Het vrije kolonistenechtpaar Egbert Marinus en Maria Crommel/Kuldener komt in de kolonie met zes zoons, die merendeels kolonistendochters trouwen en van wie twee veel later zelf kolonist worden

Niet alleen steden hebben subcommissies van weldadigheid, ook de provinciale commandanten in de noordelijke Nederlanden, en tot 1830 in de zuidelijke Nederlanden, hebben een subcommissie. Bijvoorbeeld de provinciaal commandant van Groningen en Drenthe. En ook die heeft recht op plekken in de vrije koloniën 'uit de contributie', zie een uitleg van dat begrip.


Hij draagt in 1824 het gezin voor van Egbert Marinus en Maria Crommel/Kuldener. De permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid accepteert de voordracht op 5 juni 1824, zie designatie 19 in het designatieregister 1824, en precies een maand later, 5 juli 1824, komt het gezin in de kolonie aan.

Locatie en administratie

Ze worden ondergebracht in hoeve 67 van de kolonie Wilhelminaoord en daar zullen ze lang blijven wonen, zie de locatie op dit kaartje. Dat is in Friesland.

Ze staan als bewoners van hoeve 67 geadministreerd in de stamboeken van Wilhelminaoord met de invnrs 1352 tot en met 1356. Daarvan zijn scans, zie helemaal bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken zijn.

Uit die stamboeken neem ik de gezinsgegevens over, gecorrigeerd met gegevens van de Meerman-site en andere internetgenealogieën:

Gezinssamenstelling

● Egbert Marinus is volgende de kolonieadministratie geboren in 1779, maar dat zou stug zijn, want hij is al op 3 december 1777 te Groningen gedoopt. Hij stamt uit een ooit welvarend geslacht van muntmeesters. Zijn godsdienstige gezindheid is hervormd. Hij is getrouwd met:

● Maria Crommel, geboren in 1781, volgens sommigen 9 mei 1781 te Breda, wier achternaam bij Meerman staat als Kuldener, en elders voorkomt als Guldener, Guldenaar en Krummel. Ik houd het hier voor het gemak op de kolonieadministratie: Crommel. Ze staat in de stamboeken ingeschreven als rooms-katholiek. Het echtpaar heeft een oudere zoon (Albertus) niet meegenomen en komt op de kolonie met de navolgende kinderen.

Roelof Marinus, volgens genealogieën Rudolf, volgens de kolonieadministratie geboren in 1810, maar gedoopt 31 december 1809,
Harm Marinus, geboren 27 mei 1812,
Hendrikus Marinus, of Hindericus, geboren 22 oktober 1814,
Jan Willem Marinus, geboren 24 oktober 1816,
Hendrik Lofers Marinus, geboren op 16 februari 1819, en
Geert Marinus, geboren op 26 december 1821.

Gedragende zich zeer wel en vlijtig

Op de zitting van de kleine raad van 3 december 1825 komt Egbert Marinus vragen om gelijk met de daarboven genoemde kolonist Mooi twee weken naar Groningen te mogen.

De leden van de raad, 'op dezen Marinus wel niets te zeggen hebbende, als gedragende zich zeer wel en vlijtig', raden hem de reis af om twee redenen:
'a. Marinus is voor eenigen tijd belast geworden met het voeren der schapen en kan daarbij niet wel gemist worden.
b. De voorgenomen reis kan tot het voorjaar wel worden uitgesteld, dit verklaart hij zelf.'

Een goed kolonist

Op de zitting van de kleine raad van 1 juli 1826 komt hij vragen of hij 'eenige dagen' met verlof naar Groningen mag. De raad meldt: 'is een goed kolonist en heeft het noodige tot de reis'.

Maar de directeur wil dat hij acht dagen wacht met dat verlof omdat er al zoveel kolonisten weg zijn.

NB: Dergelijke verlofaanvragen kunnen vaker voorgekomen zijn, maar ik heb van lang niet alle kleine raadzittingen transcripties of aantekeningen.

Turfgraven en militaire dienst

Wél van de zitting van 20 februari 1830 waar Egbert Marinus acht dagen verlof krijgt.

En van de zitting van 17 april 1830 waar 'vrouw Marinus', dus Maria Crommel wil 'dat zoon Roelof van 20 enkele maanden buiten de kolonie gaat turfgraven'.

Maar de directeur der koloniën ziet dat niet zitten en geeft geen toestemming. Waarschijnlijk vindt hij dat Roelof op de kolonie nodig is, maar dan heeft hij pech, want op 12 maart 1831 gaan zowel Roelof/Rudolf Martinus als zijn jongere broer Harm Marinus in militaire dienst. Ze zullen allebei vijf jaar wegblijven.


Mestmakerij

Als de kleine raad zich op grond van dit besluit gaat bezig houden met het maken van mest komen we de familie af en toe tegen.

Op de zitting van 30 april 1831 wordt geconstateerd dat het gezin 'één voer te min' mest heeft gemaakt.

Op de zittingen in januari 1832 wordt dat ernstiger:
Op 14 januari 1832: geen mest gemaakt;
Op 21 januari 1832: het achterstallige nog niet bijgewerkt;
Op 28 januari 1832: het achterstallige van de vorige week nog niet bijgewerkt.


Overlijden Egbert Marinus

Of dat in februari wordt opgelost, weet ik niet want daar heb ik geen transcriptie/aantekening van. Het kan ook met ziekte te maken hebben: op 13 juli 1832 overlijdt de man des huizes Egbert Marinus.

Maria Crommel weduwe Marinus blijft achter met vier zoons, maar vanaf september 1832 krijgen ze, voor het eerst, net als vrijwel alle koloniale gezinnen ook ingedeelden in huis.

Op 28 april 1834 gaat Hendrikus Marinus in militaire dienst. Hij is op 6 mei 1834 al weer terug, maar gaat opnieuw op 31 oktober 1834. Ook hij blijft vijf jaar weg.


Verloop

Het huis wordt nu grotendeels gevuld met ingedeelden. Op 29 april 1836 gaat Jan Willem Marinus in militaire dienst (hebben ze nooit van broederdienst gehoord?).

Maar later dat jaar, op 28 oktober 1836 keren de oudste twee, Roelof Marinus en Harm Marinus uit die militaire dienst terug.

Paarden op hol

In een brief dd 13 september 1837 van de 'Assessor in het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf', bijlage 5 op deze pagina, wordt Geert Marinus genoemd als de assessor (dat betekent 'bijzitter', maar hier zal een soort wethoudersfunctie bedoeld zijn) vertelt hoe jongens geprobeerd hebben de paarden voor zijn wagen op hol te laten slaan. De gebeurtenis wordt genoemd op pagina 183 van De strafkolonie.

Maar in diezelfde brief wordt ook al gezegd dat Geert 'geen deel aan deeze baldadigheid' heeft genomen en als de zaak op 7 oktober 1837 voor de raad van politie en tucht komt, hoger op de pagina, hoeft hij niet voor te komen.

Vertrek Roelof/Rudolf

Op 1 november 1837 vertrekt Roelof Martinus met ontslag van de kolonie. Op dat moment zullen de voorbereidingen voor zijn huwelijk al ver op streek zijn, want hij trouwt veertien dagen later met de ook op 1 november 1837 ontslagen kolonistendochter Johanna Elisabeth van der Walle. Dochter van de inmiddels overleden arbeiderskolonist en vrije kolonist Izak van der Walle over wiens gezin nog een keer een pagina komt. Houd de naam even vast.

Het stel blijft gezien de geboorteplekken van hun kinderen in Weststellingwerf/Noordwolde wonen, dus de veronderstelling is gerechtvaardigd dat ze wonen in het semi-illegale dorp (dicht bij hoeve 67) van zelfgebouwde plaggenhutten dat op het moment bekend staat als 'de hutten onder Noordwolde', later als Noordwolde-Zuid en nog later als Lombok.

Tuchtraad

Het jaar erop gaat eerst Hendrik Lofers Marinus op 28 april 1838 als vijfde van het gezin in militaire dienst. Hij komt niet meer terug en hij is de enige van het stel die deze contreien verlaat, hij woont zijn verdere leven in Den Haag.

En daarna moet Harm Marinus voor de tuchtraad komen en valt de naam Van der Walle opnieuw.

Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 15 juni 1838, bijlage 8 op deze pagina, wordt Harm verantwoordelijk gehouden voor het feit dat Hendrica Jacoba van der Walle 'zich in eene zwangere staat' bevindt. Harm ontkent niet 'met haar wel te doen te hebben gehad, maar dat zij zich niet alleen met hem maar met verscheidene andere personen heeft afgegeven, Hij dit ziende van haar heeft afgezien en zij alzoo heeft voortgegaan zich met anderen op te houden waarvan hij zegt getuigen te kunnen brengen.'

Strafkolonie

Deze zitting komt ook voor in het tweede verhaaltje over Wilhelminaoord. Als het op 21 juli 1838 voor de raad van politie en tucht komt houdt Harm hetzelfde verhaal.

Hendrica Jacoba van der Walle is op dat moment van de kolonie gedeserteerd. Ze bevalt te Noordwolde, mogelijk bij haar zus, en laat haar kind veelbetekenend dopen Harmen Egbertus...
Maar eind 1840 is ze weer op de kolonie en het jaar erop wordt ze naar de strafkolonie op de Ommerschans gestuurd waar ze volgens dit overzicht op 7 april 1841 aankomt.

Harm Marinus is op grond van zijn bekentenis 'met haar wel te doen te hebben gehad' ook tot de strafkolonie veroordeeld, maar dat ziet hij niet zitten. Een week na de tuchtzitting, op 28 juli 1838 deserteert hij van de kolonie. Ik kom straks nog op hem terug.

Twee vertrekkers

Op 9 juli 1839 komt Hendrikus Marinus terug uit militaire dienst en op 10 augustus 1839 kan hetzelfde gezegd worden van Jan Willem Marinus.

Op 3 april 1841 gaan die twee, dus Hendrikus Marinus en Jan Willem Marinus allebei met drie maanden verlof om te proberen een betrekking in de gewone maatschappij te vinden, zie de regeling waar dat op gebaseerd is. Maar ze trouwen allebei binnen een paar maanden.

Huttendorp

Jan Willem met de kolonistendochter Wilhelmina Bijsterveld, dochter van de Gorinchemse kolonist Pieter Bijsterveld, over welke familie er hoognodig ook nog een pagina moet komen. Ze hebben voor hun huwelijk geen toestemming aan de Maatschappij gevraagd dus ze worden allebei beschouwd als deserteurs.

Hendrikus treedt in het huwelijk met ene Aaltje Jochems van Veen die ik in de kolonieadministratie niet kan vinden en die dus blijkbaar van buiten de kolonie is! Het komt voor...

Ook deze gezinnen vestigen zich in Weststellingwerf/Noordwolde, terwijl later ook zoon Harm dat doet, zodat moeder Maria Crommel weduwe Marinus nu flink wat gezinnen met kleinkinderen vlakbij heeft.

Einde kolonistengeslacht

Nummer zes van de zes Geert Marinus gaat in militaire dienst op 3 juli 1841, maar hij is als snelste weer terug, op 9 oktober 1841.

Zodat er nog één zoon in huis is. Tot 3 april 1847, want dan vertrekt hij met ontslag. Ik kom nog op hem terug.

Op 4 november 1847 overlijdt Maria Crommel weduwe Marinus en dan is het helemaal afgelopen met het kolonistengeslacht Marinus.

Of toch niet?

Nee dus. Veertien en vijftien jaar later, in 1861 en 1862 keren twee zoons terug en worden kolonist. Omdat ik mij zelf alleen bezig houd met de koloniën tot en met 1859 heb ik daar zelf geen aantekeningen van, dus ik neem dit allemaal over uit de kolonistendatabase:

Kolonist Harm Marinus

Harm Marinus wordt op 23 oktober 1861 kolonist als opvolger van zijn schoonmoeder en hij staat met zijn gezin bij hoeve 71 in de stamboeken met de invnrs 3006 en 3007, en als bewoner van hoeve 227 in de invnrs 3008 tot en met 3012. Dat gezin bestaat uit echtgenote:

Johanna Naatje Koosius (of Kosius of Cosius), geboren 26 juni 1822, een voordochter van de kolonist Johannes Inpijn, over wie deze pagina gaat. In de kolonieadministratie staan de volgende kinderen:

● Egbert Marinus, geboren 25 januari 1844. Hij zal later zelf kolonist worden en dus deel uitmaken van de derde generatie kolonisten. Hij schijnt voor te komen bij de tuchtzitting van 14 januari 1871, zie dit overzicht,,
Grietje Marinus, geboren 27 mei 1847,
Hendrik Marinus, geboren 2 januari 1850,
Harm Marinus, geboren 23 september 1855. Hij wordt later ook kolonist,
Rudolf Marinus, geboren 29 maart 1858,

Kolonist Geert Marinus

Geert Marinus wordt op 2 januari 1862 kolonist en staat met zijn gezin bij hoeve 15 in de stamboeken met de invnrs 2999 tot en met 3004. Hij is eerst getrouwd geweest met de kolonistendochter Geertruida Toepoel en na haar snelle overlijden met de kolonistendochter:

Johanna Dekker, geboren 27 december 1822. In de kolonieadministratie staan de volgende kinderen:

● Egbert Marinus, geboren 7 mei 1847,
Andries Marinus, geboren 23 augustus 1849,
Geert Marinus, geboren 27 september 1851,
Katharina Marinus, geboren 14 oktober 1854,
Maria Marinus, geboren 7 mei 1856. Zij wordt later kolonistenvrouw,
Hillegonda Marinus, geboren 10 september 1857,
Jan Willem Marinus, geboren 21 augustus 1859,
Cornelis Marinus, geboren 16 juni 1863,
Trijntje Marinus, geboren 22 september 1864,
Jan Willem Marinus, geboren 5 juli 1868.

Dan zijn er daarna nog koloniekinderen van de volgende generatie, maar daar begin ik niet aan. Evenmin aan de immens vele dwarsverbindingen die of op de kolonie of in het huttendorp ontstaan tussen de Marinussen en andere koloniale geslachten, dat laat ik graag aan anderen over.