Het gezin van Joannes van Midden en Marijtje van der Linden uit Lisse: eerst arbeidersgezin, dan hoevenaar, dan arbeiders en dan vrije kolonist

De subcommissie van weldadigheid Leiden krijgt eind 1823 drie plekken aangeboden voor arbeidershuisgezinnen te Veenhuizen. Zie op deze pagina algemene informatie over arbeidershuisgezinnen, en een lijst van de eerste arbeidersgezinnen in het eerste gesticht te Veenhuizen staat op deze pagina.

Leiden schrijft op 28 november 1823 een voordrachtsbrief, waarvan een transcriptie staat op de pagina van Matthijs van der Heijde onder het kopje 'Eerste poging'. In de laatste zin hebben ze het al over de subcommissies in de dorpen in de omgeving en blijkbaar gaan ze daar toch nog eens buurten, want als na wat heen en weer geschrijf de Maatschappij van Weldadigheid op 18 januari 1824 de plekken toewijst, zie designatie 117 in het designatieregister 1823, zit daar ook een gezin uit Lisse bij. Dat van Joannes van Midden en Marijtje van der Linden. Hier mijn aantekeningen over hen.

Aankomst

Ze komen op 5 februari 1824 in Veenhuizen aan en worden gehuisvest in woning 83 van het eerste gesticht. Ze staan geadministreerd in het stamboek van dat gesticht met invnr 1571 op scan 28. Zie bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken zijn.

Van die inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen officiële bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

Joannes van Midden is volgens die kolonieadministratie geboren in 1787. Uit genealogieën op internet begrijp ik echter dat hij als Johannes Govertse van Midden op 28 april 1786 is gedoopt te Alkemade. Hij is getrouwd met:

Marijtje van der Linden, volgens de kolonieadministratie geboren in 1784. In de akte van haar volgende huwelijk staat echter dat ze 17 mei 1790 in Lisse is gedoopt. Het echtpaar heeft de volgende kinderen bij zich:

● Cornelia van Midden, geboren 30 december 1814, volgens wiewaswie klopt dat,
● Adrianus van Midden, geboren 18 oktober 1816, idem,
● Jan van Midden, geboren 22 november 1818, idem, en
● Cornelis van Midden, geboren 25 december 1821, idem.

Een brief met klachten

Ze zijn er minder dan twee maanden als Jan (zoals hij zich zelf noemt) van Midden zich wendt tot het thuisfront. Uit verdere correspondentie kan worden afgeleid dat de brief is gericht aan het lid van de gemeenteraad in Lisse C.H. Wolf. De datum zal ergens begin maart 1824 zijn. Helaas is er van de brief alleen een afschrift, invnr 68 scan 639, zodat we het handschrift van Jan van Midden niet kunnen bewonderen. De tekst:

Afschrift

Mijn Heer!

Deze zal UEd dienden tot een naauwkeurig verslag hoedanig ik en alle menschen hier behandeld worden.

Ten eerste is ons eten aardappelen die in de kuilen verbroeid zijn, brood is half rogge en half aardappelen. Dit is het eten waar wij dagelijks op moeten arbeiden.

Onze inkomsten zijn ƒ3-. Meer mogen wij niet winnen. En daar wordt ons dan 15 st. van afgetrokken. En dan den eenen week nog 7 st. a 10 st.. Nu is het al tot 12½ st. gekomen, dat wij als in de week te kort gedaan zijn.

Dus Mijn Heer kon u wel begrijpen dat ik met mijn vrouw en kinderen het hier niet zien uithouden, om alle dag slegt brood, slegte aardappelen, dikwerf zonder zout gekookt te eten, wij hebben den meesten tijd geen olie om te branden.

Zoo UEd daarin niet voorziet, dan ben ik genoodzaakt om binnen 14 dagen met mijn vrouw en kinderen na Lis te komen, want de eerste 3 weken ging het nog redelijk, wan toen hadden wij nog goed brood, maar nu wordt het van dag tot dag slegter.

Mijn Heer, zoo UEd nu gelieft dat ik hier nog wat blijf dan verwagt ik binnen 8 dagen geld, of een wissel, waarvan ik in staat ben om hier niet te verhongeren.

Gepasseerden week ben ik 12½ st. te kort gedaan, welk op staat van betaling gebragt waren. En terwijl ik vrijdag avond zonder zout, zonder boter en zonder olie in de lamp zit, zoo ben ik bij de onder Direkteur gegaan, omdat de kinders schreiden van honger, en ik niet anders had dan slegt rogge brood, hetwelk zij niet kunnen eten.
Zoo ben ik danig met hem aan den gang geweest, zoo dat ik die avond nog 6 st. heb ontv. van dat geld.

Het doet mij leed Mijne Heer u zodanig een brief te moeten schrijven, maar de nood en armoede die ik met mijn vrouw en kinderen hier moet lijden, heb ik te Lis nog nimmer ondergaan.
Hopende dat UEd deze mijne vrijheid van schrijven niet ten kwade zal duiden teken ik mij UWelEd DWD
(get) Jan van Midden

P.S. aanstaande zondag den 7elijke Maart zal ik UEd antwoord afhalen op het postkantoor te Assen in Drenthe met het adres aan Jan van Midden, colonist van de kolonie Veenhuizen in Drenthe.

Afpersing?

Dat lijkt een beetje op afpersing. Ik ga hier weg en kom weer naar Lisse als u niet dokt. De geadresseerde meneer Wolf loopt met de brief naar het lid van de subcommissie van weldadigheid te Lisse L. van Arnhoek. Die stuurt het op 17 maart 1824 door naar Petrus Ameshoff, koopman te Amsterdam en lid van de Commissie van Weldadigheid. Met de volgende begeleidende brief, invnr 68 scan 632:

Lisse den 17 maart 1824

Heden morgen heeft de Heer C.H. Wolf, lid van gemeente raad, alhier welke zich zeer beijverd heeft dat Jan van Midden en deszelfs huisgezin naar de colonie Veenhuyzen zoude vertrekken, ten einde tot beteren stand te kunnen komen, mij de incluis missive ter hand gesteld, met invitatie dat hier omtrent een ernstig onderzoek zoude worden gedaan, daar wij twijffelen aan de echtheid derzelve vermits twee vorige brieven zeer voldoende, en die menschen zeer tevreden waren.

Dan tot voorkoming ter verspreiding van nadelige geruchten, heb ik vermeend deze zaak dadelijk ter kennis van UWelEd. te moeten brengen met vriendelijk verzoek hier op te attenderen en vooreerst te laten informeren aan het postkantoor te Assen, welke persoon aldaar zich aanstaande zondag zal laten vinden om een brief voor J. van Midden aftehalen, want wij twijffelen aan de echtheid van de handteekening daar deze brief niet door hem is zelfs is geschreven en verder naar de zaak zelve een nauwkeurig onderzoek te laten doen dewijl het van te veel belang voor de algemene zaak dat zoodangie nadeelige geruchten verspreid worden, het geen het getal van leden dat voor deze gemeente uit 24 a 25 bestaat, behalve de jaarlijke toelage van ƒ25:" zeer zoude doen verminderen, heb ik begrepen om hier alles nog geheim te houden dat daar UWE met het hoofdbestuur aldaar in directe correspondentie is ook de voegzaamste en kortste weg was, maan aan UWE hieromtrent adresseren, terwijl ik hoop dat intusschen zorg zal gedragen worden dat die persoon niet naar Lissekan retourneren of brieven naar herwaarts zenden, behalve aan het adres van C.H. Wolf, solisiteren wij van het een en ander eenig berigt te doen.

L. van Arnhoek

Via Amsterdam

Aha, men twijfelt te Lisse dus aan de echtheid van de brief. Dat zal later gedeeltelijk blijken te kloppen. Maar eerst terug naar Petrus Ameshoff die het hele pakket op 18 maart 1824 doorstuurt naar de directeur der koloniën, invnr 68 invnr 638:


Amsterdam 18 maart 1824

Heden morgen ontvange ik eene missieve van den heer L. van Arnhoek van Lisse, waarbij zich bevint eene missieve van den kolonist Johannes van Midden, gerigt aan den Heer C.H. Wolf te Lisse, en welk aan mij ter lecture is gezonden.
Ik heb begrepen dat ik UWEG dadelijk kopij van beide deze brieven moet toezenden, ten einde deze zaak door UWEG worden onder­zocht en de waarheid daar door aan het daglicht kome of de schuldige gestraft worde.

P.J. Ameshoff

Onderzoek

Genoemde directeur laat het uitzoeken door de adjunct-directeur van het eerste gesticht. Heeft de familie Van Midden het echt zo armoedig?? Die adjunct-directeur, Jannes Poelman, kijkt het na in de boeken en reageert op 24 maart 1824, invnr 68 scan 685:


Veenhuizen den 24 maart 1824

Ter voldoening aan UWelEG missive van den 20 dezer heb ik den eer met terugzending der brieven over de klagten van Jan van Midden te berigten, dat ons na gedaan onderzoek is gebleken, dat dit huisgezin aan niets is te kort gedaan, en dat de aardappels en brood, die voor dezelve verkrijgbaar gesteld zijn, ieder in zijn soort goed zijn, en van niemand daaromtrent klagten ontvangen;

en ten tweede dat het onwaar is, dat de huisgezinnen niet meer als ƒ3 gulden p. week zouden kunnen of mogen verdienen, gaat hier nevens een extract uit de betaalstaat van derzelver verdiensten gedurende dezelve hier geweest is, als mede nog van twee andere huisgezinnen, waaruit het tegendeel volkomen blijkt.

de Adjunct Directeur J. Poelman aan den Heer W. Visser, Directeur der kolonien.

Ontslag?

De genoemde extracten zitten er niet bij, die zijn vermoedelijk later naar Lisse doorgestuurd. Op 27 maart 1824 zendt de directeur der koloniën alles vanuit Frederiksoord naar de permanente commissie in Den Haag, zodat de tekst van Jan van Midden bijna het hele land rond geweest is. De directeur schrijft, invnr 68 scan 712:


Eene brief van den Heere P.J. Ameshoff met afschrif­ten van twee andere brieven betrekkelijk de kol. van Midden te Veen­huizen.

Ik heb gemeent deze zaak, hoe wel van de onwaarheid over­tuigd, door den Heer Poelman te moeten doen onderzoeken, en voorts deze geheele correspon­dentie aan de Permanente Kommissie te adresseren, om reden ik met niemand hoege­naamd in eene briefwisse­ling over diergelijke zaken wenschte te treden.

Alleen vergeet hij de stukken erbij te doen, dus dat gebeurt alsnog op 30 maart 1824, invnr 68 scan 726. Op de achterkant van die brief, scan 727, heeft de permanente commissie genoteerd dat aan Jan van Midden ontslag zal worden verleend.

Niet zo bedoeld

Maar dat gebeurt niet, want ze willen helemaal niet weg. Dat blijkt als de permanente commissie laat uitzoeken hoe het precies zat met die brief. Ze vragen het aan de directeur en die schrijft op 11 april 1824, invnr 69 scan 79


Nog te informeren dat de schrijver des briefs in naam van den kolonist van Midden is de kolonist Koeleman te Veenhuisen;

de vrouw van eerst ge­noemde - zijnde de man op het land - heeft dezer dagen hare volkomene tevredenheid betuigt, aan ZijnHoogEdGeb. den Heere 2e Adses­sor, terwijl van Midden zelve vroeger aan den Heer Poelman heeft gezegd dat die brief wel met zijne voorkennis was geschreven doch zodanige klagten niet hadt bedoeld.

De heer '2e Adsessor' is Johannes van den Bosch, de stichter van de koloniën. En Joannes Martinus Koeleman, goud en zilver draad pletter en trekker uit Amsterdam, komt voor op deze pagina.

Een jaar later

Ze blijven dus, maar een jaar later gaat het er weer om spannen. De subcommissie van weldadigheid Leiden schrijft op 5 juni 1825, invnr 74 scan 76:

Ten slotte nog het volgende: de huis­vrouw van Johannes van Midden, welke in het afgeloopen jaar uit de ge­meente Lisse naar Veenhuizen vertrokken zijn, is dezer dagen met een verlof van 3 weken in gemeld dorp teruggeko­men, en blijft weigerachtig, naar haren man te retourneren.

De schout dier gemeente verzoekt geinformeerd te worden of het van zijne competentie is, deze refractaire geheel of gedeeltelijk te doen geleiden naar haar vorige woonplaats; zijnde haar man zeer te vrede te Veenhuizen, terwijl zij onmoge­lijkheid van de uitoefening van hare gods­dienst (R. Cathol.) tot voorwendsel opgeeft: een voorwendsel dat, gelijk wij durven vertrouwen, aan het eind van deze zomer niet meer bestaan zal.

Gezinsuitbreiding

Ze bedoelen met het laatste dat eind zomer 1825 de katholieke kerk in Veenhuizen zal zijn afgebouwd en in gebruik genomen. Blijkbaar keert Marijtje van der Linden terug naar haar echtgenoot en gezin in Veenhuizen. Daar schenkt ze minder dan twee maanden later het leven aan een tweeling:

● Petrus van Midden, geboren 1 augustus 1825, en
● Geertje van Midden, ook geboren 1 augustus 1825, maar zij overlijdt al op 17 augustus 1826. Bij de burgerlijke stand van Norg vergeten ze de 'n' in de achternaam, zodat de beide kinderen als 'van Midde' ingeschreven worden.

Hoevenaar

Daarna gaat het crescendo met het gezin. Op 9 oktober 1826 wordt Jan van Midden bevorderd tot het hoogste dat een kolonist kan bereiken, hij wordt hoevenaar op een van de grote boerderijen op het terrein rond de gestichten. Boerderij 8 om precies te zijn.

Het gezin staat nu in het stamboek van hoevenaars met invnr 1367 folio 3 (daarvan zijn geen scans) en op scan 113 van het stamboek met invnr 1571. Daar zien we dat het gezin zich blijft uitbreiden:

Hermannus van Midden, geboren 5 februari 1828,
Geertje van Midden, geboren 12 mei 1829, en
Hendrikus van Midden, geboren 4 oktober 1830.

1833

Het volgende stamboek van hoevenaars is invnr 1581, waarvan geen scans zijn. Gemeld wordt dat op 9 mei 1833 het mannelijk hoofd van het gezin Joannes (Jan) van Midden overlijdt. Waarna kort daarop, 22 juli 1833, ook de jongste van het gezin, Hendrikus van Midden overlijdt.

Een van de gevolgen is dat zich in november 1833 nog een zoon bij het gezin voegt, vermoedelijk om meer mannelijke arbeidskracht in huis te hebben.

Govert van Midden is geboren op 29 mei 1812 en is dus de oudste zoon. In 1831 schreef de directeur nog, invnr 111 scan 230, dat Govert wel door zijn vader voor de dienstplicht in Norg was ingeschreven, maar dat 'Govert nimmer in de kolonie is geweest en te Leyden verblijf heeft'.

1837-1838

Het daarop volgende stamboek van hoevenaars is invnr 1582 folio 12, ook geen scans, en dan gebeurt er een heleboel:

Adrianus van Midden én Jan van Midden gaan in militaire dienst op 1 mei 1837.

■ Cornelia van Midden verlaat het gezin en de koloniën met ontslag op 10 februari 1838.

■ En op 1 oktober 1838 verlaat Marijtje van der Linden weduwe J. van Midden 'met deszelfs kinderen' boerderij nummer 8 en wordt zij 'onder de arbeidershuisgezinnen overgeschreven als zijnde zij gehuwd met den kolonist J. Lehmbroek'. Het verhaal van Johannes Lehmbroek wordt verteld op de pagina's 109-111 van De strafkolonie en gegevens over hem staan op zijn eigen pagina.

Hij is sinds april van het jaar weduwnaar en het huwelijk heeft volgens de burgerlijke stand van Norg plaatsgevonden op 13 september 1838 (aktenr. 17), bij welke gelegenheid is genoteerd dat Marijtje van der Linden een dochter is van Arend Maartens van der Linden, overleden 21 januari 1834 te Lisse, en Cornelia Janse Ruigrok, overleden 1 oktober 1823 te Lisse.

Nieuw gezin

Ze staan nu in het stamboek van arbeidershuisgezinnen met invnr 1574 scan 48 en om het even overzichtelijk te houden hier hoe het nieuwe gezin er per 1 oktober 1838 uitziet, op volgorde van leeftijd:

▪ Marijtje van der Linden, 48 jaar,
▪ Johannes Lehmbroek, 39 jaar,
▪ Govert van Midden, 26 jaar,
▪ Cornelis van Midden, 16 jaar,
▪ Petrus van Midden, 13 jaar
▪ Hermanus van Midden, 10 jaar
▪ Catharina Maria Isabella Lehmbroek, 10 jaar,
▪ Geertje van Midden, 9 jaar,
▪ Alida Lehmbroek, 6 jaar.

Leegloop

Het zal even wennen zijn in zo'n woning van 4 meter 20 bij 4 meter 70. Maar het wordt in snel tempo minder:

Petrus van Midden zou per 7 december 1838 naar het doofstommeninstituut in Groningen (het Guyot-instituut) gaan, maar waarschijnlijk bedoelen ze Hermanus van Midden (zie verderop)..

Govert van Midden vertrekt met ontslag op 11 december 1838. Hij trouwt enkele maanden later met de dochter van een in Veenhuizen wonende militaire veteraan (zie invnr 1589 scan 50), dus die zal die daar ook hebben leren kennen.

Cornelis van Midden gaat in militaire dienst op 22 juli 1840.

Alida Lehmbroek overlijdt op 14 november 1841.

Vrije koloniën

Dan wordt het gezin per 29 december 1841 gepromoveerd tot vrije kolonisten. Ze betrekken hoeve 140 in Frederiksoord, zie de locatie op dit kaartje. Ze staan in het stamboek Frederiksoord 1841-1848 invnr 1350 scan 149. De koloniale klerken maken hele lange dagen en zijn af en toe behoorlijk duf en ook hier maken ze er een zootje van. De inmiddels 13-jarige Catharina Maria Isabella Lehmbroek staat er niet bij (maar waar is ze dan?) en ze knoeien met Petrus en Hermanus. Maar even op chronologische volgorde:

Eén kolonist Van Midden

Jan van Midden keert terug uit militaire dienst op 19 juli 1843. Vervolgens trouwt hij op 9 april 1845 met de kolonistendochter Alijda Franken en volgt hij zijn schoonvader op als kolonist. Het echtpaar krijgt een hele stoot kinderen, wat bijdraagt aan het aantal Van Middens dat op de kolonie rondloopt.

■ Op 7 oktober 1846 keert Hermanus van Midden terug uit het doofstommeninstituut, waarop de klerk ijverig zijn naam doorkrast en vervangt door die van Petrus, die dus helemaal niet doofstom is.

1852-1855

De inschrijving loopt door in het stamboek Frederiksoord 1848-1859 met invnr 1351 scan 150

■ Geertje van Midden deserteert van de kolonie op 2 januari 1852. Die dag treedt ze in het huwelijk met de kolonistenzoon Petrus Johannes Steenmetz. Acht jaar later wordt hij kolonist en Geertje (of Geertruida) van Midden dus kolonistenvrouw. Ze zal haar hele verdere leven op de kolonie blijven.

■ De hoeve wordt per 1853 omgenummerd van 140 naar hoeve 135.

■ Hermanus van Midden gaat met ontslag op 29 juni 1855. Hij trouwt die dag, met als beroepaanduiding 'schoenmaker', te Vledder met een kolonistendochter, Margaretha Wilhelmina van Attekum. Maar hij overlijdt snel, zie op de pagina van de familie Van Attekum onder het tussenkopje 'Weg en weer terug-2'.

Twee kolonisten Van Midden

En dan een hele leuke: Petrus van Midden trouwt op 13 juni 1856 met zijn stiefzusje Catharina Maria Isabella Lehmbroek, die dan uit Amsterdam komt. En zij worden kolonisten, zoals de kolonistendatabase het zo mooi zegt: Petrus volgt zijn stiefvader op die ook zijn schoonvader is. Ook dit paar zorgt weer voor een flink aantal Van Middens op de kolonie.

Ze gaan wel kort na het huwelijk, op 27 juni 1856, naar een andere hoeve, nummer 88, op scan 62 van invnr 1351, zie de locatie..Zoals te doen gebruikelijk in de kolonie worden de ouders als ingedeelden opgenomen in het gezin van de opvolgers, die hen 'naar knderpligt' moeten verzorgen. Daar overlijdt Marijtje van der Linden op 8 september 1868 en Johannes Lehmbroek op 11 mei 1874.