vorengemeld - wierd aangesteld, en na dien, door UWEdelen definitief aan erkend is, genietende de week vier guldens salair, met belofte door dHeer Brouwer spoedig te zullen worden verhoogd.

Hij vertrouwd, zijn post met vele mogelijke vlijt en accuratesse te hebben waargenomen, so voor de belangens der Maatschappij als die der kolonisten, zo als meergenoemde Heer Brouwer aan diverse ook opentlijk verklaard heeft.

Dan hoe smertelijk valde het hem, wanneer dit betragtende, dat de Heer Brouwer hem op maandag den 7 dezer, aanzeijde: gij kunt eenige dagen gaan kuijeren, tot uytgemaakte zaaken, uw tractement gaat voort.

De volgen­den dag den 8ten, ontfangde ik, een biljet, waar in ZijnEd mij informeerde dat ik ontslagen was, op ordre van den Heer Direkteur, en van dag af aan geen tractement meer genietende.

Veronderstellende dHeer Direkteur en Chef mij wel eerst zoude doen horen, eer men mij veroordeelde, antwoorde ik daar op schriftelijk dat ik mijn post niet konde verlaten, tot zo lang diende te blijven, dat ik een schriftelijk ontslag ontfangde, van dien mij na ZijnEd gezonden had.

Twee dagen te vergeefs wagtende vervoegde ik mij in persoon op vrijdag ll. bij Zijn WelEdele Gestrenge ter informatie, die mij als dan, te kennen gaf, dHeer Brouwer gezegd had, ik so genaamd een minnaar van de drank was, en meer andere beuzelarijen, die ik moreel tegen­spreken kan - door dien hoegenaamt mij daar van vrijkenne en hoegenaamd ook geen drank in de kollonie nog in de werkzaamheden gebruike.

Ik antwoorde daar op, dat ik wel gewenscht had mij eerst gehoort te hebben, vertrouwende de zaak uijt een heele andere aart zijn oorsprong had, en wel namentlijk dat, bei dHeer Brouwer eenige weeken geweest zijnde, het mij voorkomende dat de zaak niet gaande, zo ik begrijp zij gaan moest, en mij verpligt had gevon­den, alle mogelijk accuratesse, en opservering te moeten gebruijken, waar­door dan, diverse onaangenaamhedens - van lieden die ik begrijp geen accurates­se gewoon waren - moest ondergaan, verdraagde het zo veel immer mogelijk geduldig, en niet langer kunnende uijtstaan, versogt ik den Heere Brouwer daar in te voorzien, zoude mij anders genoodzaakt vinden bij de Direktie mij te vervoegen, ten einde verplaatz te mogen worden.

Alverder avanceerdende dat wanneer den Heere Brouwer mij in de maand maij gelaste de balance van de konfektie der kolon: N 3&6 klaartema­ken, ik bevond dat er eenige articulen K:6 betreffende verloren hadden, namentlijk het respect kleren, schoenen, en klompen, ik gaf ZijnEd. daar van kennis, waar op mij gelast wierd de articulen die verlooren hadden als winnend daar te stellen, de schade, en de schade op de balance noteerde gewin, aantevullen met aftenemen van artikelen die het meerder gewonnen hadden als van de hembden vr. en kousen.

Dat ik begrijpte zulks niet bestaanbaar was en dHeer Brouwer verzogt liever de zaak klaar te stellen en de suijvere winsten en verlies optegeven, zijn antwoord was neen, doet zo als ik u zegge, vallen zij er dan op, dan zal ik zeggen de boeken in de war waren.

Ik begrijpte dit met de wil, en interesse der Maatschappij niet over­eenkwam, dat wanneer dat zo maar doorging, het de Maatschappij onmoge­lijk was, een overzigt na behooren voor zo eene gewigtige instituut te maken.

Dat het onmogelijk was de kleren, en schoenen konden verloren hebben, in tegendeel de kleren aardig moesten avanceerd zijn, dus er iets moest zitten, dat niet was, zo het hoort, en dit had moeten onderzogt worden, voor en aleer de balance was overgegeven en dat de smertelijke vervolging die men mij dede, door mij accuratesse na mijn inzien veroorzaakt zijn en om mij afkerig en tot den post niet te kunnen blijven, op dusdanige wijze als nu heeft plaats, gehandeld had, en - wie weet wat men aan Uwlieden in 't aanvragen van mijn ontslag niet voornemende daar ik uijt monde van den Heere Directeur en Chef, op gissens ontwaarde, dat mij ontslag op gister zoude bij UWEdelen aangevraagd worden, had veel gewenscht, dat in mij presentie de zaak onderzogt was, daar ik opgegeven hebbe - waar het te vinden was - ten goede trouwe.

Wel aan! dan Achtbare Rechters, zorgers voor den noodlijdende,  bijgaande een copie van de balance - of recapitulatie der konfektionering van K 3&6, tot UWEd bediening, daar ik het zelve voor niet echt erkenne zo het behoort, met aller ootmoedigste bede de zaak ten strengsten mag worden onderzogd, en provisioneel de Direktie mag worden gelast mijn voortgang van tractement mag plaats hebben tot uijtgemaakte zaak - en niet twijfelende aan triumphering - als dan door UWEd op nieuw met een post te mogen begunstigd waar door thans in mijn 56 jaar en daar bij eene lamme arm hebbende, op mij oude dagen, een bestaan te hebben.

Zoals zo vaak bij ontslag van employés blijkt het weer om drankmisbruik te gaan, wat Pielebout niet eens echt ontkent, want hij heeft het over 'hoegenaamd geen drank' die hij gebruikt heeft en dat is meer dan geen drank.

Johannes van den Bosch

Dat hij daarna de tegenaanval opent door de directeur van de fabriekmatige arbeid van fraude te beschuldigen is ook niet ongebruikelijk. Het kan natuurlijk ook nog waar zijn en daarom wordt de brief van Pielebout in handen gesteld van Johannes van den Bosch, die op en neer pendelt tussen Den Haag en Frederiksoord, zie hier.

Het komt ook wel vaker voor dat er daarna niets meer van vernomen wordt. Het jaar 1823 is het jaar van de stichting van de kolonie Veenhuizen, zie hier, en Johannes heeft wel wat anders aan zijn hoofd.


Terug in Zwolle

Ook Pielebout hoort niets. Hij is al weer terug in Zwolle en probeert het op 26 november 1823, Invnr 67 de scans 427 -428, nog éé keertje:

Aan
De Permanente Kommissie
der Maatschappij
van Weldadigheid

Requestrant, die tot dato zich noch zonder dispositien op het zelve bevind, leeft dus in zijne allerbitterste omstanden in 't ongewis en moet dus op hulp en bijstand van weldenkunde(?) leven, en onderhouden worden.

Hoe smertelijk, hoe hartgrievend hem dit moet vallen, laat hij aan UWlieden wijze raad, en beoordeling over.

Zederd 8 july zonder tractement, of een vooruytzigt op een bestaan - waar om hij en zijn opgemeld request bij UWlieden heeft aangezogd - zig bevindende, doet hem noodzaken aan te kloppen, en vertrouwd, dat het de Maatschappij goedgunstig zal gelieven te behagen hem ongelukkige te helpen, te meer daar hij als een man van eer vertrouwd te hebben gehan­delt, en door een verkeerde behandeling buyten bestaan gebragt is.

Op de brief wordt genoteerd dat de zaak in handen is van de generaal, dus Johannes van den Bosch, en verder gebeurt er niets en keert Richardus Hendrikus Pielebout nooit meer terug in de koloniën. Blijkens wiewaswie overlijdt hij op 13 oktober 1838 op 67-jarige leeftijd, beroep 'bladschrijver', in de buurtschap Tijenraan bij Raalte.