Het gezin arriveert op 18 mei 1820 in het stukje nieuwe
kolonie dat dan nog Frederiksoord-2 heet, maar een paar jaar later
gewoon bij Frederiksoord hoort. Op 20 mei 1820 schrijft de
directeur der koloniën Benjamin van den Bosch, invnr 55:
De opgezondene kinderen met t huisgezin van Jacob Mollevanger uit Alkmaar zijn heden aangekomen. Uitgezondert Sijtje Verdwaald, die bij het vertrek vermist is, en Maarten de Vos, ziek achtergebleven.
Locatie
Het gezin vestigt zich volgens de staat die is afgedrukt op deze pagina op
hoeve 13, maar als alle hoeves hernummerd zijn en er vanaf 1825
stamboeken bewaard zijn gebleven, wonen ze in hoeve 66 van
Frederiksoord. Zie de locatie op dit
kaartje. Dat is tegenwoordig Koningin Wilhelminalaan
63 in Wilhelminaoord, maar toen hoorde het bij Frederiksoord.
Ze staan als bewoners van die hoeve in het stamboek van
Frederiksoord met invnr 1346 op scan 24. Zie helemaal bovenaan de
pagina hoe de scans te bereiken zijn.
Van die en latere inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over,
met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de
aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen
officiële bron waarop blindgevaren mag worden.
Gezinssamenstelling
● Jacob Mollevanger is volgens die kolonieadministratie
geboren op 14 februari 1790. Hij is net als de rest van
het gezin hervormd. Hij is getrouwd met:
● Neeltje Boendermaker, geboren 7 augustus 1786.
Zij is weduwe van ene Looijers. Volgens onderzoekers was haar
vader stadsschoolmeester. Het echtpaar heeft de volgende kinderen
bij zich:
● Neeltje Looijers, geboren 28 september 1809, een
kind uit het eerdere huwelijk van Neeltje Boendermaker,
● Cornelis Mollevanger, geboren 14 augustus 1813,
● Grietje of Margaretha Mollevanger,
geboren 2 oktober 1815,
● Adrianus Mollevanger, geboren 20 december 1817,
en
● Jacob Mollevanger, geboren 24 maart 1820.
Op de kolonie komen daar bij:
● Johannes Mollevanger, geboren 23 augustus
1822,
● Hendrikus Cornelis Mollevanger, geboren 22
november 1826, en
● Catharina Mollevanger, geboren 27 maart 1829.
Valsche berigten
Een jaar na aankomst komen er klachten over Jacob Mollevanger vanuit de kolonieleiding. De nieuwe directeur der koloniën Wouter Visser schrijft op 26 juli 1821, invnr 58:
De kolonist Mollevanger in kol. N2 zich telkens schuldig makenden aan het verspreiden van valsche de zaak der kolonien nadelige berigten, zoo onder de nieuw aankomende kolonisten, als bij menschen welken de kolonie bezoeken, en elders waartoe het volgende ten bewijze verstrekt.
1. met kolonisten van N4 arbeidende zijde hij "waarvoor zullen wij zoo veel werk doen? Men bekomt daar voor slegts 13 stuivers daags. Dit is te veel om te sterven en te weinig om te leven. Zoo maakt men het hier altijd met ons en nu gaat het ons goed, maar wagt eens tot de winter komt. Dan lijden wij hier gebreken enz."
2. Voorgisteren eenige borg(?)leden uit het armbestuur van Alkmaar bij hem komende verklaarde hij bijna het bovenstaande, er nog bij voegende dat men nu weder een nieuw bewijs gaf van de willekeurige handelswijs met de kolonisten, door hun te verpligten maandelijks voor 8 gulden goederen te ontvangen, en hem 30 schepels aardappelen - zaaikoorn - in rekening bragt, waar hij slegts 15 schepel had genoten; al het welke de onbeschaamdste leugentaal in zich bevat:
Het is met overleg van den Heer 2e adsessor, dat ik de eer heb de Perm. Kommissie voortestellen om ook deze kolonist uit de kolonie te verwijderen en door een ander te vervangen.
Eijeren voor zijn geld
De 2e adsessor is Johannes van den Bosch, die drie dagen later, 29 juli 1821, invnr 58, ook over deze kwestie aan de permanente commissie schrijft. Ook hij wil het gezin van de kolonie afsturen, maar in het PS-je bedenkt hij hoe het anders kan:
Het word meer en meer noodzakelijk het gezamelijke gezin van Mollevanger van Alkmaar te verweideren. Er zijn eenige van dit soort van knapen die de nieuw aankomelingen indisponeren. Ik durf geloven dat een voorbeeld van dien aard een einde maken zal aan een intrigue die ons veel kwaad doet.
Misschien zelfs kiest Mollevanger zelf eijeren voor zijn geld en bid van te blijven. Dit zal dan het beste bewijs zijn van de onwaarheid van zijne gezegdens.
Reeds heb ik een paar leden van de subkommissie van Alkmaar geinformeerd dat wij zouden eindigen met zulk een onvergenoegde schepsels weg te jagen. Tijmes en Olij, beide mede van Alkmaar, hadden hun de kolonie hoog gevoerd. Mollevanger daar en tegen dezelve als een poel van ellende afgeschildert.
P.S. Het zal mij aangenaam zijn, zo de beoordeling van het geval met Mollevanger geheel aan mij word overgelaten. Ik verbeeld mij dat de zekerheid van niet weggestuurd te zullen worden de geheele grond van zijn gedrag oplevert.
Bij de benen door de bakkerij
gesleept
Blijkbaar werkt de aanpak van Johannes van den Bosch, want het
gezin blijft op de kolonie, ondanks de kritiek die ze er op
hebben. Jacob Mollevanger is de zoon van een broodbakker en staat
zelf ook te boek als broodbakker, dus het is niet verwonderlijk
dat hij als bakkersknecht werkt in de bakkerij van Frederiksoord.
Waar net als in alle koloniën uitsluitend aardappelbrood gebakken
wordt, maar dit terzijde.
In die bakkerij krijgt hij december 1825 een
ver-schrik-ke-lijk pak slaag van de bakkersbaas. Het wordt genoemd
op pagina 91 van De strafkolonie en het moet vreselijk
geweest zijn, zodat Jacob Mollevanger het er niet bij laat zitten
en aangifte doet, waaruit een rechtszaak voortvloeit met
processtukken die op deze
pagina globaal zijn samengevat.
1825 - 1827
Inmiddels is het gezin verhuisd. Invnr 1346 meldt: 'naar hoeve 32
den 1 oktober 1825'. Zie dit
kaartje voor de locatie. Daar blijft het gezin heel
lang wonen. Ze staan als bewoners van die hoeve in de stamboeken
met de invnrs 1346, 1347, 1348 en 1349.
Op 30 september 1826.trekt de voordochter Neeltje
Looijers de wijde wereld in. Zij zal niet meer op de kolonie
terugkomen.
Op de zitting van de
kleine raad van 22 december 1827 komt Jacob Mollevanger
vragen of hij vrijboer mag worden. Een vrijboer mag meer zijn
eigen tijd indelen dan een gewone kolonist. Maar de directeur
wijst het verzoek af.
1830 - 1834
Op 4 januari 1830 overlijdt het zoontje Johannes
Mollevanger op zevenjarige leeftijd en op 18 januari
1830 overlijdt het dochtertje Catharina Mollevanger,
nog geen jaar oud. Dat was dus een rampmaand.
Op de zitting van de
kleine raad van 6 augustus 1831 komt dochter Margaretha
Mollevanger vragen of ze veertien dagen met verlof naar Alkmaar
mag en dat is goed.
En op de zitting van 10
mei 1834 komt vrouw Mollevanger, dus Neeltje Boendermaker,
hetzelfde vragen. Zulke verzoeken om verlof zullen er vaker zijn
geweest, maar ik heb van lang niet alle kleine raadzittingen
transcripties.
De eersten vliegen uit
Op 1 november 1832 vertrekt de oudste zoon Cornelis
Mollevanger om 'te gaan dienen', maar op 1 mei 1833
is hij weer terug.
In de tussentijd heeft dochter Grietje of Margaretha
Mollevanger op 2 februari 1833 drie maanden
verlof gekregen om te proberen in de gewone maatschappij een
baantje te zinden. Zie de
regeling waar dat op gebaseerd is. Blijkbaar lukt het een
baan te vinden, want ze keert niet meteen terug.
Tuchtraad-1
Bij de raad van Toezicht van Frederiksoord van 28 februari
1833, bijlage 2 op deze pagina, moet
Jacob Mollevanger junior, twaalf jaar oud, verschijnen op
beschuldiging 'van gepleegde baldadigheid aan de woning van den
Heer Funcke en wel behalve op meerder avonden, op die van den 25
dezer door het slaan op de vengsters en deur bij het uitgaan der
school'.
De heer Funcke is Johannes Antonie Funcke, sinds november 1832
schrijver bij het algemeen bureau van de koloniën. Jacob ontkent
iets gedaan te hebben, maar of hij daardoor bij de behandeling op
2 maart 1833 in de 'Raad van Policie en Tucht in de Gewone
Kolonien' vrijgesproken wordt weet ik niet, want daar heb ik geen
transcriptie van.
Gevangenisstraf
Op 2 mei 1835 gaat Cornelis Mollevanger in
militaire dienst.
En dan, in de nacht van 1 op 2 oktober 1835,
tussen één en twee uur 's nachts, wordt Jacob Mollevanger
betrapt op diefstal van een 'korenzak vol rogge' van de zolder van
de bakkerij, 'waarin hij door een gemetseld luchtgat van den
paardenstal, door inkruiping, gekomen was'. Lees er alles over in
een spannend verslag in invnr 164 de scans 72 en 73, met een zacht
sluitende schuurdeur, een huiszoeking en een bekentenis.
Als gevolg van een recent besluit van de permanente commissie
worden zulke zaken meteen aan de burgerlijke rechter overgegeven.
Invnr 1349 bij hoeve 32 meldt: 'J. Mollevanger uitgeleverd aan de
justitie 3 oktober 1835'. Het levert Jacob Mollevanger een
veroordeling en een verblijf van drie jaar in het tuchthuis in
Leeuwarden op.
Naar Wilhelminaoord
Kort nadat hij de bak is ingegaan, wordt de rest van het gezin
verplaatst naar Wilhelminaoord: Ook invnr 1349: 'N. Boendermaker
en gezin naar kol 2/2 den 31 oktober 1835'. Volgens de
directeur in bovengenoemde brief is dat ook voor de rust van de
buren in Frederiksoord die 'ter ontdekking van de misdaad zijn
behulpzaam geweest'.
Ze staan nu in het stamboek van Wilhelminaoord met invnr 1355
als bewoners van hoeve 2, zie dit
kaartje voor de locatie.
Mutaties
Daar keert Grietje of Margaretha Mollevanger
na drie jaar in de gewone maatschappij op 2 april 1836
terug in het ouderlijk nest.
Zoon Adrianus Mollevanger gaat 29 april 1836 in
militaire dienst, maar hij keert op 4 mei 1836 al weer
terug. Op 10 november 1836 gaat hij weer in dienst.
Na een jaar thuis geweest te zijn, vertrekt Grietje of Margaretha
Mollevanger weer op 2 mei 1837.
Op 30 november 1837 wordt het gezin weer overgeplaatst.
Ze gaan nu naar hoeve 22 van Wilhelminaoord, zie de locatie op dit
kaartje.
Buiten de deur gezet
Het is daar dat Jacob Mollevanger na zijn detentie op 15
november 1838 terugkeert. Behoorlijk chagrijnig, behoorlijk.
Na een maandje barst de bom.
Hij treft bij thuiskomst naast echtgenote Neeltje en de nog
thuiswonende kinderen Jacob en Hendrik Cornelis ook één
ingedeelde. Hendrik van Elst, geboren 28 oktober 1819, aankomst in
de kolonie 9 juli 1828, geplaatst op contract A27 van
Burgemeesteren van 's Gravenhage.
En op zaterdag 22 december 1838 zet Jacob Mollevanger die
ingedeelde het huis uit.
Niet langer conversatie met de
directie
Het staat beschreven in de raad van toezicht van Wilhelminaoord
van 24 december 1838, bijlage 2 op deze pagina. Daar
meldt Jacob Mollevanger 'dat hij nimmer zoude gedogen dat de
Directie hem een ingedeelde opdragen zoude, waar voor hij zijn
leven over had'. En hij gaat nog verder, Hij meldt ook 'dat hij
ophield langer conversatie met de Directie te hebben'.
Dat kan natuurlijk niet. De tuchtraad van 19 januari 1839,
hoger op die pagina, veroordeelt Jacob Mollevanger tot enkele
dagen opsluiting in de strafkamer op de kolonie.
Gevaarlijk mensch
Alleen lukt de uitvoering van dat vonnis niet. Dat blijkt uit een brief van directeur der koloniën Jan van Konijnenburg aan de permanente commissie op 1 februari 1839, invnr 205 scans 15-17:
Ik heb de eer UwEdG het volgende te berigten.
Blijkens het bij mijnen brief van den 26 januarij JL N. 221 ingezonden proces-verbaal is den kolonist J. Mollenvanger, hoeve N 22 van Kol. N. 2, zes dagen opsluiting in de strafkamer opgelegd, ter oorzake van weigering van gehoorzaamheid in de opname of eigenlijk het behouden van eenen ingedeelden.
Ik leg hierbij over een Schriftelijk rapport van den Onder Directeur aan den Adjunct Directeur, waaruit blijkt dat hij weigert dien straf te ondergaan,- volhoudt bij de weigering eens ingedeelden met bedreigingen tegen mijn persoon.-
UwEdG vernemen hieromtrent nog, dat Mollenvanger, in het najaar van 1835, ter zake van ontvreemding met braak uit de bakkerij, met 3 jaren gevangenis straf is gestraft geworden en dat hij, al dadelijk na zijne te huis komst, vóór eenige maanden, uit het tuchthuis te Leeuwarden, getoond heeft, in plaats van te zijn verbeterd, alle redelijk gevoel te hebben verloren en in de gevangenis slechts eene wraak te hebben gevoed tegen mijn persoon, die hem om zijne misdaad, aan den gewonen Regter heeft moeten overgeven.
De zorg van zijn huisgezin gedurende zijn afwezen, de dienst zijner dochter in mijn huis,- die niet f 15.-, maar f 35.- vast loon genoten heeft en dan ook vreedzaam vertrokken is, met het voornemen, om binnen eenige maanden een huwelijk aantegaan;-
mijne pogingen in den Raad, om hem zijne verpligtingen te doen gevoelen, ook de vermaningen zijner huisgenoten: niets kan hem tot betere gedachten brengen en is hij alzoo, in der daad, een zeer gevaarlijk mensch waarvan ik zelf kwalijk meer zeggen kan, dan alleen, dat de Adjunct Directeur mij dit heden zeer nadrukkelijk onder de aandacht heeft gebragt.
Ik heb in beraad gestaan, om, ingevolge het, bij UwEdG brief van den 28 December 1837 N3 ontvangen Koninklijk Besluit van 16 december 1820 N. 86, de hulp der plaatselijke Policie in te roepen, om Mollenvanger in de strafkamer te brengen; maar ben daarvan terug gekomen,
- omdat de koloniale Directie zulks met geweld zelve wel doen kan;
- omdat Kol. N2 in de Grietenij Weststellingwerf gelegen is, aan welks Bestuur dat besluit niet is medegedeeld;
- omdat zoodanige hulp in mijne dienst tijd nog nimmer heeft behoeven te worden ingeroepen;
- omdat de zaak daarmede nog geenzins zoude zijn afgeloopen, daar Mollenvanger zich tegen de indeeling blijft verzetten met uitdrukkingen, die op zich zelve wederom zeer strafbaar zijn.
Beter heb ik het dan geoordeeld de uitvoering van de straf nog uit te stellen, tot dat UwEdG mij zullen hebben doen kennen, hoe hierin het voorzigtigste en doelmatigste gehandeld zal wezen.
Het komt mij voor, dat er alle termen bestaan voor eene verwijzing naar de Ommerschans, hetzij reeds dadelijk op bepaalde last van UwEdG, mij op deze mededeeling te geven, het zij, na een Besluit van den Raad van tucht, welks bekrachtiging door UwEdG, in dat geval, ik nu voor als dan reeds van UwEdG verzoeken zou, omdat zijne boosheid wel niet verminderen zal.
Tevens gelieven UwEdG mij te onderrigten of ik dan geweld zal kunnen gebruiken ter zijner overbrenging naar de Ommerschans, dan of ik hem, bij verder verzet, op staande voet met zijn huisgezin uit de kolonien zal kunnen ontslaan; doch, daar hij dan, in den Winter, in volstrekte armoede gedompeld, ligtelijk door de kolonien zal rondzwerven, is zulks noch wenschelijk voor hem noch voorzigtig ten opzigte zijner booze gedachten.
Het komt mij daarom beter voor, hem, na het Besluit van den Raad, terstond naar de Ommerschans te doen overbrengen, zijn huisgezin na te zenden en hem daar de gelegenheid te laten, pogingen tot zijn ontslag aan te wenden.
UwEdG gelieven mij hieromtrent wel eenigzins spoedig te onderrigten.
In de kantlijn bijgeschreven door de permanente commissie: Mollenvanger en gezin op contract met regenten van het Aalmoezeniershuis te Alkmaar, hij is in Oct 1835 uitgeleverd aan de Justitie teruggekomen Nov 1838.
Ik verdom het
Zoals in de brief aangekondigd zit er als bijlage een rapport bij, gedateerd 31 januari 1839, van de onderdirecteur van Wilhelminaoord, Anne Hendriks Idserda aan directeur Van Konijnenburg, invnr 204 scan 673:
Frederiksoord den 31 Januarij 1839
Weledele Heer!
Ten gevolge bekomen aanschrijving van UwEd heb ik mij heden met den wijkmeester Kroll begeven naar de woning van den kolonist Mollevanger, met het voornemen om hem naar de Provoost te brengen, daar hij echter niet te huis was, maar op het werk, begaven wij ons derwaarts, en vonden hem ten huize van David Schouten hoeve no. 61, Mollevanger met het doel onze komst bekendt makende, hadt de Brutaliteit, zich nagenoeg, op de volgende wijze uit te laten.
Ik verdom het om met uw naar de Provoost te gaan ik wil mij liever dood laten schieten, ik wil niet door de Directie van de Maatschappij gestraft worden, laat den Directeur mij voor den Rechtbank te Leeuwarden roepen om daar gevonnist te worden.
Verder heeft hij gezegd, als den Directeur mijn vrouw en kinder ongelukkig maakte, hij op den Directeur zoude loopen, of was het over tien jaren, om deszelfs vrouw ook ongelukkig te maken, hij heeft gezegd den Directeur zoekt mij, om redenen ik mijn dochter niet voor vijftien guldens in ’t jaar bij hem laten dienen wil
Verders ging hij voort met de Directie te lasteren en te beschimpen, te veel om hier te melden.
Willende volstrekt geen indeeling van eenig persoon hoegenaamd in zijn huis gedogen, volgens zijn eigen gezegdens, als liever te willen sterven, eer hij zulks gedoogde.
Ik heb hem trachten te neder te zetten doch alles vruchteloos, en niets hielp om zijn woede tot bedaren te brengen. Met een woord gezegd ik beschouw hem als een zeer gevaarlijk mensch in de maatschappij.
Ziende dat genoemde Mollevanger niet anders door middelen van geweld, naar de Provoost te krijgen was, heb ik ingevolgde UEd last, van onze magt of kracht, geen gebruik willen maken, zonder door een Ambtenaar van politie geadsiteerd te zijn. Welke volgens UEd zeggen, in geval van verzet gevraagd zoude worden.
Ik zal UEd order hier om trent nader blijven inwachten.
Ik heb de eer met achting te zijn.
De OnderDirecteur van Kol 2
A.H. Idserda
Met behulp der policie
De permanente commissie buigt zich over de kwestie op 11 februari 1839 onder agendapunt N3, invnr 483 (daarvan zijn geen scans). Ze besluit aan de directeur te schrijven:
In antwoord op UwEd brief van den 1 dezer N281 hebben wij de eer UwEd te magtigen om den kolonist J. Mollevanger voor de Raad van tucht te regt te stellen, en hem, ingeval hij naar den strafkolonie wordt verwezen, onmiddellijk derwaarts te doen overbrengen, des noods met behulp der policie, kunnende het vonnis nu voor alsdan bekrachtigd worden beschouwd.
Vertrek
Aldus geschiedt. Jacob Mollevanger gaat naar de strafkolonie,
waar hij blijkens dit overzicht
op 19 februari 1839 aankomt. Hij is de eerste en enige
die zonder zijn gezin naar de strafkolonie gaat, want anders
worden alleen hele families daarnaartoe overgebracht.
Hij wordt uit de strafkolonie ontslagen op 23 april 1839
en het hele gezin verlaat de kolonie op 18 mei 1839, tot
op de dag exact negentien jaar na hun aankomst.