Het kost even wat moeite om Johannes Wilhelmus Martinus van der Palm in de kolonie te krijgen, omdat hij 'geld in zak hebbende, daarvoor in groote mengen genever koopt', maar daarna gaat alles prima

De voorzitter van de subcommissie van weldadigheid te Rotterdam Van Gennep zet nadrukkelijk boven de brief 'Confidentieel' als hij op 21 november 1822, invnr 63, aan de permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid schrijft:


Confidentieel

Van een respectabele hand aangezocht zijnde om behulpzaam te zijn zeker behoeftig huisgezin van hier naar de kolonien te verplaatsen, heb ik best gedacht, alvorens met den verdere leden der subkommissie alhier daarover te spreken, UWEd volkomen met de zaak bekend te maken en Uwe opinie deswegens in te winnen.

Het bedoelde gezin is dat van een neef (neven) van den Heer Professr van der Palm te Leijden, bestaande in
J.W.H. van der Palm, geboren 5 augustus 1790
Elizabeth Kok, geboren 15 junij 1787
echtelieden, hebbende 3 kinderen, t.w.
Elizabeth, geboren 6 december 1815
Arentje, geboren 18 julij 1818
Geertruij, geboren 9 juny 1821

T hoofd des gezins is van beroep sjouwer en vrij handig in het timmeren, schrijft ook een redelijke goed en duidelijk hand zoo dat het mij voorkomt dat indien hij als kolonist zich wel mogt gedragen, het een zeer groote acquisitie zoude zijn voor de kolonie, 't eenigste dat ik in zijn nadeel gehoord heb is dat hij zich wel eens te buiten gaat in den drank, doch tegen dat kwaad, heb ik in de Star gezien, dat zoodanige maatregelen genomen zijn dat deswegens in de kolonien niets te vrezen is, daar en boven spreekt het van zelve dat ingeval van onverhoopt misdragingen, hij even als alle anderen aan de bepaalde straffen zoude moeten onderworpen zijn.

De grootste zwarigheid bestaat mijns erachtens hierin dat wij op dit ogenblik geen huisgezin te expedieeren hebben en UWEd dus zouden moeten bewilligen, dat wij het voorschree­ven huisgezin dadelijk expedieerde bij anticipatie voor 't eerste, dat ons anders voor de kontributien van hier zoude vergunt worden, en welke kontributien in dat geval voor dit jaar zouden vermeerde­ren met een gift ineens van ƒ250 a ƒ300 en die mij onder die voorwaarden is toegezegt.

Aangenaam zoude t mij zijn hierop spoedig met een antwoord vereerd te mogen worden en wel zoo t mogelijk was voor maandag eerstko­mende als wanneer de gewoone maandvergadering van de kommissie plaats heeft en ik de zaak dan ook aldaar zoude kunnen voordragen.

De President van de subkommissie van Weldadigheid te Rotterdam
G. van Gennep


Respectabele hand

Eerst maar eens die 'respectabele hand' die onder voorwaarde van plaatsing een gift van 250 ą 300 gulden toezegt. Dat is waarschijnlijk Johannes Hendricus van der Palm, hoogleraar te Leiden, zie zijn wikipedia-pagina, die een familielid uit de brand wil helpen.

Dan de verwijzing naar de manier waarop in de koloniėn met drankgebruik wordt afgerekend. Die formulering, volgens mij de eerste keer dat de koloniėn echt als afkickcentrum beschouwd worden, wordt geciteerd op pagina 311 van De proefkolonie.

De reactie van de permanente commissie hierop heb ik niet gezien, maar die laat zich voorspellen want 250 ą 300 gulden is niet niks. Enkele weken later is het gezin van der Palm onderweg.

Genevergeld

De kassier van de Maatschappij Petrus Ameshoff, die het vervoer van kolonisten vanaf Amsterdam regelt, schrijft echter op 16 december 1822, invnr 63:

Het huisgezin van J.W.M. van der Palm, bestaande uit 5 personen, waarvan UEd in de uwen van 12 dezer melding maakt, is ll: zaturdag aangekomen.

De invallende vorst heeft hun vertrek gehinderd. Ik geve UEd hiervan kennis om dat de vorst aanhoudende, het welligt beter ware dat hetzelve weder naar Rotterdam terug werd gezonden.

De man schijnt een liefhebber van koorn­wijn te zijn, althans hij moet reeds aan zijnen broeder geschreven te hebben, om eenig genevergeld.


De woning is al verhuurd

Die suggestie om het gezin tijdelijk weer naar Rotterdam te sturen, brengt de permanente commissie over. Maar dat blijkt niet te kunnen, volgens een brief op 23 december 1822, ook invnr 63, van de subcommissie Rotterdam:


Het doet ons leed uit UWEd geerden van 21 dezer te zien dat de expeditie van t huisgezin van van der Palm door de ingevallen vorst eenige vertraging te Amsterdam ontmoet; de woning die t zelve alhier heeft geoccupeerd, reeds door anderen in huur genomen en betrokken zijnde, zoude indien t voortz. huisgezin terugkwam de kosten van besteding alhier niet minder belopen dan nu in Amsterdam.

En als wij daar bij in aanmerking nemen dat de reis van Amsterdam naar hier thans ook niet te water kan geschieden nemen wij de vrijheid UWEd in bedenking te geven of het niet best ware, 't zelve gezin in Amsterdam te houden, ofwel ten spoedigsten over land naar de kolonien te verzenden, alzoo de kosten daardoor te veroorzaken zeker niet meerder zullen beloopen dan het transport over land herwaards, t onderhoud geduren­de eenigen tijd alhier en het eindelijk weder transport van hier naar Amster­dam en verder naar de kolonien.

Te zeer aan den drank verslaafd

Dus blijft Ameshoff ermee zitten. Hij doet zijn best. Op 27 december 1822, invnr 63, loopt hij alle mogelijkheden voor vervoer over land langs:


Ter gedeeltelijke beantwoording van uwe geėerde van gister is diendende, dat ik mij heb geinformeerd of van der Palm met een Kamperboter-boeren­wa­gen (wagen tot Kampen), of met de diligence tot Zwol zoude kunnen vertrek­ken.

Het eerste heeft uit hoofde van de ouderdom der kinderen en zwanger­schap der vrouw wegens de koude veel zwarigheid in.

En het tweede op Zwol met de postwagen is kostbaar (schatte op ± ƒ20-).

Beide gelegenheden hebben bewaar in uithoofde dat de man te zeer aan den drank verslaafd is om hem geld toetevertrouwen. De kosten tot verblijf tot heden alhier zullen reeds zoo ik mij niet vergis, reeds gedurende 15 dagen tot ± ƒ50 bedragen.

Om het huisgezin te expedieren zoude mij het voorkomen dat men een gelegendheid afwacht, om hun met een ledig teruggaand rijtuig naar Zwol te zenden (schatte de onk. op ± ƒ10- a ƒ12-), daar aan de subkommis­sie te adresseeren met verzoek alzoo de man geen geld toevertrouwd is, hun met een wagen naar Steenwijk te doen vertrekken en de door de subk. gemaakte kosten in rekening te brengen op uwe rekening, op mij te dispone­ren.

In geen geval kan men van der Palm, die geld in zak hebbende, daarvoor in groote mengen genever koopt, en behoeft. Vind UWE het nu dienstig hem op Zwol te zenden, dan gelove ik dat het best ware UWE aan de subkommissie aldaar huisvesting en verder transport verzoekt en dezen brief dadelijk per post afzend, opdat die subkommissie in tijd de noodige maatregelen nemen. Overigens zijn de menschen bij goede lieden in de kost.


Boerenwagen naar Hasselt?

En vier dagen later, 31 december 1822, invnr 64, komt Ameshoff met de volgende alternatieve reismogelijkheid:

Geachte Vrienden!

Heden morgen is er een ledige boerenwagen met huif naar Hasselt vertrok­ken.

Ik geve u in bedenking om aan de subkommissie van Hasselt te schrij­ven, om met eenen voerman die naar hier gaat, te akkorderen, om ledig te rug gaande, man, vrouw en 4 kinderen niet pakhandjes(?) mede tenemen, de kosten in Hasselt te betalen, en te akkordeeren om vervolgens van daar hun naar Steenwijk te vervoeren.

Er zullen op deze wijze denkelijk 3 nachten mede gemoeit zijn, ten zij dat de voerman om 4 ure 's morgens van hier vertrekt.

Deze expeditie goedkeurende, verzoek ik te mogen weten welke som ik aan vd Palm tot vertering onderweg mag medegeven.

De reis

Daarna lukt het. Op 8 januari 1823 aanvraaden ze de reis, blijkens een brief van Ameshoff van 18 januari 1823, invnr 64:


Verder geeft de uwen van 4 d. mij last ingevolge mijne vroegere voorstelling het huisgezin van Van der Palm over Zwolle te expedieeren, gelijk den 8 ook is geschied.

Van bier heb ik dezelve met die koude niet kunnen voorzien - maar ik heb aan de man ƒ6- reisgeld medegegeven om in hunne verdere behoefte te voorzien.

Dinsdag 14 januari 1823 komt het gezin in de kolonie aan. Er bevindt zich een aankomststaat in invnr 1370, waarvan geen scans zijn zodat we het moeten doen met mijn gebrekkige fotootje:


Volgens deze staat worden ze gehuisvet in hoeve 57 van kolonie 4, wat dan de aanduiding voor Wilhelminaoord is. Als in 1825 aan de hand van dit besluit alle koloniėn en hoeves zijn hernummerd, woont het gezin in hoeve 20 van kolonie 2, Wilhelminaoord.

Zie de locatie op dit kaartje. Daar zullen ze altijd blijven wonen.

Ze staan als bewoners van die hoeve in de stamboeken van Wilhelminaoord met de invnrs 1352 tot en met 1355 en van die inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen officiėle bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

● Johannes Wilhelmus Martinus van der Palm is volgens die kolonieadministratie geboren op 5 augustus 1790. Hij is net als de rest van het gezin hervormd. Hij is getrouwd met:

Elisabeth Kok, geboren 14 juni 1785. Bij aankomst hebben ze drie kinderen bij zich:

Elisabeth van der Palm, geboren 6 december 1815,
Arentje van der Palm, geboren 18 juli 1818, en
Geertrui van der Palm, geboren 9 juni 1821.

Op de kolonie komen daar bij:

● Johanna van der Palm, geboren 6 juni 1825, en
● Petronella Johanna van der Palm, geboren 1 april 1829, maar zij overlijdt 17 april 1829.

Drooglegging

Omdat ze alleen dochters hebben, krijgen ze voortdurend mannelijke ingedeelden in huis. Maar het belangrijkste: de kolonie als afkickcentrum werkt! De komende jaren horen we niets kwaads over Johannes Wilhelmus Marinus. Waar alcohol op de kolonie ten strengste verboden is en regelmatig kolonisten voor de tuchtraad moeten verschijnen wegens het 'misbruik van sterken drank', komen we Van der Palm nooit tegen.

De enige keer dat hij bij de tuchtraad komt, op 20 juli 1835, is als getuige van een scheldpartij van een kolonist tegen een wijkmeester.

Leegloop

Midden jaren dertig begint het huis leeg te lopen:

■ Dochter Elisabeth van der Palm vertrekt op 1 mei 1835 om te 'gaan dienen'.

■ Dochter Arentje van der Palm gaat 12 augustus 1835 met drie maanden verlof om te proberen een baan in de gewone maatschappij te zoeken. Zie de regeling waar dat op gebaseerd is. Het lukt niet meteen, ze is weer terug op 20 september 1835. Ze probeert het opnieuw op 7 januari 1837 en dan blijft ze weg.

Vertrek

De volgende notitie in het stamboek geeft te kennen dat Johannes Wilhelmus Martinus van der Pals om 2 juni 1839 van de kolonie is gedeserteerd. Waarom dat is weet ik niet. Twaalf dagen later volgt de rest hem: 'Kok en 2 dochters gedeserteerd 14 juni 1839'.

Het wil niet zeggen dat ze de kolonie he-le-maal achter zich laten, want later in Rotterdam trouwt dochter Elisabeth met de kolonistenzoon Jan Frederik Hilkemeijer, een zoon van de Amsterdamse kolonist Johan Herman Hilkemeijer, en als Elisabeth overleden is hertrouwt die Jan Frederik met Johanna van der Palm, die dan Alida Johanna Hendrijetta van der Palm blijkt te heten. Dus enige band met de kolonie houden ze.

Menschenvriend

Overigens heeft de Maatschappij van Weldadigheid haar beloning gekregen. In het nummer van januari 1823 van haar maandblad de Star, dus ten tijde van de aankomst van Johannes Wilhelmus Martinus, valt te lezen:

Bij gelegenheid der besteding van een zeker huisgezin uit Rotterdam, op de gewone voorwaarden, is aan de Maatschappij door eenen menschenvriend, wiens edele weldadig­heid eere hebbe! ingezonden eene gift van ƒ300.00.